Archieven: 2015-11-15

Toen, op 15 november 1957: opening Wallramit.

Op vrijdag 15 november 1957 werd de N.V. Hardmetaalfabriek ‘Wallramit’ officieel geopend door de Commissaris van de Koningin in Overijssel, de hoogedelgestrenge heer ir. J.B.G.M. ridder de Van der Schueren. De nieuwe fabriek was gebouwd aan de toenmalige ‘Verlengde Bruchterweg’ (nu Bruchterweg 100).

In de IJmuider Courant van 16 november 1957 lezen we:
“Bij de opening van de nieuwe fabriek te Hardenberg van de Hardmetaalmaatschappij N.V. Wallramit te Maassluis heeft de president-directeur dezer n.v., de heer M.A. Mühleisen, vrijdag gezegd dat de directie genoopt was naar andere gebieden om te zien, omdat zij arbeidsschaarste te Maassluis vreesde als gevolg van de vestiging en uitbreiding van grote industrieën aldaar. Het Ministerie van Economische Zaken maakte de directie attent op de mogelijkheden in Noordoost-Overijssel. De heer Mühleisen meent dat er hier de eerste jaren nog volop werk zal zijn voor zijn bedrijf, dat behoort tot de toeleveringsbedrijven. De burgemeester van Hardenberg, de heer J.A.M. van Oorschot, zei dat zevenhonderd inwoners van zijn gemeente buiten hun woonplaats werken. De vestiging van de nieuwe fabriek opent onder meer mogelijkheden voor jongelui die van de technische school komen. Namens het Industrieschap Noordoost-Overijssel sprak burgemeester De Goede van Gramsbergen.”


Toen, op 13 november 1777: over de brand in Gramsbergen.


Boven de ingang van de kerktoren, aan de noordzijde, is het jaartal 1776 aangebracht, hetgeen geheel overeenkomt met wat de Groninger Courant een jaar later schreef.
De kerktoren was in 1776 en 1777 volledig vernieuwd en men was dus bijna klaar met de herstelwerkzaamheden toen de brand de torenspits verwoestte.
De kerktoren en de kerk zelf nu beschermd als rijksmonument.

De Groninger Courant van 14 november 1777 meldde:
“Groningen den 13 november. Van Gramsbergen, een Steedje in de Provincie van Overijssel, heeft men dat aldaar op den 4 deezer maand in een, aan het boveneinde van die plaats, staande huis, des voordemiddags tusschen tien en elf uuren brand ontstont, welke door den toenmaals sterk waayenden wind, met zoo veel en onbegrypelyke snelheid voortgedreeven wierd, dat binnen vier uuren alle de huizen, eenige weinige geringe die boven den wind wat afgeleegen stonden uitgezonderd, in vollen vlam, en nog dien zelfden dag tot de grond toe in de assche gelegd waaren, en welke brand te vehementer en onblusbaarder geweest was, doordien alle die huizen, die genoegzaam alle door lieden die den meede door den akkerbouw haar beslaan moeten vinden, met ongedorscht koorn, hooi en turf tot subsistentie van hun en hun vee opgevuld waaren, en dat daarenboven het ongeluk gewild heeft, dat de mansperzoonen buiten die plaats aan het repareeren van de wegen bezig waaren en dus aan den t’ huis gebleevenen ingezeetenen, die meerendeels uit vrouwen en kinderen bestonden, en die naauwlyks hun leeven hadden kunnen salveeren, de noodige hulp ontbrak waar door al meede veroorzaakt was dat uit dien alles verwoestenden brand weinig of niet geborgen heeft konnen worden.

Dat voorts door den vlam van de nabygeleegene huizen, de kerk in haar dak en soldering, ook des predikants bystaande woning aangestoken zynde, zeer beschaadigd waaren geworden. En eindelyk dat het daar niet by gebleeven was, maar dat ook door den vlam, en in de lugt vliegende brandstoffen, de spits van den, gedurende het laatst voorleeden en dit nog loopende jaar geheel van nieuws weer opgebouwde, en op een gedeelte van het leije dak na, daar aan gewerkt wierd, voltooide toren, in brand gestoken en meede tot op het muurwerk toe afgebrand was. Dat daar door die ingezetenen in de allerbeklaagste en deerniswaardige omstandigheden in de uiterste elende en armoede met hunne vrouwen en kinderen, in dit reeds ruuwe en van dag lot dag verergerend winter-saisoen gedompeld waaren.”

