Archieven: 2021-02-27

Toen, op 31 december 1960: Oudejaarsavond.

Deze bijzondere foto is gemaakt op oudejaarsavond 1960.

Op oudejaarsavond werd gezongen en muziek gemaakt bij de kerktoren van de Stephanuskerk: ‘uren, dagen, maanden, jaren…’.
Twee jaar later verscheen in het dagblad Trouw een fraaie bijdrage over deze traditie, getiteld “Als aan de voet van kerktorens Saksers zingen”:

De winterdag is donker. Ook overdag hult het vermoeide jaar zich in de schemer, die zijn aftocht moet dekken. Grauwe wolkenstoeten zeilen boven het land, waar de zwaar-gezwollen Vecht zich doorheen buigt. De oude Saksische boerderijen in de buurtschap Collendoorn glanzen in de regen. Het is een buurtschap, waar tot voor kort nog zandpaden liepen. In de bijkeuken van zijn boerderij zit Jan Otten bij de kachel. Hij heeft zijn zijden petje op. Hij zit daar met de handen over elkaar, hardgelijnde handen, waarmee hij nog gewerkt heeft – aardappels rooien – toen hij 82 jaar was. Jan Otten telt de dagen: onlangs is hij 86 geworden. Zijn heldere blauwe ogen hebben een wereld zien veranderen. Zo de Here wil, zal hij op deze Oudejaarsavond naar buiten gaan om het prille begin van zijn zevenentachtigste Nieuwjaarsdag te beleven. Ze noemen hem Otten-Jan van Ballast, naar de streek van de buurtschap. Dat is zo de gewoonte in dit land. Jan Otten zal doen, wat hij als kind, 75 jaar geleden en langer heeft gedaan. Met zijn kinderen zal hij tegen twaalven voor zijn huis gaan staan. Een groepje mensen in de winternacht.

Overal aan de Collendoornerdijk zullen de mensen hetzelfde doen. Ze kijken dan naar het oosten, naar Hardenberg en Heemse. Als het jaar scheidt bij sterrenlicht zullen de eeuwenoude torenspitsen zichtbaar zijn. Er zal geen gerucht zijn op het land. Het jongvolk zal nog wachten met het afsteken van de donderbussen, waarvoor oude melkbussen, gevuld met carbid, worden gebruikt. Misschien zal alleen het geraas van een auto op de rijksweg voor een ogenblik de rust verstoren.

Otten-Jan van Ballast kijkt dan zijn wereld in. Hij is nimmer verder geweest dan Arnhem en Almelo. Naar Arnhem met een bustocht met de ouden van dagen. Hij vond het daar zo’n ‘drokte’ dat hij er niet meer heen wil. Bovendien beleefde hij het avontuur van zijn levensavond: op de thuisreis brak een as van de bus, het gezelschap kwam pas na middernacht thuis! Dit land is zijn levensdecor geweest en dat zal het blijven, totdat de noabers hem zullen uitdragen om te rusten in het land, dat hij bewerkt heeft. De volheid van deze aarde in zijn kleine wereld is zijn deel geweest.

Als het jaar in die laatste nacht verdwijnt, zijn de klokkeluiders van Hardenberg en van Heemse paraat. De bevolking stroomt toe aan de voet van de hervormde kerk, die van Hardenberg en die van Heemse, Zo hebben hun voorouders dit gedaan, zo doen zij het. Een traditie, die nog niet op de terugtocht is. In Heemse zal het muziekkorps De Eendracht klaar staan, met het koper dat zal glanzen in de nacht. Koster Hendrik Grootoonk van Hardenberg hoeft niet aan de klokketouwen te hangen, de beiaard zal elektrisch in beweging komen. Maar Mans Dorman van Heemse zal nog op de ouderwetse manier het belast en beladen jaar uitluiden. Beiden hebben de Hilversumse radioklok op de achterhand.

In het Collendoornse wacht dan de oude Otten op de bronzen stemmen door de lucht. Hij zegt dat dan heel bijzonder zijn gedachten teruggaan naar de jaren van zijn jonkheid, ook naar de reeks gezegende jaren dat hij daar gestaan heeft met zijn vrouw, Diekemeuje. Jan Otten beleeft dit leven nog helder. Hij heeft nog goede oren en een scherpe blik. Toen hij in de tachtig was, zag men hem nog fietsen door de nauwe straatjes van Hardenberg.

De mensen bij de kerktorens zingen na het sein van de klokken. Zij zingen in dit ogenblik onveranderd het lied dat de broosheid van het leven en de onveranderlijkheid van Hem, die dit leven geeft en neemt, tot uiting brengt: Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen… Een zingende gemeenschap op de drempel van de tijd.

