Archieven: 2017-03-16

Toen, op 16 maart 1740: roofmoord bij de Hongerige Wolf.

0316_Hongerige_wolf
In de avond van 16 maart 1740 overviel een roversbende van 20 tot 30 man te paard, bewapend met “sakpistolen en ander geweer”, de afgelegen herberg De Hongerige Wolf, gelegen aan de weg van Hardenberg naar Ommen. De waard probeerde hen de toegang te beletten, maar werd neergeschoten. Vervolgens werden “de knegt en meyd deerlijk mishandeld en de vrouw vreeselijk gedreygt”. De rovers trokken de hele herberg overhoop op zoek naar sieraden, linnengoed, kleren en andere goederen en verdwenen met de buit in het nachtelijk duister. De waard bleef levenloos achter; de knecht moest een oog missen. De drost van Salland loofde een premie van 200 zilveren dukaten uit voor de aangever van de overvallers. Een aantal daders werd gepakt en bestraft. Er was in die tijd vaker overlast van criminelen op het platteland, maar zo bont maakten ze het zelden. De Amsterdamse Courant van 24 maart 1740 deed verslag van hetgeen was voorgevallen:

“Also op woensdag den 16 maert 1740, ’s avonds om 9 a 10 uuren, door een troup booswigten ten getalle van tusschen de 20 en 30, voorzien met zakpistolen en ander geweer, een geweldige diefstal en moord is gepleegt in een herberg De Koetswagen, anders de Hongerige Wolf genaemt, gelegen aen de gemeene weg tussen het steedjen Ommen en den Hardenberg, in het Drostampt van Salland en Provincie van Overijssel, alwaer dezelve, na den hospes op het eerste gezigt in ’t uytgaen van de deur met twee schoten om ’t leven gebragt, de knegt en meyd deerlyk mishandelt, en de vrouw vreeslyk gedreigt te hebben, alles wat haer aenstond hebben gerooft en geplondert, meede neemende 2 goude ketens, 6 goude ringen, een gemerkt A U B, een zilvere snuyfdoos met hetzelfde merk, gereed geld, daer onder een geschroefde Hollandse Ryksdaelder, al het linnen, de lakens gemerkt op eene eynde no. 12 en op andere B, en de sloopen no. 12 en F.D., mitsgaders de mans klederen en andere goederen meer, pakkende dezelve in uytgeschudde bedde-tyken. En de justitie daer aen ten hoogsten geleegen is dat zulke enorme delicten andere ten empel op het rigoreuste werden gestraft, so belooft de heer Landdrost van Salland, op speciale resolutie en authorisatie van de Heeren Staeten van Overyssel, boven een praemie van tweehonderd zilvere ducatons aen die geene, welke een of meer van deeze booswigten weet aen te brengen, dat in handen van de justitie geraken en van het fait werden overtuygt, ook vryheid van straffe voor de medepligtige, welke de voorsz. ontdekkinge zal komen te doen; zullende des aenbrengers naem (des begeerende) werden gesecreteert”


Foto: het stembureau.

0315_stembureau

Vandaag maken we natuurlijk – net als onze voorouders – gebruik van ons recht om te gaan stemmen…
Dat stemmen ging vroeger in Stad Hardenberg op wel heel bijzondere wijze. Het Algemeen Handelsblad schreef anderhalve eeuw geleden over deze anekdote:
“De volgende bijzonderheid is ontleend uit eene oude reisbeschrijving van een predikant. Toen genoemde predikant op zijne reis naar Denemarken, in het begin der achttiende eeuw, te Hardenbergh kwam, vond hij de ingezetenen van deze stad in eene groote spanning en in hoog opgewonden toestand, wegens de keuze van een nieuwen burgemeester, welke juist op dat tijdstip zou plaats hebben. Die keuze geschiedde op de volgende wijze:
De sollicitanten naar de betrekking van burgemeester schaarden zich te gelijk, en op denzelfden tijd, rondom eene tafel op het raadhuis. In het midden van die tafel werd een luis geplaatst, die men eenige dagen zonder voedsel had gelaten. Vervolgens bragt ieder sollicitant het einde van zijn langen, hetzij natuurlijken of aangenomen baard op denzelfden afstand van het diertje. Vol ongeduld werden de stappen en bewegingen van het diertje gadegeslagen, tot dat het eindelijk in een der baarden kroop, en nu werd de gelukkige eigenaar van dien baard onder algemeen gejuich tot burgemeester van de stad Hardenbergh uitgeroepen”.

0315_stembureau2

Toen, op 09 maart 1901: tragedie in Kloosterhaar.

