Op vrijdag 28 augustus 1891 werd een vergadering gehouden van de Staatscommissie inzake de Veenderijen. De heren Veegens, Van Alphen, Reeling Brouwer en Van Swinderen interviewden die dag de 62-jarige pastoor Johannes Hogeman uit Slagharen:
De voorzitter: Sinds hoe lang zijt gij pastoor te Slagharen?
Twaalf jaren, en 9 jaren ben ik in de veenderij van Vroomshoop pastoor geweest. Ik ben geboren te Steenwijkerwold, waar ook veel veenderijen zijn.
Komt gij veel in aanraking met de arbeidende bevolking, in het bijzonder met de veenarbeiders?
Onwillekeurig ja.
Gaan de kinderen van die bevolking geregeld school tot zij de eerste communie afleggen?
Dat gaat wel beter dan vroeger, toen dit zeer veel te wenschen overliet.
Wordt daaraan door u zooveel mogelijk de hand gehouden?
Ja, zooveel dat in mijne macht ligt. Er bestaat bij ons eene verordening, waarbij verboden wordt gedurende de schooluren arbeid te verrichten. Men had echter een uur vóór of na schooltijd erbij moeten verbieden; de school ligt dikwijls een half uur of meer van de plaats af, waar zij wonen, en vóór en na de schooluren zijn zij gewoon op het land te werken. Het reglement is dan ook feitelijk niet te handhaven, wegens de uitgestrektheid der gemeente. De gebrekkige vonders zijn ook voor een groot deel schuld aan het schoolverzuim.
Die verordening geldt voor Ambt-Hardenberg?
Ja. Schoolplicht kan bij ons niet ingevoerd worden. De ouders zelven moeten de kinderen aanzetten, en zelven overtuigd zijn, dat het onderwijs, daar gegeven, goed voor hunne kinderen is. Wij hebben bijv. een meester gehad, die, naar men zeide, de kinderen ‘de generatio animalium’ uitlegde; bij zulk een meester kan men de kinderen toch niet verplichten ter school te komen. Niet dat wij katholieken zozeer tegen leerplicht zijn. Bernhard van Galen, bisschop van Munster, heeft den schoolplicht het eerst van allen in zijn bisdom ingevoerd.
Werken in uwe streek vele gehuwde vrouwen in het veen?
Ja. De meisjes doen het lichte werk. Later, als zij getrouwd zijn, dan drijft de huishoudelijke nood haar weer naar het werk. Zij zijn dan voor dat werk reeds gehard. Het heeft wel eenigen invloed op het huishouden, zoodat er dan weinig aan vrouwelijke handwerken gedaan wordt.
Bestaat er liefhebberij voor het onderwijs in de nuttige handwerken?
Ja wel.
Zou het werken van gehuwde vrouwen in het veen niet soms daaruit voortvloeien dat zij van de nuttige handwerken weinig verstaan en zich thuis vervelen?
Neen, dat geloof ik niet. Een kwaad ding is vooral de zedeloosheid bij het schepen laden. Die jongens en meisjes te zamen maken een wilden boel, vooral ook door de jenever, die daarbij gebruikt wordt. Wanneer vader en moeder en dochters samen in het veen werken, dan is het niet zoo slim, omdat zij dan op hun eigen werkblok arbeiden.
Hoe zien in uwe streek de arbeiderswoningen eruit?
Relatief beter dan te Haskerland, Ter Idzerd en Steenwijkerwold. Met de woningen daar vergeleken, zijn het hier paleizen. Zij zijn meestal van steen; achter de wijken wordt nog wel eens een huis aangetroffen dat geheel van zoden is opgetrokken. De ruimte is voldoende. Ik geloof, dat de toestand hier beter is, omdat er meer verdiend wordt. Het veen is hier ook niet zoo duur. Een jaar of tien geleden verkocht mijn broeder een stuk veen onder Steenwijkerwold van 3 mud ondergrondsveen voor 7.000 gulden. Hier roept men al van duur, als de hectare 1.000 gulden opbrengt. Het is waar, het een is hier van minder gehalte, maar het scheelt dan ook zoo iets.
