Archieven: 2021-01-06

Toen, op 06 januari 1809: brand in Baalder.

0106_brand

De ‘Vriesche courant’ van 16 januari 1809 meldde:
“Hardenbergh, den 8 januarij. Gepasseerde vrijdagnacht den zesden dezer om half 12 uuren trof den bouwman Gerrit Evertz of Reinders te Baalder en zijn gezin een droevig ongeluk. Zijne voor twee jaaren nieuw opgetimmerde woning brandde in weinig tijds, met al den daarin zijnde voorraad van koorn niet alleen af, maar ook alle derzelver goederen, niets uitgezonderd, wierden een prooi der vlammen. Van zijn vee zijn slechts 2 varkens en 7 lammeren gered, hebbende ’t overige, waaronder 5 koebeesten en 7 schapen, den dood in de vlammen gevonden. Men weet de oorzaak van dezen brand niet, die zo spoedig de overhand nam, dat waarschijnlijk ook de bewoners van ’t zelve in ’t huis zouden zijn verbrand, ware hunne 84-jarigen oom niet door ’t gekraak des brands uit den slaap gewekt en hierdoor den bewoonderen nog de gelegenheid overbleven om den brand te ontvlieden. Naakt en in bittere armoede gedompeld staan nu deze ongelukkigen daar, smekende hunne medemenschen om milden bijstand, hun te dezer uure nodig, daar zij pas waren opgekomen van de in hunne boerschap heerschende epidemische ziekte.”

Toegang 3.1, inv.nr. 6828
22 januari 1809
“Met terugzending van het request van Gerrit Reinders, eigenaar van de katerstede het Reinders in de buurtschap Baalder, carspel hardenberg, zal ik de eer hebben in voldoening van het appoinctement van den 10 jan. 1809 no. 4 te berigten dat met alle nauwkeurigheid nae de positien ten requeste heb geinformeert en gerust kan versekeren dat dezelve alle de zuivere waarheid behelsen, alsmede dat requestrant voor dien voor hem soo ongelukkigen brand, waaruit niets is gered dan alleen het geen waarmede hij en huisgenoten het bed zijn uitgevlugd, een redelijk goed gezeten eigenaar is geweest, en het huis mede in een goed en wel onderhouden woning heeft bestaan. Weshalven de vrijheid moet nemen dit ongelukkig huisgezin aan het medelijden van mijnheer den landdrost eerbiedigst aan te beveelen, te meer omdat soo als alle narigten verzekeren die brand niet door roekeloosheid van de bewoonders zoude ontstaan zijn. Kunnende egter niemand de oorsaak van gissen.

Den 30 jan. 1809. Aan Gerrit Reinders gepermitteerd om geduurende 3 weken in de steden en carspelen Hardenberg en Ommen te collecteeren.”

Op diezelfde dag schreef de Leydsche Courant:
“Den edelen Menschenvriend G.T. uit Leiden, die, uit gevoel van dankerkentenis voor de hem en zijne stadgenooten na den ramp van den 12 january 1807 door hunne landgenooten midelijk toegebragte ondersteuning vermeende als Leidenaar de eerste te moeten zijn ter wederondersteuning hunner ongelukkige landgenooten, – dient tot naricht dat zijne missive van den 15 dezer met de twee daaringeslootene coupons, respective van f. 30,- en van f. 25,- aan den Magistraat der Stad Hardenbergh wel is geworden, en dat dezelve op heden door hun aan den ongelukkigen Gerrit Evertsz of Reinders, te Baalder zijn ter hand gesteld. De vloed van traanen, die deze ongelukkige bij den ontvangst dezer milde gift plengde, zal gewis den liefderijken gever tot eene aangenaame belooning in deze strekken. Hardenbergh den 23 januarij 1809. Uit naam van welgem. Magistraat, Ant. van Riemsdijk, secretaris”.


Toen, op 06 januari 1956: aanbesteding nieuwe Boerenleenbank.

De Vechtstreek van 6 januari 1956 meldde:
“Onder architectuur van Gebr. Boxman te Nijverdal werd in hotel Lägcher aanbesteed voor rekening van de Coöperatieve Boerenleenbank te Hardenberg het bouwen van een nieuw bankgebouw met twee woningen op een terrein op de hoek van Voorstraat en Fortuinstraat.”

Om deze nieuwbouw te kunnen realiseren, moesten eerst de panden aan de Voorstraat 8 en 10 (voorheen boekhandel Snel) worden afgebroken. De bank en de familie snel waren een ruiling aangegaan, waarbij Snel verhuisde naar het oude bankgebouw. De drukkerij en winkel van Snel werden afgebroken en op de leeggekomen locatie verrees het nieuwe bankgebouw. Op 13 november 1956 werd het nieuwe bankgebouw in gebruik genomen.


Toen, op 05 januari 1856: een oude ‘voorzegging’ (voorspelling).