Het land rondom Hardenberg draagt de merktekens van eeuwen. Sinds de tijden dat de zoon van Karel de Grote bemoeienis met dit wild en bijster land heeft gehad, hebben de bewoners er vele geslachten lang het verleden gekoesterd, omdat er geen heden was. Telkens, in de midwinter, verloor het jaar zich in het duister, dat de bossen en vennen had toegedekt en dat symbolisch was voor de zwarte armoede. In die laatste nacht van het jaar lichtten de vuren op; de rook van de turf was als een folkloristische parfum, dat de komst van een nieuw jaar zonder veel hoop en verwachting begeleidde. Daarom: rondom Hardenberg en in het olde ambt, waar de fabrieken het geijkte levensritme geleidelijk doorbreken, leeft in de ziel der bedachtzame Saksers nog zeer veel dat herinnert aan de oeroude entourage, waarmee de wisseling van de tijd – het oud en nieuw – is omgeven.

Otten-Jan van Ballast (1876-1965) was getrouwd met Gerritdina Hakkers.
Zij woonden aan de Collendoornerdijk 8.

Otten-Jan van Ballast zal de zang horen, hij zal die dan weer gehoord hebben. Dan gaat hij naar binnen, met de zijnen, maar nog niet naar bed. Hij zal een glaasje heffen op het ni-je joar. Denk niet dat hij op oudejaarsdag, terwijl de braadlucht, ter inleiding van ’teufelties-avond’ door het huis drong, een middagdutje heeft gedaan om helder en flink te zijn als de klokken boven zijn geboortegrond zouden luiden. Otten-Jan heeft in zijn lange leven nog nooit een middagslaapje gedaan. Als meester Smit, de dirigent van het Heemser muziekkorps naar huis is en ds. E. Loor gepoogd heeft zijn tweeduizend-en-eerste dia te schieten van het nachtelijke tafereel bij zijn kerktoren, zal de oude baas de kring rondkijken, een laatste kniepertieswafel in de tandeloze mond steken en zeggen dat het morgen weer vroeg dag is. Om zes uur moeten de beesten worden gemolken. Zelf staat hij niet later op. Waarom ook? Zijn levensritme is geënt op onwrikbare gewoonten. Als men zoveel jaarwisselingen heeft meegemaakt…

Toch is niet alles hetzelfde gebleven. De mens, die ouder, héél oud mag worden, verliest geleidelijk of ineens, hen die zijn jeugd en de middaghoogte van zijn leven, hebben gekend. Otten-Jan van Ballast is veruit de pater familias van zijn geslacht. Voor hem geen bejaardenhuis; dat zou de traditie beschamen en ontluisteren. Voor hem de hofstee waar hij tientallen jaren met de handen heeft gewerkt, voor hem het vee, de geur van rogge en van bieten, de reuk van hooi, stro en mest en voor hem de bosrand, waar hij graag heen wandelt als de dag mild is. Om alleen te zijn met gedachten, die een lang leven overspannen. Er is een tijd geweest dat zijn oudejaarsavond de charme van jeugd en verwachting droeg. Dat waren die een en dertig decemberdagen, wanneer zijn zusters Annigje en Miena thuiskwamen. Zij dienden een heel jaar lang bij de boer en daarna weer een jaar en weer een, totdat een vrijer kwam. Op de laatste dag van het jaar kwamen ze naar huis. Otten-Jan als jongkerel, ging dan een van haar ophalen, bij de boer in het Anerveld, een paar uur lopen over de mulle, soms doorweekte of hard bevroren zandpaden. Jan droeg dan de kolossale krentenstoet, die de boer – zo wilde de traditie – meegaf voor de spinneweek. Die stoete woog soms meer dan twaalf pond en een meid alleen kon hem niet lang dragen. De hele nieuwjaarsweek bleven de zusjes van Otten-Jan thuis; dan hielden ze spinneweek. Dan snorde het spinnewiel en werden er wollen kleren gemaakt.

