Archieven: 2022-01-31

Toen, op 31 januari. 1803: geen vleselijke conversatie?

Op 31 januari 1803 verschenen voor schout J.G. Pruim, wonend en werkend in het Huize Welgelegen in Heemse, de comparanten Yda Gerrits, geassisteerd met voogd Marten Bruins, ter ene zijde en Jan Volkerink ter andere zijde. Jan Volkerink was door Yda aangewezen als de vader van het kind waarvan zij op 3 januari jl. was bevallen. Jan ontkende in alle toonaarden en had op 9 april al aangegeven bereid te zijn om plechtig (onder solemneelen eede) te zweren dat hij nooit en te nimmer met haar naar bed was geweest (oftewel, geen vleeschelijke conversatie gehad) en dus, logischerwijs, ook niet de vader van de verwekte (geprocreëerde) baby kon zijn. Jan en Yda waren onderling overeengekomen dat Jan hierop een eed zou afleggen ten overstaan van de schout. De schout besloot het verzoek in beraad te houden totdat hij hierover met de drost van Salland (als hogere rechter) van gedachten zou hebben gewisseld. Daarna zou hij er bij Jan en Yda op terugkomen.

Lakzegel in rode was van Jan Godefried Pruim (1761-1825), Schout te Hardenberg.

Dit is de vrije vertaling van onderstaande, letterlijk getranscribeerde tekst, van de in het contentieus archief van het Schoutambt Hardenberg bewaard gebleven inschrijving:

Scholtus J.G. Pruim en keurnoten W.H. Werkhoven en Proc. J. Soeters. Erschenen IJda Gerrits, onder adsistentie van Marten Bruins, als haaren ter deezer zaake gekozenen en geadmitteerden mombaar, ter eenre -, en Jan Volkerink ter andere zijde, zeggende dat vermits de eerstgemelde bij insinuatie van den 2 april l.l., aan de laatstgemelde heeft doen voordragen dat hij vader was van het kind waarvan zij op den 3 januari daar te vooren bevallen was; en, dat de laatstgemelde, daartegens aan de eerstgemelde, bij contrainsinuatie van den 9 april l.l. heeft ten antwoorde doen voordragen, vaardig en bereid te zijn, onder solemneelen eede uit te zweeren: nimmer met de eerstgemelde IJda Gerrits eenige vleeschelijke conversatie gehadt te hebben, en dus geen vader van het door haar op den 3 januari daar te vooren geprocreeerde kind te zijn. Dat zij tot voorkoming van verdere onaangenaamheden en kosten en ter finaale beslissing en afdoening deezer zaak ten weerzijden onderling waren geconvenieerd en overeengekomen dat de laatstgemelde den voorzeiden eed, alhier in judicio, zoude praesteren en afleggen informa. Verzoekende alzo, dat denzelven den gemelden eed moge afgenomen worden.

Decreet: Het gerichte houdt het gedaane verzoek in bedenking, tot dat daarvan aan den landdroste van Salland zal zijn kennis gegeven, zullende van de daartoe te bekomene authorisatie alsmede in cas het verzoek wordt gedeclineerd, aan de beide convenieerende parthijen worden kennis gegeven. In fidem, J.G. Pruim, Scholtus.

Naast bovenstaande akte in het rechterlijk archief, is in het archief van de familie Van Riemsdijk-Soeters een stuk bewaard gebleven aangaande dezelfde kwestie. Daar lezen we:

