Archieven: 2020-08-12

Toen, op 12 augustus 1820: kapitein Van Rechteren gestorven.

Overlijdensadvertentie van
Christiaan Lodewijk graaf van Rechteren.

Op 12 augustus 1820 overleed Christiaan Lodewijk graaf van Rechteren op huize Welgelegen in Heemse.

Christiaan Lodewijk des H.R. Rijksgraaf van Rechteren, heer van Gramsbergen en tot Collendoorn, zoals zijn volledige naam luidde, was geboren in Den Haag op 21 mei 1744. Drie dagen later was hij daar in de Grote Kerk gedoopt. Hij werd in 1772 voor het eerst ‘verschreven’ in de Ridderschap van Overijssel vanwege de havezate Gramsbergen en, na ruil met zijn broer Adolf Hendrik, vanwege de havezate Collendoorn in 1776.

Deels bracht Christiaan Lodewijk zijn jeugd door op de havezate in Gramsbergen, wonend bij zijn vader en moeder. Toen hij dertig was, trouwde hij in 1775 in Heemse met de zeventienjarige Ermgard Ebella Juliana barones van Raesfelt, de erfdochter van de havezate Heemse en dochter van ‘onze’ dichteres Clara Feyoena. Van dit huwelijk zijn de zogenaamde ‘huwelijkse voorwaarden’ bewaard gebleven in het archief van het kasteel Rechteren. Daarin werd onder meer beschreven dat de ouders van de bruidegom de havezate Collendoorn schonken aan het bruidspaar. De ouders van de bruid gaven de rechten van de leenkamer van het Huis Collendoorn, waardoor de leenkamer en de havezate voor het eerst in lange tijd weer in een hand kwamen.


Huwelijkse voorwaarden.
Huwelijkse voorwaarden met zegels.

In 1777 werd hun eerste kind, Maria Clara, geboren op het Huis Collendoorn, zoals blijkt uit het doopboek van Heemse. Twee jaar later kregen ze een zoontje, genaamd Reinhart Isaac. Het huwelijk was echter van korte duur, want Ermgard overleed op 24 januari 1780, slechts 22 jaar oud. De jonge weduwnaar, Christiaan Lodewijk, had – net als zijn broers – gekozen voor een militaire carrière. Hij werd kapitein ter zee.

In 1772 had hij als 28-jarige al de rang van commandeur. In dat jaar werd hij op 21 januari door de prins-erfstadhouder Willem IV aangesteld tot kapitein ter zee voor de Admiraliteit van Friesland. Drie jaar later voerde Christiaan Lodewijk het commando over het oorlogsfregat De Eendracht, een schip met 24 kanonnen aan boord. Later voerde hij het commando over het oorlogsschip de Prinses Maria Louisa. Dit fregat moest de koopvaardijschepen begeleiden en beschermen op hun weg naar Lissabon, Cadiz en de Middellandse Zee. De thuisbasis lag in het zgn. Vlie bij Den Helder. Het jaar erop was De Eendracht weer ‘zijn’ schip en voer hij naar de kust van Marokko en de Straat van Gibraltar. Vervolgens is Christiaan Lodewijk enkele jaren extra-ordinaris kapitein, dus tweede kapitein op een schip geweest, maar in maart 1779 werd hij opnieuw door ‘zijne doorluchtigheid’ aangesteld tot eerste kapitein. Op 9 maart 1782, twee jaar na het vroegtijdig overlijden van zijn vrouw, werd hij door de Admiraliteit van Friesland benoemd tot commandant van het oorlogsfregat ‘Harlingen’, met 44 kanonnen aan boord. Aan het einde van 1782 verscheen in de Amsterdamsche Courant de volgende oproep:

“De Zeekapitein C.L. Graave van Rechteren tot Collendoorn laat een ieder waarschouwen dewelke zig heeft laaten engageeren op ’s Lands fregat van Oorlog, genaamt Harlingen, onder deszelfs commando, zig op den 31sten deezer, des voordemiddags, aan boord te begeeven.”

