Toen, op 10 januari 1847: de laatste wil.

Op 10 januari 1847 schreef Wichertje van Enk, weduwe van Klaas Olthuis te Gramsbergen, eigenhandig haar ‘laatste wil’ of testamentaire dispositie. Vervolgens liet ze haar testament op 3 maart sluiten met drie rode waszegels en gaf ze het aan notaris Swam om in te schrijven in zijn registers.

Wichertje van Enk was geboren in Wijhe en in 1835 te Gramsbergen als weduwe hertrouwd met weduwnaar Klaas Olthuis. Hij was in 1845 gestorven…

Haar testament luidde:
Ik ondergetekende Wiecgertje van Enk wedu van wylen Klaals Olthuis wonende te Gramsbergen provensi Overijsel maake en stelle hier onder mijne uietsterste wille dat na mijn uitganag van diet leven de navolgende peersoonen sullen van mijne nalatenschap sullen erven of proviteren de navolgende legaten te weten
ten ersten de volle broeder van wijlen Klaas Olthuis genamt Gerriet Olthuis of desself kinderen wonende te Hoven de somma van vijf honddert guldens
ten twede de volle suster Gerdina Olthuis gehuwt gewest met Jan Schutman te Verssen op Keldermans des nagelaten kinderen of kindskinderen vijf hondert guldens
ten derden de halve broeders en suster of kinderen van wijlen K. Olthuis, sijnde Asse en Gertjan en Jennegien Olthuis te Oltlusten en Arrien en Verssen, gemente Ommen eider een somma van twee hondert en vijftig guldens
ten vierden Gerriet Kraamer ter stad Ommen, neef van wijlen K. Olthuis, een somma van vier hondert guldens en so vernoemde Gerriet Kraamer voor mij kwam te overlijden Wiechert van Enk, wedu K. Olthuis, zullen de vernoemde vier hondert guldens an de armkas van Gramsbergen worden gegeven
ten vijfden Gerhardus Jan, Willemina Lowisa en Willemina en Susetta Alijda Stokhorst, sijnde de vier kinderen van Jan Stokhorst te Heemse op den Brink eider een somma van hondert guldens
ten sesden mejufvrou W. van Velthuisen geboren Schefvers in de Nobelstraat te Haarlem een somma van twe hondert guldens edog so deselve voor mij Wiegertje van Enk komt te overlijden dat dan dese twee hondert an de armkas van Gramsbergen moet sijn
ten sevenden de gerefvormeerde Nederduytsche armen te Zwolle vijftig gulden om an Tonia Kloeke te bedelen so deselve nog in leven is
ten agsten an de gerefvormeerde armkas te Wijhe twe hondert en vijftig guldens
ten negenden het kabinet met mijn hang en kleerkast van mijn stande in mijn huijs te Gramsbergen met alles wat in deselve bevonden woort of in deselve behoort, mijne gehele lijfstoebehoren an Hendrikka Sierink, husvrou van Jan Stokhorst op den Brink te Heemse, na haar dood an hare kinderen
ten tienden het resterende dat door mij niet kan begroot worden an Jan Egbrink of desself kinder te Anevelde en Gerriet en Jannes en Altje Waterink of kinderen, stiefkinderen van mijne man wijlen K. Olthuis
en wel moet de boelredder Jan Stokhorst of bij aldin hij kwam te overlijden imant anders hier uijt betalt worden
Aldus door mij ondergetekende opgemakt, eigenhandig met begeerte om na mijn dood alle hieromschreven stiptelijk moge vervult worden. Gramsbergen, den 10 jannuwarij 1847.