Op dinsdag 21 december 1971 opende mr. L.A. van Splunder, burgemeester van Hardenberg, het Chinees-Indisch restaurant “Indrapoera” in het pand aan de Voorstraat 45 in Hardenberg. De families Yu en Lee, die men voortaan als Hardenberger ingezetenen mocht begroeten, hadden met grote toewijding en vreugde hun gasten het beste gegeven wat de Chinese keuken schaft en dat was nogal wat. Het waren de heerlijke Chinees-Indische gerechten die men de gasten voorzette, maar het gebeurde op een manier die bij de Hollandse gasten bijzonder goed aansloot.
Mevrouw Van Splunder was met vele andere Hardenbergers meegekomen om dit officiĆ«le gebeuren mee te maken, maar mede om daarna aan te zitten aan het diner dat de families Yu en Lee voor hun gasten hadden aangericht. Men stond versteld over de fraaie uitvoering van het in fraaie, stemmige oosterse sfeer herschapen restaurant. Het restaurant was berekend op een honderdtal gasten ineens. De meeste Hardenbergers kenden het voormalige bedrijfspand van Meijer en Bemboom niet zo nauwkeurig dat zij wisten wat voor enorme ruimten dat bood. Het waren bij dit diner niet in de eerste plaats de onvoorstelbare hoeveelheden bami of nasi, die de boventoon voerden, ,maar vlees- en gerechtenschotels waarvan we de namen niet alle zouden kunnen noemen, maar die voor de meest verwende smulpapen een opmerkelijke delicatesse bleken te zijn. Per 1 januari 1974 kwam het restaurant al in andere Chinese handen. De nieuwe eigenaar Ma Sing Lee veranderde de naam van het restaurant toen in “De Gouden Draak”. Weer later zou het restaurant bekend worden als ‘Peking’.
In het Salland’s Volksblad van 19 december 1958 schreef men: “Op een donkere, druilerige decembermiddag werd de eerste steen gelegd van de nieuwe, moderne Christelijke Landbouwhuishoudschool te Hardenberg. In een bijeenkomst vooraf waren de genodigden dinsdag samengekomen in de Chr. Technische School, waar door de heer A.J. Immink uit Lemele als voorzitter van de afdeling Overijssel van de C.B.T.B. een welkomst- en openingswoord werd gesproken. De heer Immink uitte daarin de grote blijdschap van het bondsbestuur dat het eindelijk zover is. Vooral roemde hij de vele arbeid van de aanwezige oud-secretaris, de heer Zwijnenberg, die al sinds 1947 een stuwende kracht is geweest. Het gebouw, zo ging spreker verder, zien we al in een bepaalde vorm voor ons, maar de eerste steenlegging resteert nog. De school is bevolkt door ongeveer 300 leerlingen en levert met de middelbare landbouwschool voor de jongens een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van Hardenberg. De laatste werd in 1921 gesticht. Tien jaar later volgde de school voor de meisjes, in een oud, afgekeurd gebouw. Nu komt dit fraaie gebouw tot stand. Ook deze school zal bijdragen tot de harmonische ontwikkeling van het gebied. Want ook op het gezinsleven zullen de gewijzigde omstandigheden een stempel zetten en in dat gezin vervult de vrouw een belangrijke taak.
Na de heer Immink werd het woord gevoerd door de heer E. Habers uit Gramsbergen die de eerste steenlegging zou verrichten. Daaraan was voor hem een stuk geschiedenis verbonden, die hem aanleiding gaf een ogenblik terug te duiken in het verleden. De toestanden zijn heel wat veranderd bij veertig jaar geleden. Toen had men een boterham met zeer weinig boter, er waren stenen vloeren in de meeste kamers en kamerversiering kenden velen niet. Er was algemeen lager onderwijs, enkelen uitgezonderd. Toch leefde men vreedzaam en gelukkig en kende men saamhorigheidsgevoel, misschien meer dan nu in een tijd van schijnwelvaart. Communicatiemiddelen ontbraken. In de politiek overheersten de liberale opvattingen. Toch waren er wel ontwikkelingsmogelijkheden, maar men nam niet gauw het initiatief ervoor. In 1920 kon worden gestart met een huishoudschool met 18 leerlingen, al was een christelijke leerkracht moeilijk te krijgen. In de oude, primitieve bewaarschool aan het Middenpad werd school gehouden. Altijd bleef men gehuisvest in primitieve gebouwen. Nu echter komt deze school tot stand voor de 300 leerlingen”.
In deze serie ‘met dank aan’ willen we graag inzendingen van onze volgers laten zien. De foto’s zijn dus eigendom van particulieren die ze belangeloos aan onze stichting ter beschikking hebben gesteld. De derde in deze serie is opnieuw een foto uit de omvangrijke collectie van mw. Schut die we onlangs mochten scannen.
We zien de vierde klas van de openbare lagere school te Hardenberg, omstreeks 1957. Bovenste rij, jongen met bril onbekend, dan Martin Westerman, gevolgd door een jongen van Oelen, onbekend, Bert Renkema, onbekend en Luuk Greven. Tweede rij: Alie Wilpshaar, Jan Ekkel, Grietje Mulder, Els Heldoorn, meester Van der Veen, Irma Goris, Frija Wolf en onbekende jongen. Derde rij, geheel rechts Marina Woltman.