Christiaan Lodewijk voer met zijn oorlogsfregat meerdere keren naar de Middellandse Zee. Daar beleefde hij soms hachelijke avonturen. Zijn schip kwam o.a. in oktober 1783 terecht in een helse storm bij Cadiz en raakte beschadigd. Het werd ter plekke gerepareerd om terug te kunnen varen naar het vaderland. Vervolgens vertrok het op 13 december voor een nieuwe missie in het eskader van de viceadmiraal Reynst. Opnieuw zou het schip met schade in Cadiz binnen lopen. De rest van het eskader belandde in de Golf van Narbonne in een verschrikkelijke storm, waarbij een schip zonk met 450 manschappen aan boord.

Oproep om het fregat Harlingen in gereedheid te brengen.

In mei 1784 begeleidde de Harlingen het vlaggenschip De Vrijheid van Toulon naar Vlissingen, alwaar ze op 28 juli voor anker konden gaan. In het archief van het Marinemuseum in Den Helder is een fraai document bewaard gebleven uit die tijd. Het dateert van 24 september 1784 en het betreft een opdracht van viceadmiraal Pieter Hendrik Reynst aan Christiaan Lodewijk om het onder zijn commando varend fregat Harlingen in gereedheid te brengen. Hij werd naar de Schelde gezonden om de rivier te bewaken ten tijde van de zgn. ‘Keteloorlog’. Dit was een kort treffen tussen de troepen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Oostenrijk van Keizer Jozef II. Jozef II eiste namelijk dat zijn schepen ongehinderd doorgang over de Schelde kregen. Dit werd dus onder meer verhinderd door Christiaan Lodewijk graaf van Rechteren. Het enige schot dat in deze strijd werd gelost, raakte een soepketel…

In september 1785 lag Van Rechteren nog altijd met zijn schip op de Schelde bij Vlissingen, maar kort daarna zou hij de actieve dienst verlaten. Hij vestigde zich op Huize Collendoorn en vervulde onder andere de functie van markerichter van Rheeze. De graaf werd in 1788 benoemd tot Landdrost van IJsselmuiden.


Toen, op 11 augustus 1966: de muntenvondst.

Op de prentbriefkaart is rechts de entree van de manufacturenzaak van Blein (bijgenaamd Duutsen Simon) te zien, die vanaf het voorjaar van 1936 huurder was van de familie Eefting. Blein verkocht o.a. damespullovers, kostuumrokken, damesonderjurken, korsetten, directoires en camisols. Na een huurperiode van vijf jaar werd Blein in staat gesteld het pand te kopen. Kort nadat hij eigenaar was geworden, moest de joodse koopman zijn activiteiten op last van de Duitsers staken…

Het Noord-Oosten van 12 augustus 1966 schreef:
“Hardenberg. Bij graafwerkzaamheden op de hoek van de Fortuinstraat, waar aannemer J.W. Hamhuis een nieuw winkelpand gaat bouwen voor Jamin, stuitte men op een hoeveelheid munten en kostbaarheden, die doen denken aan een oorlogstragedie. De politie is met de zaak op de hoogte gesteld, terwijl het aannemersbedrijf graag alles in het werk zal willen stellen om de rechtmatige bezitter, indien die nog mocht leven, in het bezit van de kostbaarheden te stellen.

Voor de funderingswerken was men op het bekende terrein aan het graven, waar jaren geleden het oude pand stond, dat vele jaren werd benut door rijwielhandel Breukelman. Men trof daar een vermolmd houten kistje aan met jampotjes voor geldstukken en antieke koperen sieraden: 192 zilveren rijksdaalders, 453 zilveren guldens, 16 kwartjes, 151 dubbeltjes, 9 halve stuivers, 394 centen, 2 driemarkstukken, een 6-armige koperen kroonlamp, een 8-armige koperen kroonlamp, een tinnen bord met de initialen I.G.B. en een tinnen bord met de naam F. Wolf. Voorts was er een koperen kandelaar en een kaarsenschaartje.

De oudste der aangetroffen munten droeg het jaartal 1872 en de nieuwste 1941, zodat daaruit wel zal kunnen worden afgeleid dat het geld in de oorlogsjaren op deze plaats is verborgen. De heer Hamhuis heeft in overleg met de politie het geld op de bank gedeponeerd, terwijl hij de voorwerpen thuis in bewaring houdt. Gezien de recente datum, lijkt het ons niet onwaarschijnlijk, dat de herkomst van een en ander nog wel kan worden achterhaald. Indien men hier te maken heeft met goederen, die door een der joden mocht zijn verborgen, dan wordt de kans daarvan uiteraard geringer. Het spreekt vanzelf dat met meer dan gewone belangstelling wordt uitgezien naar de opheldering van dit vraagstuk.”