Koeien waren in die dagen een zeldzaamheid op deze droge, ongecultiveerde gronden. Men hield schapen. De armoede was groot, een krentenbrood behoorde tot de vorstelijkste traktatie die men zich denken kon. De jongens, die als knechts werkzaam waren bij de boeren, kwamen ook thuis; dat betekende nog meer extra monden. Daarom was een roggekrentenstoet héél welkom. In een wereld van soberheid en eenvoud is Otten-Jan oud geworden. Het rode pluche van de Dedemsvaartse paardentram vertegenwoordigde een ongekende flits van rijkdom, die een paar keer per dag voorbij trok. Aan het einde van het jaar peinst deze grijze, krasse Sakser over wat achter hem ligt. De oude tijd, de jaren van 1890, de jaren van 1900, nee, hij zou er niet naar terug verlangen. De mensen behoeven zich nu niet meer te behelpen. Vroeger deed je alles met je handen. Nu zijn er zoveel mechanische handen. Otten-Jan leeft nog in een hechte gemeenschap die de nabuurplicht in hoge ere houdt. Hij is schrander genoeg om te weten dat gemeenschappen elders afbrokkelen. Ja, vroeger, toen hadden de mensen meer tijd voor elkaar. Ze konden, geleund op hun schop, wel een uur lang met elkaar staan te praten. Dat kon, omdat ze werkten zo lang het dag was. Ook de grove lijnen van de oudejaarviering zijn verzacht. Otten-Jan weet van de nachten, dat een vracht mest op het dak van de boerderij werd gezet, dat karntonnen met water scherp werden gezet tegen de huisdeur, dat krentenstoeten uit de stenen ovens achter het huis werden weggehaald, het waren de jaren dat hij om drie uur opstond om naar de markt in Hoogeveen te gaan om daar een koe te kopen. Minstens ruim acht uur heen en terug. Op nieuwjaarsdag komt de buurt bij Jan-Otten ‘nieuwjaar afwinnen’, een borreltje halen. Kinderen krijgen een alcoholvrij likeurdrankje. Het nieuwjaar afwensen kan doorgaan zolang de letter R in de maand is.

Zo trekt in het oude land van Hardenberg en Heemse het verleden toch mee het nieuwe jaar in. Het verleden dat zich – en deze gewoonte is heel sterk – presenteert in de ’teufelties-avond’, het warme maal op oudjaar, een maal van karbonades, ribbetjes en worst met rode kool. Dat slaan maar weinigen over. Met een volle, soms overvolle maag, het jaar uit. Daarom zijn de oudejaarsdiensten in de kerken niet zo gewild, middagdiensten worden meer gewaardeerd. Voor en na ’teufelties-avond’ de ‘iezerkoeken’ (de knieperties zeggen ze in het Hardenbergse), de folkloristische traktatie die boven het open haardvuur tot stand kwam, maar nu dank zij de moderne keukentechniek geboren worden. Het rad van de tijd trekt zijn spoor in dit land der Saksers, het maakt ook ruim baan voor ontplooiing en vernieuwing, maar veel van het eigene is gebleven. Straks luiden de klokken van Hardenberg en Heemse, dan zingen mensen en staan gezinnen in het veld: “Veel Heil en Zegen in het nieuwe jaar”.


Toen, op 26 juli 1963: de winkel van Borneman

In Het Noord-Oosten van 26 juli 1963 werd uitvoerig aandacht besteed aan de opening van het nieuwe winkelpand van de familie Borneman aan ’t Oosteinde 2:

“Toen de heer D.J. Makkinga als voorzitter van de Hardenberger Handelsvereniging veronderstelde dat de zaak van smederij Borneman naast het pand van Maison Raak al wel honderd jaar zou zijn, bleek hij aan de voorzichtige kant te zijn. Borneman beschikte nog over de oorspronkelijke stukken, waaruit bleek dat de smederij daar 102 jaar geleden reeds was gesticht, en het is toch wel bijzonder verheugend om dan te mogen zien dat zo’n oude zaak met een nieuwe glans naar voren komt als hier het geval is. Een prachtig winkelinterieur, aangepast aan de eisen van de nieuwe tijd; met flinke voorraden en toch ook weer geheel in het kader van het oude vak: ijzer en staal. Betrouwbaar tot en met, zoals de familie Borneman dat nu sedert meer dan een eeuw heeft nagestreefd…”

We vragen ons af… zou de fam. Borneman die oorspronkelijke stukken nog altijd bezitten? We horen ’t graag!

De fam. Borneman bij de openingsplechtigheid.

Borneman is winkelier doar wil ik graag n’arnbarger vassien op zingen.

‘k Heb uutrekkend honderd joar.
Stund Bornemans gesláchte kloar
As kneders van het iezder.
Gien uusvrouw smeet heur ettenspot.
Al wasse nog zo zwat, mear vot,
Doarveur was zie wel wiezder
Was ’t oor of ’t engsel of he knapt,
Dan weure ’t wel weer op he lapt,
Doar kon ze wel op rekken.
Of kwam d’r in de raand nun barst,
Dan weur din wel weer dichtepast
Zodàt he niet kon lekken.
Nun breedn baand um ’t ullenvuur,
Eul ’t smeulend zakien wel sekuur
Met ‘d assche biy mekare.
De platte tange achter ’n heerd
Was veur het vuur het beste zweerd,
Van Borneman je ware.
Wie now mooi spul wil kopen zie
Bij Borneman, Oostnende etwie,
Doar lacht ow alles tegen.
Wat börger, boer en arbeidsman,
Vrouw of mevrouw gebruken kan
Gien kind stiet doar verlègen
Sinds Borneman uut prusen kwam,
En ’n arnbarg tot woonplaats nam,
Beheulen al zien klaanten.
En now doar alles kopen kunt
Wordt hum de nearge egund.
Ik wed van alle kaanten,
Want Borneman stiet aaltied kloar
Dàt weet ook Henduk van Loar.