De ‘s-Hertogenbossche Courant van 18 november 1777 meldde:
“Zwolle, den 6 november. Men heeft tijding dat den 3 dezer maand in den ogtend ten 10 uuren op de Heerlijkheid Gramsbergen, toebehoorde aan den Graaf van Rechteren, zig een geweldige brand geopenbaard had, dewelke men ontdekt heeft, dat door het heekelen van vlas ontstaan is. Door dezen brand zijn 44 huizen en het bovenste gedeelte van den toren in de assche gelegd; dus zijn van de huizen niet meer dan 14 à 15, zoo als ook de kerk overig gebleeven. Deze ramp is des te verderflijker geweest door dien men geen brandspuit van digter bij bekomen konde als van Hardenberg, welke plaats een en een half uur daar vandaan legt.”

De hierboven verhaalde ramp was de laatste grote die Gramsbergen getroffen heeft. Mede door verscherpte brandveiligheidsmaatregelen kon een herhaling van een stadsbrand voorkomen worden.


Toen, op 10 november 1922: aanleg boswachterij Hardenberg.

Het Salland’s Volksblad van 10 november 1922 meldde:
“Zooals bekend mag worden geacht te zijn, zullen vanwege Staatsbosbeheer in deze gemeente uitgestrekte heidevelden in boschcultuur worden gebracht. Het gemeentebestuur van Ambt Hardenberg is er thans in geslaagd ongeveer 1000 hectare heidegronden van de verschillende landbouwers aan te koopen tegen een prijs van f. 100 per ha.

Naar wij vernemen zal reeds aanstaande dinsdag een der heeren van Staatsboschbeheer zich te Heemse vestigen en aldaar een kantoor oprichten, van waaruit de verdere werkzaamheden, zooals het maken van teekeningen, het uitmeten van de terreinen en het geven van adviezen zullen geschieden. Voor zoover de gemeente Ambt Hardenberg daaraan iets kon doen is het groote plan gereed. Het is te hopen dat nu ook Staatsboschbeheer met kracht aanpakt, opdat eenerzijds de te verwachten werkloozen in den aanstaanden winter ruimschoots werk hebben en anderzijds de landbouwers, die hun gronden hebben verkocht, spoedig hunne heidevelden in klinkenden munt kunnen omzetten.”

In de daarop volgende jaren werd het uitgestrekte gebied onder handen genomen en zelfs nog verder uitgebreid. Wethouder Oostenbrink was de man die in naam van de gemeente Ambt Hardenberg veel boeren wist over te halen om hun gronden te verkopen. Een aantal boeren wenste echter niet mee te werken aan het plan en wilde de gronden niet van de hand doen. Daartoe werd zelfs een onteigeningsprocedure doorlopen.

In een interview in 1955 met Hendrik Meijer – een van de eersten die bij de aanleg van de Staatsbossen aan het werk werden gezet – zei deze: “Het is zwaar werk geweest, dat aanleggen van de Staatsbossen. Daar betaalden ze een rijksdaalder per are voor het spitten. Dan moest je vijftig centimeter vaste grond verzetten, zodat er 60 centimeter los op het vaste kwam te zitten. Daarvoor kreeg je een rijksdaalder per are. Zwaar werk was dat. ‘Je hebt dus heel die opkomst van de bossen meegemaakt?’ ‘Ja, ’t was toen allemaal heide. Van hieruit kon je Diffelen en zelfs Mariënberg zien liggen. Er was nog heel wat veengrond bij. De mensen hebben in veel gevallen die grond verkocht met het recht om er nog 25 jaar lang turf te steken. Maar 25 jaar zijn gauw voorbij…”