De gevonden muntenschat en de overige voorwerpen, zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in de grond gestopt door de laatste joodse bewoner van het hoekpand, Simon Blein.

De kleurendia toont de bouwplaats anno 1966. Het oude hoekpand was door de aannemer reeds gesloopt en in de fundamenten waren de joodse bezittingen aangetroffen.

Toen, op 10 augustus 1923: visserslatijn?

In 1923 ving ‘visschersman Kiewiet’ aan Sluis VII een steur die een lengte had van 2,46 meter en een gewicht van 77 kilo. Drie jaar later ving men op diezelfde plek een steur van 400 pond en meer dan 2 meter lengte. Het ‘monster’ was gevangen door een fortuinlijke kanaalvisser, maar vijf mannen waren nodig om het dier aan land te brengen.

Over dezelfde gebeurtenis gaat nog een ander verhaal:
“Het monster van Sluis VII. Zondag 10 augustus 1923. Tijdens het drinken van een kopje thee wordt het gezin van de sluiswachter Van Wilpe opgeschrikt door hoog opspattend water in de schutkolk. Iedereen rende direct naar buiten en zag een grote monsterachtige vis heen en weer zwemmen. Al gauw kwamen er meer mensen kijken wat er aan de hand was. Na kort overleg werd besloten om de vis op het droge te halen. Visser Tuin werd gewaarschuwd die kort daarna met enkele netten ter plaatse was. Ondertussen had bruggenbouwer Huisman zijn jachtgeweer gehaald. Sluiswachter Van Wilpe liet het water in de sluiskolk zakken en met behulp van netten werd de vis in een hoek gedreven, waarna het dier werd doodgeschoten. Vijf sterke mannen tilden de vis op het droge. Eenmaal op de wal bleek de vis, een steur, ruim 3 meter lang te zijn met een gewicht van ± 400 pond. Om het dier tijdelijk te conserveren werd hij in een grote kist met ijs van de plaatselijke ijsfabriek uit Dedemsvaart gelegd. Met de steur werd vervolgens markten en scholen afgegaan zodat mensen hem tegen betaling konden aanschouwen.”


Toen, op 09 augustus 1795: het huwelijk voltrokken.

Inschrijving in het ondertrouwboek.

Op 9 augustus 1795 werden Albert Teunis (Santman) en Geertjen Wolbink door ds. C.H. Walraven in de kerk te Hardenberg in de huwelijkse staat verbonden.

Hun achter-achter-achter-achter-achterkleinzoon schreef onderstaande kleine bijdrage…

Albert Teunis was geboren op ’t erve Santman in Lemele, maar trouwde ‘in’ bij zijn bruid op ’t erve Wolbink in (Oud-) Lutten. Hij nam de achternaam van zijn vrouw aan toen Napoleon in 1811 verplichtte dat ieder ingezetene van ons land een vaste familienaam moest aannemen.

De geschiedenis van ’t erve Wolbink in Lutten hebben we – natuurlijk – ook in kaart gebracht. Tegenwoordig is het geadresseerd aan de Lutteresweg nr. 1.

Meer informatie vind u op onze website in de rubriek ‘Oude huisplaatsen’.


Toen, op 09 augustus 1963: ingebruikname insteekhaven.

De luchtfoto dateert uit 1963 en toont de haven op het nieuwe industrieterrein. Links ervan is de nieuw aangelegde weg te zien die de straatnaam ‘Nieuwe Haven’ kreeg. Het verbindingsweggetje van die straat naar de haven kreeg de naam ‘Loswal’.

Het Noord-Oosten van 9 augustus 1963 meldde:
“De nieuwe insteekhaven bij het industrieterrein Nieuwe Haven te Hardenberg is thans in gebruik genomen. Tijdens de afsluiting van het Overijssels kanaal kon deze haven heel doelmatig worden benut voor het lossen van grint en een lading kunstmest die was bestemd voor de Coöperatieve Landbouwvereniging. ’t Zal van belang zijn wanneer straks ook de nieuwe industrieën op dit terrein van de doelmatige haven gebruik kunnen maken.”