Memorie voor de Gerichtsdienaar der stad Hardenbergh. Om, met wettig bekomen consent en ter instantie van Jan Volkerink, knecht van Karel Venebrugge, zich te vervoegen ten huize van Gerrit Romberg alhier, als aangenomen hebbende het domicilium citandi & insinuandi [het adres dat is opgegeven door een partij in een juridisch contract waar juridische kennisgevingen naar kunnen worden verzonden] voor IJda Gerrits en aldaar aan deze te contra insinueeren en voor te draagen: dat hij insinuant door de inhoud van den 25 maart jongstl., den 2 deezer aan insinuant in dezen geëxploiteerd beurtelings door medelijden en verontwaardiging zij getroffen geworden – want medelijden moest natuurlijk aan de eene zijde in den insinuant in dezen verwekt worden omtrent het onnozel kind, reeds het tweeden slachtoffer van geinsinueerdes aanhoudende natuurlijke zwakheid waarvan geïnsinueerde bezwangerd en op 3 januarij jongstleden bevallen zij, blijkens insinuatie van den 25 maart bovengemeld. Verontwaardiging moest daarentegen aan den anderen kant noodwendig in den insinuant ontstaan, door den verregaande en stoutmoedige beschuldiging van geïnsinueerde in dezen, dat hij insinuant de vader van dit, waarlijk ongelukkig, schepsel zijn zoude, daar hij insinuant, nimmer eenige vleselijke conversatie met geïnsinueerde gehad hebbende, nooit als vader van voorz. door haar geprocreëerde kind kan worden beschouwd en aangemerkt. Dat hij insinuant, indien hij waarlijk vader van dit onnozel kind waare, als neen voorzeeker zich niet beneeden de reedenlooze schepselen zoude hebben willen vernederen, maar immers zo goed, zo niet beeter dan geïnsinueerde, reeds eens t’vooren door haare al te groote zwakheid beleerd aan de inspraak der natuur en reeden, op eene Christen waardigen manier, gehoor gegeven en zonder aanmaninge gelijk, vant nodige te verzorgen en tot een zijnes Schepper en met der Maatschappije op te brengen. Dat echter thans diezelfde inspraak der natuur en reden den insinuant, als geen oorzaak der bezwangering van geïnsinueerde en dus geen vader van dit door haar geprocreëerde kind zijnde, dicteerd, gebied en beveeld, nimmer met geïnsinueerde in den echten staat te treden en zich hetzelve kind in geenen deele aan te trekken, maar aan de hulp van God, de tederen zorg haarer moeder, liefde van hem die daarvan waarlijk vader zij, en bijstand van het mededogend menschendom over te laten; geïnsinueerde uit ’s harten grond [hartgrondig] toewenschende, dat dezen haaren, inderdaad deerniswaardigen toestand haar oprecht mogen berouwen en doen gevoelen de noodzakelijkheid, om voortaan haare al te groote zwakheid in deezen te beteugelen; ten einde zij niet ten derden maale, door drift vervoert, een ongelukkig slachtoffer haarer menschenlijken zwakheid en onbetaamelijke liefde voortbrenge en zij eens zonder schrik of vrees moge kunnen verschijnen voor den Grooten Gods aller ontzachlijke Vierschaar, waarvan zij van haar misdrijf en zonde reekenschap geeven en daarover geoordeeld worden zal.

Dat hij insinuant dan nu, na eene nauwkeurige en attente examinatie uwer voors(chreven) insinuatie uw geïnsinueerde dit voorenstaande ter ernstige betrekking te hebben voorgedragen, bedaard en in koelen bloede, ter voldoening aan de summatie, door uw geïnsinueerde bij gem(elte) insinuatie gedaan, uw geïnsinueerde, ter besparing van verder moeijte en kosten, door deezen koomt declareeren, geen ogenblik te aarzeleen, maar volkomen vaardig en bereid te zijn, onder solemnele eede tot eene alwetende God uit te zweren en te verklaren NIMMER met uw geïnsinueerde eenige vleeschelijke conversatie gehad te hebben, en dus geen vader over gem(elt), door uw op den 3 januarij jongstl(eden) geprocreëerde, kind te zijn; waarmede den insinuant vertrouwd, dat geïnsinueerde zich zal vergenoegen en van verder beschuldig van insinuant met deze zaak onthouden. Verzoekende men hiervan Landcedelijk exploit, overgave van ’t dubbeld deze en voorts relaas, om te strekken als na rechten. Onder dierbaar protest tegens alle mogelijke prejuditie en kosten. Actum Hardenbergh den 6 april 1800 en drie.

Jan Volkerink was hevig verontwaardigd over de beschuldiging. Als hij echt de vader was geweest van dit onnozele kind, dan had hij zich er echt niet buiten willen houden, aldus verklaart hij. Dan zou hij op een christen-waardige wijze aan zijn plichten gehoor hebben gegeven. Het was kennelijk ook niet Yda’s eerste kindje, want Jan verklaart: het tweeden slachtoffer van geïnsinueerdes aanhoudende natuurlijke zwakheid. Jan spreekt dan ook de hoop uit dat Yda niet voor een derde keer door drift vervoerd nog eens zo’n ongelukkig kind op de wereld zal zetten.