Een andere werknemer die jarenlang voor Staatsbosbeheer werkte, was Lucas Hofsink uit Heemse. Hij moest ontginnen en aanplanten. Hij vertelde: “Daar stond geen struik! Een grote kale heidevlakte was het en van de oude Hessenweg, die ze nu rijksweg 34 noemen, kon je ’n Oelenkaamp zien liggen. Maar toen ze eenmaal met die staatsbossen waren begonnen, toen ging het allemaal snel. Het was in de crisisjaren. Soms werkten meer dan 600 werklozen tegelijk aan die uitgestrekte velden, die allemaal ontgonnen moesten worden. En op die ontginning volgde de aanplanting. Het loofhout, zoals douglas en larix, vroeg een voorbouw: lupinen of iets dergelijks, maar de grove den kon meteen aangeplant worden en kom nu, na nog geen veertig jaren, eens kijken wat er allemaal gegroeid is…” De lonen waren wel niet zo hoog, maar hij was er toch tevreden mee. In die moeilijke tijd lag het toch een paar gulden per week hoger dan het loon in de werkverschaffing. De aanplanting ging toen wel geweldig snel. In een jaar tijds konden ze honderd ha. bos poten.


Toen, op 08 november 1974: proatien over ’t Middenpad.

In ‘Het Noord-Oosten’ van 8 november 1974 schreef men:
“Zulle wi-j vanmiddag is ’n eintien goan kuieren? Het is nouw nog wel weer om is even buten te ween. Wi-j wollen nog is graag weer oaver ’n Middenpad lopen en ons indeenken hoe het doar veur zo’n zestig of viefenzestig joar was. Ai kloar bint, dan gauw maar. ’n Wandelstok kuj wel in huus loaten, want wi-j loopt niet zo veere.

Wi-j begunt maar in de Prutterije bi-j het huus woar as vrogger Engbert Hamhuus wonnen. Rika van Hamhuus hef met ons noa de schoele goane. Zie kwaamp nog wel is te laate en as de meister dan vreug hoe dat kwaamp, dan heurden wi-j steevaste: ‘Ja, Meister, wi-j hadden ’t etten niet eerder op’.

Ai nouw ’n entien veerder kuiert, dan komme wi-j woar as vrogger de bewaarschoele was. Bi-j de bewaarschoele was ook ’n woning en doar wonnen iene Kedde. Dat was de vader van Kedde din as later de Vechtstreek drukken. Heer dochter was helpster op de bewaarschoele en zie hiette Annie. Wie of de juffrouw as, wee’k niet meer. Later was er ’n juffrouw en die hiete Knipscheer, maar toe gunge wi-j al noar de grote schoele. De bewaarschoele had twie lokalen en weur overal veur gebruukt: zang, muziek, zondagschoele en ook al veur gymnastiek. Wus i-j wel, dat din eersten directeur van de muziek uut de Krimp kwaamp? Dat zal din keerl van de kraante goed doen, want din kump zelf ook uut de Krimp. De joarfeesten van de Jongelingsverienegingen wurden doar ook vake hollen. Mar genog over de bewaarschoele.

Wi’j kuiert veerder. An oew rechterhaand kreej dan twie höve, ’n eersten was in gebruuk bi-j Koeslag, din hef ewond woar as now din winkel van Hommes is. ’n Twieden, din had Brand in gebruuk. Din wonnen woar as nouw van der Haar ’n zake hef. Achter din hof van Brand an ’t Middenpad was ’n stienen muure. As kwajonges wai-j doar altijd bange, veural as ter oaver spoeken e proat was. I’j mut ow veurstellen dat doar ’s oavends pikduuster was. Alleene bi’j Moeken was een lanteernpoal.

Now aiw’t tog oaver spoeken hebt: ’n jongen van ’t Heufd was ’s oavends hen samenspraken leren. En loat ze doar now in ’t leste oaver spoeken beginnen! Din jongen weur arg bange. Hi-j mos alleene oaver din donkeren Middenpad. Gien iene dos met hum en hi-j mos tog nhuus hen. Hi-j hef zo hard elopen, dat e bi-j Pompenannechien ’n drei niet kon halen. Hi-j kwaamp bi-j Vioelenluuks in de heege terechte. Toen as hi-j ’n aand’ren mörgen hen kieken gunk, zat der ’n gat in de heege. As die heege er nouw nog was, kojt misschien nog wel zien. ’n Derden hof, din was van Freek van Munster. Din rooken altied uut ’n lange duutse piepe. Din wonnen woar as die bloemenzake van Hofstede is. Ai veerder kuieren, dan ha-j wier ’n hof. Din was van Irkes Zwaantie, of ai liever wilt van Irkers Bas. Die wonnen op ’t Heufd.
En dan kreej ’n stuk grond, doar was giene heege umme. Dat stuk grond was van Stienen Jans. Din wonnen in de Prutteri’je. Dat stuk grond was ’n mooien spölplaatse veur de jeugd van ’t Heufd, veural in de winter. Sommers niet. Dan waren doar vruchten op. Nouw bi’jw bi-j Moekengai’je en veur ditmoal gauw niet wieder. Wi’j goat nouw eerste hen koffiedrinken…


