In het archief van de Staten van Overijssel wordt correspondentie bewaard over het herstellen van het gescheurde gat, met wegneminge van den weg na de Monnekemate, behorende onder het provintiale erve Mensink ten Hardenberg.
Arnold Voltelen, schout van het kerspel Hardenberg, schrijft op 29 mei 1747 een brief aan de Gedeputeerde Staten van Overijssel als reactie op de resolutie van 30 augustus 1746 waarin hem opdracht is gegeven de schade te herstellen. Hij geeft erin aan dat hij verschillende acties heeft uitgezet. Zo heeft hij ‘het gat’ met genoegsame weepen voorzien, kripswijse, en daar agter met aarde weer laten vullen, daartoe geëmployeerd hebbende het wilgen en ander heesthout van het erve.
Verder schrijft de schout dat hij in het voorjaar de steijle afvallende oever aan de Vegte beneden en boven de kribbinge afgelijkt en met twijg hebbende laten bepoten bij laeg waeter.
Gisteren had de schout de herstelwerkzaamheden nog even bekeken en bevonden dat hetselve gepasseerde winter bij het hoge water sig niet veel had verset en goet was gebleven.
Op zaterdag 12 mei 1923 vond de openbare aanbesteding plaats voor de bouw van een nieuw gemeentehuis te Gramsbergen, naar een ontwerp van de Coevorder architect Joh.D. Meppelink. Het oude raadhuis bevond zich ten huize van de burgemeester en was veel te klein geworden. Burgemeester Van Riemsdijk had de grond, benodigd voor de bouw van het nieuwe raadhuis, gratis beschikbaar gesteld. Het – sinds 2001 voormalige – gemeentehuis is nu geadresseerd aan de Esch 1 en aangewezen als gemeentelijk monument.
In het archief van de familie Stegeman (ons geschonken in oktober 2021) worden het originele bestek en de oorspronkelijke blauwdruk bewaard. De Stichting Historische Projecten heeft de archiefcollectie in bruikleen gegeven aan het Gemeentearchief Hardenberg, alwaar de originele stukken kunnen worden geraadpleegd (toegang 086).
In het archief van de Marechausseebrigade Hardenberg (toegang 014) wordt dit briefje bewaard van de opperwachtmeester en brigadecommandant J.T. den Besten te Hardenberg, gedateerd 11 mei 1939, gericht aan de kolonel, inspecteur der koninklijke marechaussee, afdeling grensbewaking:
Ik heb de eer U HoogEdelGestrenge beleefd mede te deelen, dat hedenmiddag omstreeks 2.30 uur, door den wachtmeester Van der Hoeven en een dienstplichtig soldaat, in het bewakingsgebied te Baalder gemeente Ambt-Hardenberg, zijn aangehouden, de vreemdelingen Bernard Israël Weinberg, geboren te Dortmund den 20sten april 1895, koopman, en Roeline (Rosine) Sara ten Brink, zonder beroep, geboren te Emlichheim den 29sten augustus 1890, echtelieden, wonende te Emlichheim. Na overbrenging naar de marechaussee-kazerne te Hardenberg, verklaarden zij als volgt:
“Wij zijn Israëlieten en bezaten voor november 1938 een manufacturenzaak te Emlichheim. Tijdens de jodenvervolging in die maand, is de inventaris van onze zaak vernield en in beslag genomen, zoodat we broodeloos werden. Nadien is zonder vorm van proces ons huis verkocht en kregen we tot heden geen cent van de opbrengst uitgekeerd. Een lid van de familie (broer van de vrouw) heeft zich in die dagen uit vertwijfeling van het leven beroofd. Gisteren heeft de Geheime Staatspolitie ons opnieuw bezocht, passen en andere papieren in beslag genomen. Vermoedende, dat ons weer een vervolging te wachten stond, zijn we hedenmorgen gevlucht en in de omgeving van Radewijk over de grens gekomen. Het doel was om ons te begeven naar Amsterdam en ons te melden bij het Joodsche vluchtelingen-comité. Geld voor de reis hadden we gevraagd te Hardenberg bij een of andere Joodsche familie”.
Bij onderzoek bleek, dat deze vluchtelingen niet in het bezit waren van een paspoort of ander identiteitsbewijs, geen geld bezaten of andere middelen van bestaan hadden. Onmiddellijk heb ik mij telefonisch in verbinding gesteld met den heer luitenant-kolonel, administrateur voor de grensbewaking en den Rijksvreemdelingendienst te ‘s-Gravenhage, van wien ik de opdracht ontving, de vreemdelingen uit te leiden. Hieraan is gevolg gegeven en zijn zij dien namiddag omstreeks 4 uur te Veenebrugge over de Rijksgrens verwijderd.
Van Bernard en Rosine zijn foto’s bewaard gebleven. Ook staan hun namen vermeld op een Transportliste van de Kazerne Dossin bij Mechelen in België. Bernhard staat vermeld als ‘Strumpfstopfer’ (sokkenstopper) en Rosine was ‘Hausfrau’. Op 24 oktober 1942 werd het echtpaar op transport gesteld naar Auschwitz, alwaar ze beiden werden vermoord. Bernhard en Rolina (Rosine) worden herdacht door middel van zgn. Stolpersteine in Emlichheim. Op de website van Grafschafter Geschichte wordt meer verteld over de joodse families in Emlichheim, onder wie het echtpaar Weinberg-Ten Brink.