Toen, op 11 april 1854: verkoop landgoed Heemse.

kaart_Heemse

De Provinciale en Zwolsche Courant van 11 april 1854 schreef:
Van onderscheiden zijden wordt de wensch geuit, dat het fraaije landgoed Heemse (Ambt Hardenberg) na den dood des heeren J. van Foreest van Heemse, het eigendom van 1 welgesteld persoon moge worden; opdat de liefhebber van wandelen zich in de schoone dreven van dit goed nog lang moge verlustigen en de fraaie bosschaadjen niet geveld worden. Ook de botanie heeft verpligting aan deze streek; getuigen de vele geneeskrachtige kruiden die er door liefhebbers zijn opgespoord.

Na het overlijden van de hoogwelgeboren jonkheer Jacob van Foreest, op 24 maart 1854, vererfde Huize Heemse op diens nazaten. Geen van hen had er kennelijk belang bij het pand te bewonen. Mogelijk waren de kosten voor het onderhoud en in stand houden van de havezate te begrotelijk. In ieder geval werden al in augustus van datzelfde jaar bij openbare verkoop grote hoeveelheden roerende goederen, als tafels, stoelen, kabinetten, kasten, kisten, speeltafels, tapijten, karpetten, ledikanten, bedden, damast, bedlinnen, schilderijen, goud, zilver en porselein, bij opbod verkocht. Ook de bibliotheek werd van de hand gedaan.
Opmerkelijk was dat er na de veiling een artikeltje in de krant verscheen waarin werd gemeld dat er ook een schilderijtje was verkocht, waarvan de nieuwe eigenaar van mening was dat het de ‘echte Kenau Simon Hasselaar’ van Rembrandt van Rijn zou zijn. Hij had het doek op de veiling gekocht voor f. 2,60 maar had inmiddels een bod van f. 600,- afgeslagen…

In juni 1855 werd het ‘aanzienlijk en van alle gemakken voorzien heerenhuis, het Huis Heemse genaamd, bevattende 16 kamers’ publiekelijk geveild. Tevens gingen andere onroerende goederen, zoals de boerenerven het Luggers, het Schreurs en het Geerts onder de veilinghamer.
De hoogste bieder voor het landgoed Huis Heemse bleek Hendricus Nicolaus van Roijen. Deze hield het huis nog een tijd in stand, maar in de decennia daarop volgend werd de havezate ontmanteld…


Toen, op 19 juli 1929: zeilschip te Balkbrug.

Op 19 juli 1929, verscheen deze uitgave van het geïllustreerd familieweekblad ‘Eigen Erf’. Op de ‘cover’ stond: ‘Een mooie foto uit Balkbrug, waar we een zeldzame gelegenheid kregen ’n schip en ’n molen op één plaat te brengen! Hoe langer hoe meer molens verdwijnen uit het Hollandsche landschap, dat daardoor een zijner groote aantrekkelijkheden verliest!

Het zeilschip op de voorgrond laveerde over het binnenwater van de Dedemsvaart. Op de achtergrond is de korenmolen De Star te zien. Die molen zou vele decennia later (in 1975) ‘verhuizen’ naar een locatie even buiten Balkbrug. De molen die hier is afgebeeld, werd in 1882 gebouwd. Op dezelfde locatie had molenaar Roelof Janszoon ten Kate in 1848 een molen opgericht, maar die was in 1882 door blikseminslag getroffen en tot de grond toe afgebrand.


Toen, op 13 augustus 2016: 1100ste volger op facebook!

Vanmiddag mochten we onze 1100ste volger op Facebook, Mirjam Timmerman-van Noord, feliciteren en een exemplaar van onze laatste uitgave ‘Hardenberg op de kaart’ overhandigen.

De overhandiging vond plaats bij het Hospice, ’t Huis aan de Vecht, aan de Jan van Arkelstraat. Mirjam had namelijk besloten haar gewonnen boek te schenken aan het hospice. Het boek werd in ontvangst genomen door mw. Van der Veen-Bril.

Wij zijn ervan overtuigd dat het boek een goede bestemming heeft gekregen en we hopen dat menige gast van het hospice er nog veel in mag bladeren en lezen. Graag danken wij mevr. Van der Veen voor de rondleiding die we van haar kregen.