Een mud is zoo wat 60 are, nietwaar?
Ja.
Hebt gij den indruk, dat in uwe streek een oppassend arbeider behoorlijk met zijn loon kan rondkomen?
Ja, als ze maar geen jenever dronken en pronkerij en snoeperij wegbleven. De menschen zijn over het algemeen niet oeconomisch. Ds. Dreesman, vroeger predikant te Vroomshoop, verhaalde mij dat een huishouden, dat in den zomer f. 50 in de week verdiende, het eerst om bedeeling kwam.
Leven de arbeiders rijkelijker in den tijd, dat zij betrekkelijk ruime verdiensten hebben, dan des winters?
Natuurlijk. Des zomers mogen zij wel een stukje spek en een stuk stoete eten.
Zijn er wel die ’s winters boeken lezen?
Ik geloof het niet, en ik ben er zelf ook niet voor. Aan romans hebben zij niets, wel als zij wat over bijbelsche geschiedenis of zoo iets lezen.
Hoe staat het met de zedelijkheid van de arbeidende bevolking?
Wanneer men in aanmerking neemt, dat de bevolking van alle landen en streken er is heengegaan, dat het veelal arbeiders zijn, die elders uitgeboerd zijn, dan is de zedelijkheid werkelijk zeer goed. Vroeger was dit minder, maar tegenwoordig valt er niet over te klagen. Een enkele maal valt er eene vechtpartij voor, maar dat is meestal een gevolg van drift.
Genieten velen ’s winters bedeeling?
Niet veel. Daarvoor hebben zij nog teveel eergevoel. Onder katholieken zullen er bijv. maar zeer enkelen zijn die bij de communie voor hunne kinderen kleederen aannemen, of eene vrije plaats in de kerk willen hebben. Daarvoor betalen zij liever zelf. Ik heb 900 communicanten, en doe ik er 400 bij, dan heb ik het zielental. Wie in de kerk eene plaats voor niets wil hebben, kan haar krijgen en dan wordt niet onderzocht, of hij wel inderdaad arm is, en toch worden wij maar ééne bank om niet kwijt.
Kunnen de armen te uwent gemakkelijk geneeskundige hulp krijgen?
Dit laat in de veenstreken veel te wenschen over. Er is een vijftigjarig dokter, de heer Koster, die de geheele streek moet afgaan. Er is nu een grindweg langs door de gemeente, doch over het algemeen zijn de wegen zeer slecht. Het drinkwater is er ook slecht. Bij ons gaat het wel, doch te Vroomshoop laat het veel te wenschen over. Er zijn menschen, die op plaatsen wonen waar geen wijken zijn. Dan graven zij maar een gat in den grond, in dat verrotte veen, om water te krijgen. Dit moest eigenlijk verboden zijn.
Kunt gij ook waarnemen, dat de moreele toestand van de bevolking te uwent gedurende uw verblijf aldaar vooruitgaande is?
O, ja wel, ‘gutta cavat lapidem, non vi sed saepe cadendo’ (de druppel holt de steen uit, niet door geweld, maar door dikwijls te vallen). Vroeger was het soms heel wat minder. Het evangelie wordt hun nu gepredikt, en ze hooren het alle zondagen weder. Al meenen ze misschien soms: de pastoor zal het wel wat leelijker schilderen dan het is, ten slotte denken ze het zelf zooals het hun altijd geleerd of gepredikt is.
Pastoor Hogeman overleed op 10 mei 1893 te Slagharen, oud 65 jaar. Hij was op 11 augustus 1861 tot priester gewijd, stond vanaf 1871 als pastoor te Den Ham en Vroomshoop en sedert 1879 pastoor te Lutten en Slagharen.