In het Salland’s Volksblad van 16 december 1955 lezen we: “Door de melkhandelaar Eggengoor is gisteren bij de politie aangifte gedaan van mishandeling van een zijner kinderen door de onderwijzeres, mej. B. te Baalder. De jongen was gestraft en daarbij schijnt de stok harder te zijn aangekomen dan de juffrouw had gewild. Het kind moest zich onder doktersbehandeling stellen, daar het een hersenschudding had gekregen en een oogspier is geraakt. Naar men zegt is het niet uitgesloten, dat hij nog in het ziekenhuis moet worden opgenomen. Mej. B. is reeds jarenlang bij het o.l. onderwijs werkzaam”.
In De Vechtstreek van 9 december 1933 werd deze advertentie geplaatst: “Ondergetekende maakt aan het geachte publiek van Radewijk en omstreken bekend dat hij a.s. woensdag 13 december zijn electrische smederij wenscht te openen in hoefbeslag, boerenwerk en alle voorkomende reparatiewerk. Door nette en vlugge bediening wenscht hij zich de gunst van het publiek waardig te maken. E. Borneman, electr. smederij, Radewijk.”
De op 10 mei 1906 in Stad Hardenberg geboren Engbert (Ep) Borneman begon zijn smederij in Radewijk dus in het jaar 1933. Daarmee was hij zeker niet de eerste en enige. Een voorganger was onder andere smid Oostindiƫn, die al halverwege de negentiende eeuw in Radewijk werkte. De smederij van Van Houselt was in 1892 in gebruik genomen en ten tijde van de komst van Borneman al opgeheven. Veertien dagen voor zijn komst was een collega, de uit Radewijk afkomstige Jan Hendrik Runhaar, een zelfstandige smederij begonnen. De smederij van Borneman werd gebouwd voor een bedrag van 450 gulden.
De zes are en 15 centiare grond waarop de smederij en woning werd gebouwd, was gekocht van Gerrit Jan Waterink – van Laamersboer – voor 123 gulden. Het woonhuis werd pas drie jaar later gebouwd. Egbert Borneman trouwde op 13 november 1936 te Stad Hardenberg met Janna Kremer. Hij leerde het smidsvak hoofdzakelijk van zijn vader Hendrik Jan Borneman, die een smidse had aan het Oosteinde in Hardenberg. De gebroeders Jan Hendrik en Hendrik Jan Borneman hebben daar later het ouderlijk bedrijf voortgezet.
Tijdens de mobilisatie in 1939 moest Ep zich melden als militair. Hij was wapenhersteller. Er brak een zorgelijke tijd aan voor zijn vrouw Janna. Om zijn plicht te doen vertrok Ep van Radewijk naar de Grebbelinie, zijn vrouw en zoontje Hendrik Jan achterlatend. De smidse werd voortgezet met hulp van zijn broers uit Hardenberg. Over zijn ervaringen op de Grebbeberg heeft Ep nooit willen praten. Dat zegt genoeg over wat hij daar zal hebben meegemaakt. Wel heeft hij verteld dat hij uiteindelijk als krijgsgevangene per trein werd afgevoerd en dat hij tijdens die reis samen met Altena uit Friesland wist te ontvluchten. Samen zwierven ze een tijd lang rond en beiden zijn gelukkig veilig teruggekeerd naar hun gezinnen. Het werk van een smid was zwaar en de dagen waren lang. Ep hoefde gelukkig het ijzer niet aan elkaar te wellen, zoals Hamberg de Roker Smid dat deed, hoewel hij dit kunstje zeer goed verstond. Meestal werd er elektrisch en autogeen gelast. De blaasbalg werd ook niet meer handmatig bediend, maar met een ventilator aangedreven door een elektromotor. Voor noodgevallen had Ep tijdens de oorlog nog een ouderwetse blaasbalg aangeschaft, maar hij heeft deze niet hoeven gebruiken. Het beslaan van paarden was vooral bij de jonge dieren niet altijd even gemakkelijk. Ze verzetten zich soms hevig en dan was de smederij te klein. De smid was een groot paardenliefhebber. Toen er eens een boer bij hem kwam met een paard om het te laten beslaan, jaagde Ep de man zijn smidse uit omdat het paard slecht verzorgd was. Het zat onder de mest…
Het werk van een smid was ook veelomvattend. Zo maakte hij onder andere ijzerwerk, boerenwagens en karren. Het verleggen van de ijzeren hoepels rond de houten wielen was eveneens een geregeld voorkomende bezigheid. Tijdens de vochtige wintermaanden zaten de hoepels strak om de houten raderen, maar zodra het `s zomers begon te drogen gebeurde het dikwijls dat het houtwerk begon te krimpen, met als gevolg dat de hoepels om de haverklap van de karren rammelden. De hoepels werden verhit door twee vuren en dan om de velg van het rad gelegd. Door afkoeling zaten ze er dan strak omheen. Ook maakte de smid al het hang- en sluitwerk voor boerenbehuizingen. Verder repareerde hij haarden en kachels en vervaardigde hij kachelpijpen. Het smidswerk werd eind jaren zestig minder. Veel boeren gingen over op tractoren met bijbehorende werktuigen. In het begin konden de dorpssmeden het nog wel bijbenen, maar later werd het allemaal te commercieel en ging het ten koste van de traditionele handenarbeid. Helaas moest Ep Borneman hierdoor op zoek naar ander werk. De knoop werd doorgehakt en besloten werd dat Ep in mei 1961 ging werken bij Bejah in Hardenberg. Daarmee kwam een einde aan de smederij in Roke.
Wanneer `s ochtends vroeg de nevel over de landerijen in Radewijk oplost, luistert een enkeling, tegen beter weten in, of men de smeedhamer op het aambeeld van Ep nog kan horen. Helaas, alleen in gedachten kan men de smid nog terughalen en genieten van de fijne herinneringen aan diens noeste vakmanschap. (Bron: Het Boek van Roke)