0309_Vonk

In de nacht van negen op tien maart 1901 vond in Kloosterhaar een tragische gebeurtenis plaats. Het Utrechts Nieuwsblad en andere kranten meldden daarover op 27 maart:

“Men meldt uit Ambt Ommen: Naar aanleiding van een gerucht, dat de ongehuwde vrouw J.V., oud 21 jaar, wonende in het naburige Kloosterhaar, moeder was geworden, terwijl het kind spoorloos was verdwenen, deed de rijksveldwachter Van der Vaart onderzoek. Bij het verhoor loochende zij de waarheid van het gerucht. Toen de rijksveldwachter was vertrokken, ging zij echter op de vlucht en niemand wist waar ze gebleven was. Vrijdag keerde zij in de ouderlijke woning terug en toen zaterdag de rijksveldwachter haar opnieuw ondervroeg, bekende zij in den nacht van 9 op 10 maart bevallen te zijn van een levenloos kind, van het mannelijk geslacht, dat ze nabij de ouderlijke woning had begraven. Toen de politie onderzoek deed, had zij ’t veiliger geacht het lijkje weer op te graven en verder weg te brengen. Zij had ’t toen in de Vriezenveenschewijk, op twee uur afstand van hare woning, geworpen. Naar het lijkje werd tot heden vruchteloos gezocht”.

J.V. werd overgebracht naar het Huis van Bewaring in Zwolle. Op 30 maart werd zij weer in vrijheid gesteld. Op 18 april stond zij vervolgens terecht in Zwolle. Ze bekende het kinderlijkje begraven te hebben. De Officier van Justitie eiste drie maanden gevangenisstraf. Drie weken later deed de rechtbank uitspraak. J.V. werd schuldig bevonden aan ‘lijkheling’ en veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.

Uit het overlijdensregister van Ambt Hardenberg over 1901 blijkt dat het drama handelde om het levenloos geboren zoontje van de pas 21-jarige ongehuwde Jantje Vonk. Jantje was geboren op 12 juni 1879 als vijfde kind van de van oorsprong uit Friesland afkomstige veenarbeider Hendrik Hendriks Vonk en diens echtgenote Jantje Johannes Jutstra.


Toen, op 8 maart 1854: en er was licht.

0308_kerk_Gramsbergen

 

In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 14 maart 1854 lezen we:

“Gramsbergen, den 8 maart. Hedenavond werd in het kerkgebouw der hervormde gemeente voor het eerst bij het licht der nieuw aangebragte lampen gepredikt. Voor eene talrijke, ook van elders opgekomen schare, sprak de Leraar naar aanleiding van Spr. 15:30 ‘over de grootheid Gods, zigtbaar in zijne werken’ en gedacht in eene met gevoel uitgesproken rede de belangrijke inwendige verbetering van het kerkgebouw. Den vervaardigers der kroonen en lampen, J. Smit te Gramsbergen en Sierink te Hardenberg, komt alle eer toe voor de uitmuntende bewerking van dezelve”.


Toen, op 01 maart 1806: aanbesteding van een nieuwe pastorie, kosterij en school.

0301_Heemse


In een oude krant, gedateerd 1 maart 1806, lezen we dat er plannen zijn voor het aanbesteden van een nieuwe pastorie, kosterij en school in Heemse.
Deze nieuwbouw was noodzakelijk, want de drie genoemde gebouwen waren het jaar ervoor, namelijk op 22 september 1805, door een desastreuze brand verwoest.

De Erfgenamen en Goedsheeren van Heemse – dat waren de ‘grote boeren’ en de representanten van de lokale adel die een ‘aandeel’ bezaten in de marke van Heemse en Collendoorn – hadden in de tussenliggende tijd het benodigde geld bij elkaar geschraapt om tot nieuwbouw te kunnen overgaan. De aanbesteding vond plaats in herberg ‘den Rustenberg’ in Heemse:
“De Goedsheeren en Erfgenaamen onder de kerke van Heemse gehorende, zijn voornemens om door derzelven gecommitteerden, op dinsdag den 11 maart aanstaande, ’s morgens om elf uuren precies, ten huize van den kastelein D. Odink op den Rustenberg, bij de minst aannemende te doen aanbesteden het compleet nieuw maaken van het predikantshuis, kostershuis en schoole te Heemse: zullende de rekeningen en bestekken daarvan inmiddels te zien en te lezen zijn, bij gem. D. Odink te Heemse en voorts ook bij den kastelein M. Bruins aldaar”.

De in 1806 gebouwde school is decennia geleden afgebroken en de pastorie werd nog veel eerder vervangen door nieuwbouw. Enkel de kosterij, het huis van de koster, staat er nog…
Meer informatie over de oude kosterij kunt u vinden in het eind 2008 door onze stichting uitgegeven boek ‘Monumenten in de gemeente Hardenberg’ (pag. 334 en 335).