Archieven: 2020-06-18

Toen, op 18 juni 1863: het veenlijk van Lutten.

De Zierikzeesche courant van 24 juni 1863 meldde:
“Men schrijft uit Hardenberg van 19 dezer. Gisteren was de landbouwer Brinks in het naburig Lutten met nog eenige andere boeren bezig met het graven van turf, en verhaalde, dat men dezer dagen bij Hoogeveen een lijk in het veen had gevonden. Nauwelijks had hij uitgesproken of men ontdekte insgelijks een lijk ter diepte van ongeveer een half voet in eene eenigzins gebogen houding. De haren waren zoowel op het hoofd als op de borst nog duidelijk zigtbaar. Men zegt dat voor omstreeks 5 jaren een zekeren R., die krankzinnig was en gewoon nachtwandelingen te doen, op een zekeren morgen was verdwenen zonder dat men tot dusver iets van hem had vernomen. Het is zeer waarschijnlijk dat men thans het lijk van dien persoon heeft gevonden”.


Toen, op 18 juni 1926: Professor Waterink.

Het Sallands Volksblad van 18 juni 1926 meldde:
“Hardenberg. Onze vroegere plaatsgenoot, dr. J. Waterink, thans gereformeerd predikant te Amsterdam, werd deze week tot buitengewoon hoogleraar benoemd in de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.”

professor Jan Waterink

Jan Waterink (Den Hulst 1890, Amsterdam 1966) was een zoon van godsdienstonderwijzer Hendrik Waterink en van Aaltje Timmermans. Hij huwde op 13 mei 1914 met Joukje van der Kam. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Jan Waterink kwam ter wereld in een gereformeerd gezin. Hij bezocht de christelijke lagere school in Bergentheim en van 1904 tot 1909 het gereformeerd gymnasium te Kampen. Aangezien Waterink in de lijn van zijn vader predikant wilde worden, ging hij hier na het eindexamen studeren aan de Theologische School van de Gereformeerde Kerken. In 1913 deed hij er kandidaatsexamen.

Het jaar daarop – het jaar van zijn huwelijk – werd Waterink als predikant beroepen naar Appelscha. In dit Zuidfriese dorpje schreef hij op verzoek van zijn classis een studie over ‘Het godsdienstig leven in Frieslands Zuid-Oosthoek’ die bij hem een blijvende belangstelling wekte voor volkskunde, volkskarakter en psychologie. Toen hij in 1917 als predikant te Zutphen werd beroepen, volgde hij om die reden anderhalf jaar lang colleges sociale geografie aan de universiteit te Bonn.

Onder invloed van de veelzijdige, gereformeerde theoloog H. Bavinck liet Waterink zich in 1917 inschrijven als student theologie aan de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam. Op 23 maart 1923 promoveerde hij cum laude tot doctor in de godgeleerdheid bij prof. G.Ch. Aalders op het proefschrift ‘Plaats en methode van de ambtelijke vakken’.

Waterink werkte hard: naast een groot aantal artikelen publiceerde hij in 1927 en 1929 het tweede en derde stuk van zijn ‘Inleiding’, en in 1927 richtte hij een Psychotechnisch Laboratorium op. Hier voerde Waterink psychologische tests uit en liet hij studenten praktijkervaring opdoen en oefenen. Tevens trad hij vanuit het Laboratorium op als pedagogisch adviseur van het Gereformeerd Schoolverband. Door dit werk werd Waterink – zelf overigens kinderloos – steeds vaker om advies gevraagd over moeilijke en achterlijke kinderen.

Op basis van dit werk verwierf Waterink een vooraanstaande positie, niet alleen binnen de VU – in 1936/1937 en 1954/1955 was hij rector magnificus -, maar ook daarbuiten. Zo was hij van 1948 tot 1964 lid van de afdeling hoger onderwijs van de Onderwijsraad en van 1930 tot 1955 lid van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies voor het Rijks Tucht- en Opvoedingswezen, het belangrijkste adviesorgaan van de regering op het terrein van de kinderbescherming. Verder zat hij in besturen van vele verenigingen, meestal van gereformeerde snit. Daarbij voerde hij de redactie van enkele tijdschriften. Tevens was hij een veel gevraagd spreker en bleef hij zijn leven lang preken.

