In het vrijwillig rechterlijk archief van het Schoutambt Hardenberg wordt deze akte bewaard, gedateerd 12 maart 1777:
Ik Jacob van Riemsdijk, van wegens hoger overigheid verw. Scholtus van den Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere hiermede dat voor mij en keurnoten, die waren bmr. B. Nijman en Jan Hend. Overmers, persoonlijk in den gerigte gecompareerd en erschenen is de heer E.G. Molckenbour, luitenant in het regiment van sijn doorlugtige hoogheid den heere collonel erfprince van Nassau Weilburg, in qualiteit als gevolmagtigde van de hoogwelgeb. gestr. heer C.W.J. baron van Coeverden tot den Doorn, en als gesubstitueerde gevolmagtigde van sijn hoogwelgeb. huisvrouw mevrouw Jacoba Hendrina baronesse van Coeverden tot den Doorn, geboren baronesse van Raesfelt, luid procuratie voor het weledele scholtengerichte van Zwoll en over Zwoller Carspel in dato den 14 nov. 1774 gepasseerd en uitgegaan, alhier vertoond, gelesen en van waarden erkend. En verklaarde de heer comparant uit kragte van voorseide volmagt voor een somma van coopspenningen bedragende eenduisend car. guldens, die aan hem heer comparant qqa den eersten met den laatsten van dien ten genoegen sijn voldaan en betaald, in name en van wegens sijne voorn. principalen uit dereselver eigendommelijke erve en goed Bouwhuis genaamd, gelegen in de boerschap Den Velde in dit Schoutampt, bij desen in de bestendigste forma landregtens te transporteren en in vollen eigendom over te dragen aan Hendrik Beltman en sijn huisvrouw Jannegien Gerritsen, thans woonagtig ten Velde, een kamp zaaijland, vanouds genaamd Bosschersgooren, kennelijk in sijn bekende groote met de noordzijde aan den Zaalkamp en met de zuidzijde aan het gemene veld in de boerschap Den Velde gelegen, benevens een vierendeel whaere in de gemene markte. Wesende tesamen allodiaal goed, en sijnde gemelde camp zaaijland gedeeltelijk thiendbaar aan Leemgraven en gedeeltelijk thiendvrij, en jaarlijx bezwaard in ’t Jan Geerts met eene guld. en sestien stuiv. ordinaris verpondinge en met drie guld. en twaalf stuiv. ordinaris contributie, en daarenboven met de extra ordinaris verhoginge van dien, welke jaarlijx en alle jaren op de bekende termijnen door de coperen betaald sullen moeten worden. Voorts met desselvs verdere regt en geregtigheid, raad en onraad, lusten en lasten, zoo en in diervoegen als deselve goederen aan voorn. heer en mevrouw van Coeverden tot den Doorn in eigendom hebben toebehoord en volgens opgerigte coopbrief van den 26 october 1774 aan voors. Hendrik Beltman sijn verkogt. Doende de heer comparant in gem. qualiteit daarvan bij desen afstand, oplatinge en vertichtenisse, met hande en monde, sijne voorn. principalen daarvan also ontervende en de voorseide copers en betalers Hendrik Beltman met sijn huisvrouw en erfgenamen daar wederom aanervende. Belovende de heer comparant in gen. qualiteit ook dese cessie en overdragt ten allen tijden te sullen staan, wagten en wharen voor alle evictie en opsprake als na Landregte. In kennisse der waarheid is desen door mij verw. Scholtus voornoemd met de heer comparant in gemelde qualiteit getekend en gezegeld. Actum Hardenbergh den 12 maert 1700 seven en seventigh.