0105_voorzegging

Het Nieuwsblad van Roermond schreef op 5 januari 1856:
“De (oude) Rotterdamsche Courant, waarbij gemeld wordt dat er in het archief der stad Hardenberg een oud stuk gevonden is, getiteld ‘eene Voorzegging’. Wij laten hieronder den inhoud volgen van het geheele stuk, waartoe ons een schijnbaar niet ‘zeer’ oud exemplaar van hetzelfde stuk, door een onzer geachte stadsgenooten willend wordt afgestaan: ‘Dit merkwaardig geschrift is door den Drost Aluwe, geweezene Generaal in Italiën, van daar tot Oost-Friesland (zijnde zijn Vaderland) overgebragt.
Ene Voorzegginge. Gevonden in het jaar 1767 den 8e augustus in ’t graf van eenen overleden bisschop, in Frankryk in het jaar 1204 begraven, in een kapel dichtbij Parijs, genaamd de Capel van den H. Geist. De voorzegging was geschreeven op een maagde parkement rolle, leggende in een loode kistje, staande aan het voeten einde van den bisschop. Hij was geboren te Parijs, anno 1172. Zijn doopnaam was Christianus Egidius, uit het stamhuis van Lotharius, welk stamhuis naderhand tot de kroon Frankrijk is geëeligeert geworden, hij is gestorven den 14 juny 1204.

De voorzegging was geschreven in ’t Latijn, en in ’t Nederduitsch als volgt:
‘Wanneer dit mijn graf zal gevonden worden, zal der een heldere zon lichten in Vrankryk, die zon zal zynen straalen uitschieten op het land des Leeuws, dat als dan gants van hulp ontblood zal weezen, alwaar hij veele zal overwinnen, verwoesten en bederven, dan zal het land des Leeuws in eene zeer groote nood en benaauwdheid zyn, ja zelfs de beesten des velds zullen schreeuwen, om dat hare weyden met water bedekt zijn: Edoch eenige tyd, daar na zal de son hare straalen afwenden van het land des Leeuws, en uitschieten op zodanige gewesten als haar voordeel zal wezen, en zij zal daarin voorspoedig zijn; hij zal vederen trekken uit de vleugelen des Arends, dog ’t zal haar strekken tot haar eigen schade, want ene kleine tijt, nadat dese dingen zullen volbragt zijn, zal de zon verduistert worden, nimmer meer zijn glans laten ligten, ja dit mijn Vaderland zal tot een verwoesting gestelt worden, doch de Arend zal behouden blijven maar Romen zal verbranden, en als deze dingen hun beginsel zullen nemen, zal de zoon des leeuws, de kroon der lelien beërven, en dat voor eens menschen zoon, dat eist het rijk van Engeland, want de leeuw zal een steenvast bond met haar maken, en zullen daarna in vele gewesten trekken en veel verwinnen.”

Vele jaren later, in 1870, schreef het Algemeen Handelsblad ook over deze curieuze vondst:
“Dit stuk was ons toegezonden uit Hardenberg, waar het in het archief gevonden was. Toenmaals – in 1856 – bracht men de ‘voorzegging’ in verband met den Krimoorlog, thans kan men haar op de tegenwoordige gebeurtenissen toepassen, en wie weet voor welke gebeurtenissen zij nog te gebruiken zal zijn? Uit zulke orakeltaal laat zich alles halen.”

0105_voorzegging2

Toen, op 02 januari 1880: brief van Anton Geerdes.

Op 2 januari 1880 schreef Anton Geerdes uit Slagharen een brief aan de Commissaris van de Koning in Zwolle. Hij was begaan met het lot van een oude grijsaard uit zijn dorp die blind was en geen voeten (meer) had. De man had geen inkomsten en leed armoede. De plaatselijke kerk had geen middelen in kas om de oude man te helpen en ook het gemeentebestuur van Ambt Hardenberg had geen armenkas. Daarom was Geerdes’ laatste hoop gevestigd op het provinciebestuur. Hij schreef deze brief:

“Excellentie! Sedert eenige jaren wordt hier een grijsaard van tachtig jaren door de openbare liefdadigheid van de meer gegoeden onderhouden, door dat eenige jonge lieden zich eenige malen in het jaar aan hunne huizen vervoegen. Het is iemand die ruim dertig jaren hier gewerkt heeft doch nu sedert negen jaar het gebruik mist van zijne voeten en oogen, daarbij een buitenlander zijnde zonder enige familie of middel van bestaan. De menschen die hem uit medelijden voor negen jaar hebben opgenomen, ontvangen daarvoor op bovenstaande wijze f. 1,80 per week, doch daar hier geen armbestuur bestaat wegens het niet aanwezig zijn van fondsen en ons daarenboven door het hoofd der gemeente Ambt Hardenberg geweigerd wordt, daarvoor langs de huizen der ingezetenen rond te gaan, zoo wende de ondergeteekenden zich met betrouwen tot Uwe Excellentie ten einde te mogen weten hoe in deze zaak te handelen, wijl in dit gure jaargetijde de man ook niet vervoerd kan worden. A. Geerdes”.