Genoemde Jan Volkerink of Volkering was de man die drie jaar later, op 16 augustus 1806, in de kerk in Hardenberg zou trouwen met Janna Geugies uit Loozen. Jan was op 12 september 1775 geboren in Beerze. Hij overleed op 61-jarige leeftijd, op 4 april 1837 in Loozen.


Toen, op 30 januari 1816: ontbinding van de Landstorm.

Op 30 januari 1816 vond de officiële opheffing (ontbinding) plaats van het negende landstormbataljon van het arrondissement Deventer, welke was samengesteld uit mannelijke ingezetenen van de gemeenten Hardenberg en Gramsbergen.

Eind 1813 was in Nederland het Reglement van algemeene Volkswapening, Landstorm en Landmilitie uitgegeven, waarin onder meer de Landstorm werd opgericht. Alle weerbare mannen, tussen de 17 en 50 jaar oud, dienden zich te organiseren in bataljons ter verdediging van de eigen omgeving. De manschappen droegen geen uniform, maar ze moesten wel allemaal een groene tak met bladeren op de hoed dragen als kenmerk. Alleen degenen die de exercitie goed beheersten, mochten een soort uniform en uitrusting krijgen.

De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Het 9e landstormbataljon werd gedurende die periode gecommandeerd door luitenant-kolonel jonkheer Jacob van Foreest van Heemse en aangevoerd door majoor Antoni van Riemsdijk. Toen het moment was aangebroken op het bataljon op te heffen, schreef Van Riemsdijk het volgende gedicht, dat o.a. werd gepubliceerd in de Overijsselsche courant van 2 februari 1816:

Geluk mijn Vaderland! de Dwing’land is verslagen,
de geessel van Euroop heeft gene krachten meer,
herwaakte heldenmoed van lang getergde volken
trof ’t monster van nabij en veld’ het roemrijk neer.
Getuige Waterloo. Getuig, ô eed’le Vrede!
die thans Europa drenkt en met verkwikking laaft,
die ’t krijgsgewoel ontbondt en millioenen handen,
nog straks ten krijg gerust, aan ’t stil beroep hergaaft.
Ook d’onze, door den vorst ter waap’ning opgeroepen,
behoeft het vaderland voor zijne rust niet meer,
de vrede staakt den band, die onze g’leed’ren gorde,
en geeft ons aan ons zelfs en stillen werkkring weer.
Triumph, lö, Triumph! lang duur de zaal’ge vrede,
wee ’t monster, dat haar stond – de wapens weer ter hand,
zoo immer Neerlands grond, – zoo immer Neerlands koning
word’ op den troon geschudt en wreev’lig aangerand.
Dit zij ten duuren eed hier (*) voor Gods oog gezworen,
Oranje zij de leus, de kreet het vaderland!
de koning wenke slechts, – straks ijl en vlieg te wapen,
wat wapens torschen kan in ’t vrijë Nederland

* eene weide voor den Huize Heemse, toebehorende aan den hoogwelgeboren heer jonkheer Jacob van Foreest van Heemse, luitenant-colonel, commanderende het battaillon.


Toen, op 29 januari 1678: zerk van burgemeester Wollerdt Wilmes.

0129_grafzerk_16780129
Deze prachtige oude grafzerk ligt op het voormalig kerkhof van de stad Nijenstede aan de huidige Stationsstraat in Hardenberg. De steen dateert uit 1678 en herinnert ons eraan dat Woelerdt Willems op 29 januari 1678 overleed. Willems was indertijd een vooraanstaand burger. Zo was hij o.a. burgemeester van de stad. De letterlijke tekst op de steen luidt:

Ao 1678 DEN 29 IANWA:
RIJ IS DEN EERBAREN ONT
FROMER WOELERDT WIL:
LEMS IN SIEN LEVEN BOR:
GEMEESTER ALHIER DIESER
STADT HARDENBERG IS GODT
SALICHLICK IN DEN HEEREN
ONTSCHLAPEN.


Deze grafzerk behoort tot de alleroudste op Nijenstede. In 1997 zijn alle graven op het kerkhof geïnventariseerd, gefotografeerd en online gezet. U kunt ze alle op onze website terugvinden.

Toen, op 28 januari 1910: veiling van café te Mariënberg.