Toen, op 07 november 1767: over de Brandeheege in Ane.

klik hier

Op 7 november 1767 werd deze fraaie akte opgesteld. Het betreft de overdracht van de helft van een stuk zaailand in de zogenaamde Brandeheege in Ane door het echtpaar Hendrik Nijsink en Hendrikjen Egberts aan plaatsvervangend schout Jacobus van Riemsdijk. De andere helft van genoemd perceel was eigendom van de heer G. van Sambeek. Van Riemsdijk had het hoogste bod uitgebracht op dit perceel tijdens de openbare veiling op 12 mei van dat jaar.

De naam ‘Brandeheege’ of ‘Brandehege’ kennen we nu niet meer. De oudste vermelding vonden we in 1670 in een boedelscheiding en de laatste keer zien we het genoemd in 1827 bij de veiling van het erve en de katerstede ‘de Grooten en Kleinen Pothoff’ te Anevelde. Op de uitsnede van de oudste kadastrale kaart van Ane moet de Brandeheege te zien zijn. Helaas wordt het niet met naam genoemd. Wel zien we de waterleiding ‘de Ziele’ (of het Zijl), waaraan de Brandeheege grensde.

De letterlijke tekst van de overdracht luidt:
Ik Barend van Borne, gesubstituteerde verw(alter) Scholtus van den Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere bij desen, dat voor mij en keurnoten die waren Jan Noorink en Derk Odink, personelijk in den Gerigte gecompareerd en erschenen sijn, Hendrik Nijsink en sijn huisvrouw Hendrikjen Egberts, tutore marito; En verklaarden sij comparanten voor een somma van coopspenningen die aan haar den eersten met den laatsten van dien ten genoegen sijn voldaan en betaald, bij desen in de bestendigste forma Landregtens te transporteren en in vollen eigendom over te dragen, aan de verw(alter) Scholtus J(acobus) van Riemsdijk de geregte halfscheid van een campjen zaaijland, in sijn geheel groot ongeveer drie en een half schepel gezaaij, gelegen in de Brande Heege, oostwaards aan de waterleidinge het Zijl genaamd, zuidwaards aan ’t land van Berend Camphuis, westwaards aan ’t hooijland van Gerrit Veldman en noordwaards aan ’t hooijland van de Heer van Appell, in de bourschap Ane onder dit Schoutampt; toebehorende de andere halfscheid van dit campjen; zijnde hetselve allodiaal goed, tot nog toe vrij van verpondinge en contributie, en met sijn verdere regt en geregtigheid, raad en onraad, lusten en lasten van dien; gaande de weg van en na dit campjen door het campjen van de wed(uwe) Kleinebuil in ’t hooijland van Gerrit Veldman, mede in de Brande Heege gelegen en van de comparanten aangekogt. Alles so en in diervoegen als hetselve op den 12 meij deses jaars bij publicque verkopinge door voors(chreven0 verw(alter) Scholtus J. van Riemsdijk is aangekogt geworden. Doende sij comparanten van voorn(oemde) geregte halfscheid van gemelte campjen zaaijland in de Brande Heege bij desen afstand, oplatinge en vertichtenisse met hande en monde, haar en hare erfgenamen daarvan ontervende; en de voors(chreven) coper en betaler de verw(alter) Scholtus J. van Riemsdijk met sijne erfgenamen daar wederom aanervende. Belovende sij comparanten ook dese cessie en overdragt ten allen tijden te sullen staan, wagten en wharen voor alle evictie en opsprake als na Landregte behoord. In kennisse der waarheid is desen door mij met de comparanten getekend, en door mij gezegeld, en omdat sij comparanten geen zegels en hadden, so hebbe op haar versoek desen voor haar met mijn klein zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 7den november 1700 seven en sestigh.

klik hier