Archieven: 2020-09-28

Toen, op 28 september 1954: opening van verharde wegen in De Schans.

We burgemeester mr. J.A.M. van Oorschot van Hardenberg die op het punt staat de officiële opening te verrichten door een lint door te knippen. Veel mensen staan om hem heen en tante Trui Hudepohl (van het café) biedt de schaar aan op een kussen. Rechts van de burgemeester, bij het lint, staat Derk Jan Schottert.

Op dinsdag 28 september 1954 vond de officiële opening plaats van nieuwe verharde wegen in de Schans, Oud-Lutten. Het Salland’s Volksblad schreef daarover:
“Onder grote belangstelling werden dinsdag de verharde wegen in de Schans, Oud-Lutten geopend. In zijn welkomstrede die de voorzitter van de feestcommissie, de heer Wencker, hield, memoreerde deze de slechte toestand van de wegen die er altijd in deze streek geweest is. Voor ongeveer 100 jaar kwamen er de eerste bewoners in de Schans. Het was er toen veen en water. Het veen werd afgegraven, maar toen bleef er modder en water over. Het was vroeger dan ook een verschikking als men door de Schans moest. Wij zijn dan ook zeer dankbaar dat wij hier nu een prachtig wegennet gekregen hebben, aldus de heer Wencker.

Vervolgens ging de hele stoet van genodigden naar de grens van Gramsbergen en Hardenberg waar de weg officieel geopend werd door de burgemeesters van Hardenberg en Gramsbergen. De burgemeester van Hardenberg was zeer verheugd dat er in de Schans, Oud-Lutten verharde wegen waren aangebracht. In de 100 jaar dat er mensen in de Schans gewoond hebben, is er zeer veel veranderd. Vooral in dit jaar met zijn vele regen beseft men recht goed wat een verharde weg voor de mensen in deze streek betekent. Tot slot sprak de burgemeester de wens uit dat het werk van de ruilverkaveling mag groeien en bloeien tot nut van de bewoners van de streek. Hierna knipte de burgemeester het lint door, dat op de grens van Hardenberg over de weg gespannen was.

De burgemeester van Gramsbergen opende de weg op Gramsberger grondgebied. Ook hij was zeer dankbaar dat er nu een goede weg in de Schans aangelegd is. De modder die er altijd was, begint nu tot het verleden te behoren. Na deze plechtigheid maakten de genodigden een rondrit over de 14 km lange nieuwe wegen die er zeer keurig uitzagen.


Toen, op 27 september 1966: Heemse werd Hardenberg.


Op 27 september 1966 besloot de gemeenteraad van Hardenberg ‘om het gebied van Hardenberg en Heemse voortaan aan te duiden met Hardenberg’. Dit lijkt een vrij onbeduidend besluit, maar het impliceerde het einde van het dorp Heemse. Het werd een woonwijk van Hardenberg.

Het belangrijkste motief om tot dit besluit te komen, was dat de betekenis van Hardenberg als industriekern niet tot haar recht kwam, omdat vanaf de rijksweg Ommen-Coevorden eerst Heemse bereikt en aangeduid werd. Dat zou het idee kunnen wekken dat Hardenberg ‘maar een klein plaatsje zou zijn’. Om de pijn voor Heemse te verzachten kwam onder de aanduidingsborden van de bebouwde komen een bordje met de aanduiding ‘Heemse’ te hangen (op verzoek werd hier niet ‘wijk Heemse’ op gezet).


Toen, op 27 september 1656: kerkhof Nijenstede aan de Stationsstraat.

Op 27 september 1656 overleed Wolter Wolerts (of Woelerts). Op zich is dat niet zo opmerkelijk, ware het niet dat zijn bewaard gebleven grafzerk op het oude kerkhof Nijenstede tot de oudste behoort.

Wolter Wolerts’ liggende zerk bevat slechts een korte, nog altijd leesbare, inscriptie met zijn naam en overlijdensdatum. Daaronder staat een merkteken: een staande weerhaak, waar doorheen naar schuin rechts gekruist een Latijns kruis, tussen de letters W.W.

Wie weet wie Willem Wolert Woelerts Willems was?

Wat willen we weten? Wie was wie en waar?