Op 28 januari 1910 schreef het Salland’s Volksblad over de uitkomst van een enkele dagen eerder gehouden openbare veiling in Mariënberg.

Het betrof het café Wierdsma nabij het station en op het kruispunt van Zwolle-Almelo-Coevorden. Het café was eigendom van de heren A. Kleine Staarman en H.H. Juurlink. Voor f. 3940 werd de heer J. Klinkhamer te Mariënberg eigenaar van zowel het café als een viertal huisplaatsen aldaar.

Veel meer over de geschiedenis van deze locatie leest u op onze website.


Toen, op 27 januari 1917: Zwijze en Krikke in de Elfstedentocht.

Op zaterdag 27 januari 1917 werd de derde Friesche Elfstedentocht aller tijden verreden en van de slechts 46 deelnemers kwamen er twee uit de gemeente Gramsbergen!

Het Salland’s Volksblad van 2 februari 1917 schreef daarover:
Gramsbergen. Dat ook in deze gemeente flinke rijders zijn, blijkt wel hieruit dat twee onzer plaatsgenoten hebben deelgenomen aan de Elfstedentocht. De heer G. Zwijze Hzn kwam van 46 deelhebbers als derde aan en de heer G.F. Krikke als no. 11.

Het krantenbericht was echter niet helemaal juist. Niet 46 maar slechts 42 wedstrijdrijders hadden aan de tocht deelgenomen en de 19-jarige Gerrit Albertus Zwijze uit Loozen werd niet derde, maar vierde. Hij klokte echter dezelfde tijd als de nummer 3: Gerrit van der Leij uit Finkum (11 uur en 4 minuten). De uitgeloofde medailles werden uitgereikt aan Coen de Koning (winnaar, afkomstig uit Arnhem), Sjoerd Swierstra, Gerrit van der Leij, Gerrit Albertus Zwijze en Hendrik Kooistra.

Wikipedia bevat:
Voor de wedstrijd zei Coen de Koning tegen Jan Ferwerda: ‘Coen de Koning wint deze Elfstedentocht, zo niet, dan kun jij voor De Koning een doodskist bestellen’. Al snel bleek De Koning zijn favorietenrol waar te kunnen maken. Op het stuk Leeuwarden-Dokkum was er nog sprake van een kopgroep, bestaande uit Coen de Koning uit Amsterdam, Swierstra en het duo H. Krikke en Gerrit Zwijze, beiden uit Gramsbergen afkomstig. Op de terugweg werd De Koning echter zo benauwd voor Swierstra dat deze een eind weg spurtte. In Leeuwarden had Coen de Koning al 2 minuten voorsprong op Swierstra. Swierstra had op zijn beurt Krikke en Zwijze achter zich gelaten. De voorsprong van De Koning bleef in stand. In Bolsward kwam hij zó snel aan dat de bemanning van de controlepost telegrammen stuurde naar de volgende stempelposten, omdat deze anders misschien nog onbemand zouden zijn. In Stavoren was De Konings voorsprong gegroeid tot 20 minuten. Hij koos Jan Poepjes uit als gids voor over de meren, maar deze bleek grote moeite te hebben het hoge tempo bij te benen. Ondertussen maakte ook Swierstra gehakt van zijn achtervolgers. De achterstand liep op tot 17 kilometer in Hindeloopen. Swierstra liep nog 7 minuten in op De Koning, maar deze finishte in zo’n formidabele tijd dat er geen kruid tegen gewassen was: in een tijd van 9 uur en 53 minuten, een absoluut record, kwam Coen de Koning over de finish.

Ook noemenswaardig is de prestatie van Swierstra. 28 minuten na De Koning kwam hij binnen. Vragen over moeheid wuifde hij weg met de woorden: Geen kwestie van. Dat moest er ook nog bijkomen. Ik moet toch nog dansen vanavond! Van de 108 tochtrijders voltooiden er 83 de toer. Van de 42 wedstrijdschaatsers wisten er slechts 9 binnen 2 uur na de winnaar de eindmeet te halen. De rest werd daarom volgens de regels gediskwalificeerd.

In het bijgaand filmpje uit 1917 zijn onder andere beelden van deze derde Elfstedentocht te bewonderen… misschien zien we Gerrit Albertus Zwijze en Gerhard Frederik Krikke wel voorbij schaatsen…