Op diezelfde dag werd ook deze hypotheek geregistreerd:
Ik Jacob van Riemsdijk, van wegens hoger overigheid verw. Scholtus van den Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere hiermede dat voor mij en keurnoten, die waren bmr. B. Nijman en Jan Hend. Overmers, persoonlijk in den gerigte gecompareerd en erschenen sijn Hendrik Beltman en sijn huisvrouw Jannegien Gerritsen, sijnde de laatste met de eerste als momboir geadsisteerd; en verklaarden sij comparanten wegens opgenomene en aan haar verstrekte penningen, opregt en deugdelijk schuldig te wesen aan de heer Anthonij Nieuhoff tot Echteler, een capitale somma van seshonderd car. guldens ad twintig stuiv. het stuk, zegge 600 guldens. Aannemende en belovende sij compranten deselve jaarlijx en alle jaren tot de aflosse toe (dewelke na voorgegane loskondiginge ofte opsage van de eene of andere zijde van ses maanden voor den verschijndag sal kunnen, mogen en moeten geschieden) te sullen verrenten met drie gelijke guldens van ieder honderd gerekend; zullende het eerste jaar interesse hiervan wesen vervallen heden over een jaar en so vervolgens tot de aflosse continueren. Verklarende sij comparanten onder renuntatie van alle exceptiën die desen mogten contrariëren, daarvoor niet alleen tot een generaal verband te verbinden haare personen en goederen, so hebbende als toekomende, geene uitgesonderd, maar ook bij desen tot een speciaal hijpotheecq en onderpand daarvoor te verbinden en te stellen haar comparanten eigendommelijke allodiale keuterplaatse, vanouds genaamd Bosschers gooren, bestaande in het door haar comparanten bewoond wordende woonhuis en gooren, met de daaraan gelegen camp lands, sijnde een mudde lands, thiendbaar aan Leemgraven, en ongeveer vijf mudden lands thiendvrij, benevens een vierendeel whaere gelegen in de boerschap den Velde onder dit Schoutampt, door haar comparanten van de heer baron van Coeverden tot den Doorn uit het erve Bouwhuis ten Velde aangekogt en voor desen gerigte op heden aan haar getransporteerd; ten einde om in geval van onverhoopte misbetalinge, so van capitaal als renten, als dan het voornoemde capitaal van seshonderd guldens met de onbetaalde interessen daaraan ten allen tijden cost en schadeloos te kunnen en mogen verhalen. In kennisse der waarheid is desen door mij verw. Scholtus voornoemd met de comparanten getekend en door mij gezegeld, en omdat sij comparanten geen zegels en hadden, so hebbe op haar versoek desen voor haar met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 12 maart 1700 seven en seventigh.

(In de kantlijn van de akte staat: Aan mij zijnde vertoond de origineele brief van de terzijden staande obligatie en hypothecatie, waaruit gebleek dat het capitaal en renten daarbij vermeld, waren voldaan en betaald. Zo hebbe ik dezen op verzoek van Grietjen Odink, weduwe van wijlen Albert Brink, alhier geroijeerd en de originele brief geknipt. Hardenbergh den 25 febr. 1802. In fidem, J.G. Pruim, Scholtus.)

De volgende akte werd beschreven op 20 november 1780. Op die dag verschenen Hendrik Beltman en zijn vrouw Jannegien Gerritsen voor de schout. Zij droegen hun drie jaar geleden aangekochte katerstede Bosschersgooren voor 800 gulden over aan Jan Herms Zwieze op ’t Odink in Den Velde. Bij de keuterplaats behoorde het woonhuis en gaarden, met den daaraan gelegen kamp lands, tezamen groot ongeveer zes mudden lands, kennelijk in zijn eigen bevredinge met de noordzijde aan den Zaalkamp en met de zuidzijde aan ’t gemene veld in de boerschap Den Velde, benevens een vierendeel whaare in de gemene markte.

Op 22 april 1784 werd de katerstede door Jan Herms Zwieze op ’t Odink overgedragen aan zijn dochter Grietjen Odink toen zij trouwde met Albert Brink. Het maakte deel uit van de overeengekomen huwelijksvoorwaarden waarbij alle eigendommen van vader op dochter en schoonzoon overgingen.

Plaatsvervangend schout Jacobus van Riemsdijk junior, de secretaris van stad Hardenberg, registreerde op 11 september 1784 een hypotheekakte waarbij Albert Brink en Grietjen Odink verklaarden 400 gulden schuldig te zijn aan burgemeester Barend van Borne voor geleend geld en vanwege achterstallige betaling van geleverde koopmanschappen. Als onderpand voor het verschuldigde bedrag stelden ze hun eigendomlijke katerplaatze vanouds genaamd Bosschers Gaarden, bestaande in het woonhuis en gaarden met den daaraan gelegen kamp lands.

Bij akte van 25 augustus 1794 verleed verwalter schout G.J. Crull een akte waarbij de tienden, gaande uit een mudde zaailand genaamd Bosschersgaarden gelegen in den Velde, door Jan Hendrik en Berendina Leemgraven in Holtheme werden overgedragen aan Albert en Grietje Odink te Den Velde.

Op 12 september 1823 registreerde notaris Swam een akte (aktenr. 49) waarbij Clara Stolte, weduwe van Jacobus van Riemsdijk te Hardenberg, en burgemeester Lucas Hoenderken te stad Hardenberg verklaarden in te stemmen met de vernietiging van een hypothecaire inschrijving van 31 januari 1822 ten name van Albert Brink en echtgenote Grietjen Odink voor een kapitale somma van 400 guldens, gevestigd op de katerplaatze van ouds genaamd Bosschers Gaarden, bestaande in het woonhuis en gaarden met den daaraan gelegen kamp lands, tezamen groot ongeveer een Nederlandsch bunder en zeventig vierkante Nederlandsche ellen (zes mudde) en kennelijk gelegen in zijn eigen bevredinge met den noordzijde aan den Zaalkamp en met den zuidzijde aan het gemeene veld in de buurtschap Den Velde, benevens het recht van een vierde whaardeel in de gemeenschappelijke marke.