Zo zou het kúnnen zijn:
Er was een burger, genaamd Woelert van Oldenborgh, die overleed tussen 1602 en 1604. Deze liet meerdere onmondige (minderjarige) kinderen na: Willem en waarschijnlijk ook Woelert. Deze zijn anderhalve maand na elkaar overleden (de kleine steentjes).

Waarschijnlijk heet deze zoon van Willem weer Woelert. Van hem is de grote steen bewaard gebleven. Beiden waren burgemeester in Hardenberg.

Van Willem die in 1656 overleed, is zeker dat het de burgemeester was, want hij had een zoon in Coevorden en in archieven wordt gesproken over ‘zijn overleden vader’.

De vraag is dan, wie is Wolert Wolerts?
Het kan dus de broer van Willem zijn.
Dan liggen hier; twee broers en een zoon van de ene broer Willem.

De kleine Wolert Wolerts kan natuurlijk ook de zoon van de laatste Woelert zijn. Dan liggen er van links naar rechts: een kindje Wolert, een opa Willem en een zoon Woelert.

Het lijkt ons een goed verhaal dat Woelert zijn vader en zoon in 1656 verloor. Vandaar dat hij kinderloos kwam te overlijden.

Kunt u ons nog volgen?

zie ook: https://www.historischeprojecten.nl/…/wolerts_woelert.htm


Toen, op 26 september 1928: opgravingen klooster Sibculo.

Het Algemeen Handelsblad van 26 september 1928 schreef:
“Opgravingen te Sibculo. De resten van het oude klooster blootgelegd. Een bezienswaardige put met geneeskrachtig water.

Het was aan nog slechts weinigen bekend dat in den noordoosthoek van Overijssel, van oudsher een der meest onherbergzame streken, reeds in de Middeleeuwen gedurende bijna tweehonderd jaar een hooge beschaving haar zetel heeft gehad. Alleen uit enkele archiefstukken wist men dat te Sibculo een rijk en machtig klooster moest hebben gestaan, maar daar er geen enkele afbeelding van bestond die aanspraak op echtheid mocht maken, tastte men vrijwel volkomen in het duister omtrent vormen en afmetingen die eenmaal het klooster moet hebben gehad. Het eenige wat men een paar uur gaans ten zuiden van Hardenberg en terzijde van de rivier de Vecht, langs den weg Mariënberg-Langeveen, bespeuren kon, was een op een soort heuvel gelegen, oud, verwaarloosd kerkhof.

Dat was de plaats waarop eenmaal het klooster Sibculo gestaan heeft. Na de reformatie, toen Overijssel zich omstreeks 1580 aansloot bij de Gewesten der Unie van Utrecht, werden de gebouwen verlaten, leeggehaald en vernield. Alle omwonenden hadden het recht van de puinhoopen zooveel hout en steen weg te halen als zij wilden, en na weinige jaren restte er dan ook niets dan een vormelooze ruïne. Tot omstreeks 1800 schijnen een paar brokstukken van muren nog overeind te hebben gestaan. Toen velde een zuidwesterstorm ook de laatste overblijfselen. In 1850 liet de regeering nog een paar steenklompen springen, die daarna gebruikt werden tot versterking van de Hondsbossche Zeewering… Dat was het laatste wat bekend was van een cultuurmonument van Overijssel, gelegen in een streek die nog slechts bestaat uit troostelooze veen- en heidelanden, met hier en daar wat groene akkers.

Nadat aldus feitelijk een paar eeuwen lang het klooster Sibculo aan de vergetelheid was prijs gegeven, komt het thans weer in het middelpunt der belangstelling te staan. Verbetering der verkeerswegen had tot gevolg dat de heer Ludwig van Heek, fabrikant te Lonneker, bezield door het algemeen verlangen om van hetgeen ons overgebleven is van de middeleeuwsche beschaving, nog te redden wat er te redden valt, het plan opvatte de ruines te doen ontgraven. Hij stelde zich in verbinding met den heer J. ten Bruggen Cate, oudheidkundige te Albergen, en liet de gronden, die eenmaal tot de naaste omgeving van het klooster behoorden, aankoopen. Daar deze grond over niet minder dan acht eigenaars verdeeld was, vorderde dit geruimen tijd.