Een zekere ijdelheid was Waterink niet vreemd. Hij liet zich zijn bekendheid graag aanleunen en trad met veel genoegen in het openbaar op. Met graagte ontving hij eredoctoraten – van de universiteiten van Gent en het Zuidafrikaanse Potchefstroom – en onderscheidingen. Hij voelde zich gepasseerd wanneer een bestuursfunctie of adviseurschap op het brede terrein van zijn activiteiten naar een ander ging, maar merkte eens op dat wanneer hij erbij betrokken raakte, hij er eigenlijk geen tijd voor had. Graag releveerde Waterink ook zijn goede contacten met het Koninklijk Huis. Van zijn hand verscheen in 1948 ‘Onze jonge koningin thuis’, een biografie van koningin Juliana, en in 1951 ‘Onze prins in het publiek en binnenskamers’, over prins Bernhard. Verder heeft hij enkele prinsessen getest, toen hem om advies werd gevraagd over hun opvoeding.

Bij ons in 't land der Saksers

Van de van zijn hand verschenen boeken noemen we hier nog ‘Bij ons in het land der Saksers’.

professor Waterink

Op de foto is Jan Waterink afgebeeld in aanwezigheid van Prins Bernard. De Vrije Universiteit van Amsterdam besloot in 1926 Waterink te benoemen tot buitengewoon hoogleraar in de pedagogiek in de faculteit der letteren en tevens tot buitengewoon hoogleraar in de catechetiek in de faculteit der godgeleerdheid. In zijn op 8 oktober van dat jaar uitgesproken inaugurele rede pleitte hij nadrukkelijk niet alleen voor een principiële, maar ook voor een experimentele aanpak van de opvoedkunde. Beide professoraten zou hij 35 jaar lang, tot aan zijn emeritaat op 1 september 1961, bekleden, met dien verstande dat zijn buitengewone leeropdracht pedagogiek op 15 december 1929 werd omgezet in een ordinariaat in de pedagogiek, pedologie en psychotechniek.

(Bron: Het biografisch woordenboek van Nederland)

reactie Dini Kamphuis:
Jan Waterink met o.a. zijn moeder Aaltje Waterink Timmermans, de vrouw rechts op de foto.

professor Waterink

Toen, op 18 juni 1959: veldwachter Vosjan overleden.

Het Sallands Volksblad van 19 juni 1959 schreef:
“Johannes Fredrikus Vosjan, oud ruim 85 jaar. Een bekende ingezeten is niet meer. De vroegere veldwachter Vosjan, afkomstig uit Ommen, is in het ziekenhuis overleden. Vele jaren was hij hier als veldwachter werkzaam en tot voor enige dagen genoot hij een goede gezondheid, alleen zijn gezicht was niet zo goed meer. Zijn begrafenis vindt maandag plaats.”

grafzerk Vosjan

Johannes Fredrikus Vosjan was geboren op 24 december 1873 te Stad Ommen als zoon van Jan Vosjan en Jansje Kamphuis.

In 1903 was Vosjan benoemd tot gemeenteveldwachter en drie jaar later trouwde hij in Hardenberg met Elisabeth Woelders. De gemeentebode, marktmeester en later veldwachter overleed op 18 juni 1959 te Hardenberg. Hij en zijn vrouw liggen begraven op de begraafplaats aan de Bruchterweg in Hardenberg:
http://www.historischeprojecten.nl/…/blok_…/BW04O_12-13.html

veldwachter Vosjan
Op de foto zien we de veldwachter in het midden, zittend in een leuningstoel.
De foto is gemaakt op 21 maart 1927, de dag waarop hij gehuldigd werd bij zijn afscheid als marktmeester. De stoel was hem geschonken als blijk van waardering, naast een door 31 kooplieden ondertekende oorkonde. De groepsfoto is genomen voor café Zweers aan de Markt. Op de foto is ook de nieuwe marktmeester Wilmink te zien, net als wethouder Zweers en de raadsleden De Bruin en Grooters. Mijn vader Hendrik Jan Zweers staat als zestienjarige jongen met een sigaret tussen de lippen achter de derde man links. Van zijn vader, mijn opa Albert Zweers, is nog net de bovenkant van zijn gezicht te zien voor het linker bosje, twee rijen achter de zittende man met de hoed.

Vosjan was per 1 januari 1935 met pensioen gegaan, nadat hij in juni 1933 nog het 30-jarig jubileum als veldwachter had gevierd. Van de burgemeester had hij bij die gelegenheid een brevet met verguld zilveren kruis ontvangen.


Toen, op 17 juni 1580: slag op de Hardenberger heide.

Op 17 juni 1580 vond de ‘Slag op de Hardenberger heide’ plaats tussen het Spaanse leger onder Maarten Schenk enerzijds en Staatse huurlingen onder Philips van Hohenlohe anderzijds.