In mei van dit jaar kon men echter met het uitgravingswerk beginnen en reeds thans kan worden geconstateerd dat er onder de bevolking van Twente veel belangstelling bestaat voor dit uit historisch oogpunt ongetwijfeld belangwekkende werk. Onomwonden gaven verscheidene oudheidkundigen als hun meening te kennen, dat op een plaats in Twente, waar korten tijd geleden nog weinig of niets te zien was en waar slechts de overlevering gewaagde van een grootsch verleden, thans een waardevol historisch monument in wording is.

Men heeft de kloostergracht – thans door het dalen van het waterpeil volkomen droogstaand – teruggevonden en daaruit kunnen vaststellen, dat het klooster van zeer grooten omvang moet zijn geweest. Deze gracht heeft vroeger, door middel van een kanaaltje in verbinding gestaan met de Vecht, zoodat af- en aanvoer van producten te water plaats kon hebben. Tevens diende dit kanaaltje voor afvoer van overtollig water.

Van het meeste belang zijn echter de reeds uitgegraven kelders. Twee rijen Gothische zuilen, waarvan bij het sloopingswerk slechts de voetstukken zijn blijven staan, zijn ontdaan van omringende puin. In de brokkelende muurresten is, tegenover deze zuilen het begin der zware gewelven zichtbaar en wanneer men tracht een beeld te reconstrueeren van deze kelders, kan het niet anders of dit beeld wekt een eerbiedwaardigen, imponeerenden indruk.

Aan de oostzijde van den kleinen heuvel is de plaats ontdekt waar de kloosterkapel gestaan heeft. Tusschen de thans reeds uitgegraven kelders en deze kapelresten, hoopt men onaangetaste grafkelders aan te treffen, die begrijpelijkerwijs belangrijke oudheidkundige vondsten kunnen opleveren.

Vastgesteld werd, dat het klooster uit te Balderhaar vervaardigde roode baksteen was opgetrokken, maar dat voor de fundatie tevens ijzerhoudende oersteen werd gebruikt. Vermeldenswaard is, dat oudheidkundigen in het aantreffen van deze oersteen aanleiding vinden tot de veronderstelling dat op de plaats waar het klooster gebouwd is, in de allereerste tijden een zoogenaamde Walburg heeft gestaan. Dit is een vingerwijzing, dat Sibculo zou behooren tot de alleroudste bewoonde en versterkte plaatsen van Nederland.

Verder heeft men in het puin aangetroffen enkele uit de zestiende eeuw dateerende zilveren stadsmunten van Deventer, Kampen en Zwolle, oude wapens en fragmenten daarvan, traceeringen van Gothische kerkramen, zeer oude koebellen, fragmenten van aardewerk uit pl.m. 1450 enz. Bijzondere vermelding verdient een zeldzaam koperen mesheftje met een fijn-gesneden voorstelling van de heilige Barbara.
Aan de westzijde van het vroegere klooster, waar brouw- en bakhuis moeten hebben gestaan, heeft men den waterput aangetroffen, waarvan het water geneeskrachtig moet zijn. Reeds thans is deze put een bezienswaardigheid geworden, daar de heer Van Heek haar in de oude gedaante heeft laten herstellen, door boven de bron een putrand, afkomstig uit Zuid-Frankrijk en zeer fraai gebeeldhouwd, te doen oprichten.”

Zie ook het artikel in Rondom den Herdenbergh 2000 17/4 “Sibculo en haar klooster”


Toen, op 25 september 1850: het ‘Lenneps’ of ‘Lennips’ in Den Velde.

Zo af en toe laten we onze lezers kennismaken met het grote project dat zich momenteel ‘achter de schermen afspeelt’ van de Stichting Historische Projecten Hardenberg.

Het project heet ‘oude erven en huisplaatsen’ en betreft het verzamelen van allerhande informatie over oude boerderijen en erven in de voormalige gemeenten Ambt Hardenberg en Gramsbergen.

Recent zijn we bezig geweest met het ‘in kaart brengen’ van de kadastrale eigendomsgeschiedenis van ’t erve Lennips, nu geadresseerd: Rondweg 16 in Den Velde. Vanouds was ’t Lennips een zgn. ‘havemansgoed’. Het wordt al genoemd op een verklaring van de tijdelijke landsheer koning Filips van Spanje van 25 september 1561. Een havemansgoed als ’t Lennips was vrij van alle inkwartiering, heeren renten en andere belastingen…