Begin 1580 liep de stadhouder van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel, George van Lalaing (Graaf van Rennenberg) over naar de Spaanse partij (het Verraad van Rennenberg). Aan Staatse zijde vreesde men dat na Groningen alle Noordoost-Nederlandse steden (waar katholieken in de meerderheid waren) ook de Opstand in de steek zouden laten. Om het gevaar tegen te gaan, belegerden de Staatsen Groningen maandenlang; elke hulp hierbij kwam van pas. Philips van Hohenlohe, een legeraanvoerder uit Duitsland, die met zijn troepen gelegerd was in Oldenzaal, werd rond 15 juni door Willem van Oranje opgeroepen om te helpen in het beleg.

Hohenlohes leger vertrok in alle haast richting Coevorden waar men van het volk hoorde dat er een Spaans leger onder leiding van Maarten Schenk op weg was van Lingen naar Zwolle, waar twee dagen eerder het Zwols oproer tegen de Spanjaarden was uitgebroken. Om dit gevaar tegen te gaan maakte Hohenlohe rechtsomkeert richting Hardenberg en ontmoette de vijand op de Hardenbergerheide nabij de huidige buurtschap Venebrugge. Zijn soldaten waren uitgeput van het lange lopen, maar toch strijdvaardig, wat hen overmoedig maakte.

In de middag van 17 juni 1580 begon Hohenlohe een aanval op het Spaanse leger met kanonschoten, waarmee een groep vijandelijke speerruiters werd uitgeschakeld. Hierdoor sloeg een andere Spaanse formatie op de vlucht; Hohenlohe zette zijn ruiters in de achtervolging. Maar een beweging van de vijand omsingelde de Staatsen en bracht hen in grote moeilijkheden. 1500 van Hohenlohes mannen sneuvelden, terwijl Schenk minder dan 100 verliezen leed. Hohenlohe en anderen wisten de dood te ontkomen, maar sommigen die richting Gramsbergen vluchtten, werden gedood door woedende boeren die onder de oorlog veel hadden geleden.

Door de Spaanse overwinning kregen Rennenbergs soldaten in Groningen weer hoop; de Staatsen moesten het beleg opbreken. Het gaf de Spanjaarden de kans om heel Groningen, later Drenthe en Overijssel te veroveren, op Zwolle en Kampen na. Hohenlohe en zijn leger zouden nog jaren Twente plunderen en slag leveren, maar desondanks zou de streek nog 17 jaar lang in Spaanse handen blijven, tot Maurits van Oranje die bij zijn veldtocht van 1597 zou heroveren.

Kopergravure van de Slag op de Hardenbergerheide, vervaardigd door Willem Baudartius rond 1622.
Op het graf van Philipp von Hohenlohe in het Zuid-Duitse Ohringen is een afbeelding aangebracht van de slag bij Hardenberg. Hoewel Von Hohenlohe het gevecht verloor vond men het treffen dusdanig van belang dat het een plaatsje kreeg op het enorme praalgraf.

Toen, op 16 juni 1932: Coöperatie in Mariënberg.


In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 16 juni 1932 werd deze fraaie foto afgebeeld. We hebben deze keer het geluk dat we zowel de krantenfoto als het origineel kunnen tonen.

De foto is bewaard gebleven bij nazaten van de vroegere directeur van de Cöperatieve Aan- en Verkoopvereeniging te Mariënberg, de heer Waaijman. De groepsfoto is gemaakt door de Hardenberger fotograaf A.J. Breukelman, ter gelegenheid van de officiële ingebruikname van de uitbreiding van de Coöperatiegebouwen. Om alle aanwezigen ‘op portret’ te kunnen zetten, moest Breukelman noodgedwongen een stapje achteruit doen. Hij moest er zelfs voor in de tuin van het naastgelegen perceel gaan staan. Alleen zo lukte het hem om alle personen af te beelden; de minder fraaie haag op de voorgrond nam hij voor lief. Rechts staat een grote stoomlocomotief geparkeerd. Daarmee wilde het verenigingsbestuur laten zien dat de Coöperatie in Mariënberg ook gemakkelijk via een nieuw aangelegd zijspoor van de hoofdverbinding van de N.O.L.S. te bereiken was.

Het bouwen van een nieuwe maalderij met graanpakhuis voor rekening van de Coöperatieve Aan- en Verkoopvereeniging was op 1 september 1931 aanbesteed. De nieuwbouw werd gerealiseerd naar een ontwerp van bouwkundige Willem van Straten uit Coevorden die zich niet veel later in Hardenberg zou vestigen. De laagste inschrijver bleek de firma E. Takman uit Ommen. Voor f. 14.238 mocht deze de plannen uitvoeren.