Kopieboek van de uitgaande brieven van het gemeentebestuur van Ambt Hardenberg
22 november t/m 30 december 1834
Deze excerpten zijn ingevoerd door E. Wolbink
Nr. 416 Heemse, den 22e november 1834: brief aan den Koning:
Sire!
Zekeren Willem van de Beek, weduwenaar van Gerrigjen Spijkers, oud om of nagenoeg
52 jaaren, arbeider van beroep, zicht met 1e mei 1832 ter dezer gemeente
(provincie Overijssel) met voorzeide wijlen huisvrouwe en een zevental kinderen,
hebbende thans eenen ouderdom van 3 tot 17 jaaren, onder Rheezerveen aan de
Dedemsvaart van uit de gemeente het Ambt Ommen aan dezelve vaart zijnde komen
te vestigen, kwam omstreeks den 21e maart dezes jaars den burgemeester
dezer gemeente bij het overlijden van gemelde zijne huisvrouwe op den 22e
januari bevorens, over zijn verder bestaan en dat van zijn bedoeld gezin klaagachtig
vallen en ter gemoetkoming daaraan herhaaldelijk om onderstand verzoeken, –
en vond dezelve, na in loco het vereischte onderzoek nopens de situatie des
betrokkenen en der zijnen te hebben doen te werkstellen, zich, bij het minder
plaats hebbend vertier en bij de afnemende verdiensten aan dezelve vaart dan
ook van derzelver behoefte-hebbenden toestand verzekerd en heeft alzo deze gemeente
zich sedert dien ten gevolge genoodzaakt gevonden, overeenkomstig de bepalingen
bij art. 13 der wet van den 28e november 1818 zich hunner, als, ingevolge
art. 3 derzelve wet, in dezelve geene domicilie van onderstand hebbende geacquireerd,
aan te trekken en hun eene billijke hulp, bij wijze eener matige weekelijksche
subsidie in natura te verleenen, behoudens het regt van verhaal tot restitutie
op de pligtschuldige gemeente. Wij hebben intusschen dit regt van verhaal zederd,
zoals Uwe Majesteit zal komen aan te lichten uit de ten dezen gevoegde copiële
stukken sub A en B (correspondentiën deswegens van den burgemeester dezer
gemeente met zijnen ambtgenooten en wethouderen ter betrokkende, – als mede
tusschen heeren burgemeester en wethouderen der Stad Hattem en den kerkenraad
der Hervormden aldaar, – waartoe het wagen ons, mede ten einde in geene redites
te vallen, ten dezen eerbiedigst te gedragen) herhaaldelijk doen gelden zo bij
heeren burgemeester en wethouderen der stad Hattem in de provincie Gelderland,
als de erkende plaats van geboorte des betrokkenen W. van der Beek, als bij
mijn heer den burgemeester der gemeente Nieuwleusen ter dezer provincie, als
die van een erkend opvolgend vierjarig verblijf deszelven, doch zonder dat deze
of geene zich tot hier toe heeft willen beschouwen als de eigentlijke pligtschuldige
tot verderen onderstand en tot refusie van den tot hiertoe door deze gemeente
op den voet voorschreeven verleend. Het echter ten gevolge der opgemelde correspondentiën
buiten kijf zijnde dat de een of andere derzelve beide gemeentens ten dezen
is gehouden, zo blijft ons, bij derzelver niet overeenstemming daaromtrent,
niet anders over dan dienaangaande de decisie van Uwe Majesteit in te roepen,
zoo als wij dan, als ten dezen verschil zijnde tusschen twee gemeentens van
onderscheidene provinciën, eerbiedigst de vrijheid neemen te doen bij deze,
met ootmoedig verzoek tevens dat het Uwe Majesteit inmiddels, ten gevolge van
het daaromtrent bij het gouvernement aangenomen beginsel, goedgunstig moge behagen
het stedelijk bestuur van Hattem, als de erkende geboorteplaats van W. van de
Beek, wel te doen aanschrijven om zich tot verdere onderhoud deszelven en dat
van zijn gezin ten spoedigsten, en onder verhaal casu quo op de gemeente Nieuwleusen,
aan te trekken niet alleen, maar ook om dadelijk te komen tot de refusie der
daartoe door deze onverplichte gemeente reeds aangewende en nog inmiddels aan
te wenden kosten. Bevelende daartoe dan deze gemeente eerbiedigst in Uwer Majesteits
protectie. Het gemeentebestuur der gemeente het Ambt Hardenbergh.
Nr. 418 Heemse, den 22e november 1834: brief aan Z.E. den
heer gouverneur der provincie Overijssel, residerende te Zwolle:Ik
heb de eer Uwe Excellentie bij dezen te overzenden eene aanvrage om bewijs van
voldoening aan de nationale militie voor Jan Reinders, vroeger landbouwer te
Bergentheim in de gemeente, thans wonende in het kerkspel Ulzen, graafschap
Bentheim, koningrijk Hanover om te dienen tot opneming in ondertrouw aldaar.
Verblijvende onderdanigst. De burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh.
Nr. 419 Heemse, den 24e november 1834: brief aan den heer
A. de Geus, adjunct-directeur van het etablissement der Maatschappij van Weldadigheid
aan de Ommerschans:
Ten gevolge onzer correspondentiën van den
10e, 13e en 15e, heb bik de eer U bij deze
te informeren dat door Z.E. den heer gouverneur der provincie bij missive van
den 19e dezer aan mij is overgemaakt geworden eene adsignatie nr.
2126, van den heer administrateur van ’s Rijks-schatkist, ten behoeve van W.
van Soelen in het aan Uw directie toevertrouwde etablissement der Maatschappij
van Weldadigheid, als veldwachter fungerende, met uitnodiging om denzelven W.
van Soelen wel onverwijld na herwaarts te zenden voor den ontvangst in persoon
derzelve adsignatie ter secretarie der gemeente. De burgemeester der gemeente
het Ambt Hardenbergh.
Nr. 420 Heemse, den 24e november 1834: brief aan den heer
Vrederegter des kantons Hardenbergh, te Heemse:
Ingevolge de bepalingen
bij Koninglijk Besluit van den 31e juli 1828, dient deze ter informatie
dat op heden ter secretarie dezer gemeente aangifte is gedaan van het sterfgeval
van Hermina Hakkers, zonder beroep te Baalder overleden, dochtertjen van Gerrit
Hakkers en vrouwe Fennigje Odink, landbouwers aldaar. De burgemeester der gemeente
het Ambt Hardenbergh, officier van den burgerlijken staat.
Nr. 421 Heemse, den 27e november 1834: brief aan den heer
Vrederegter des kantons Hardenbergh, te Heemse:
Ingevolge de bepalingen
bij Koninglijk Besluit van den 31e juli 1828, dient deze ter informatie
dat op heden ter secretarie dezer gemeente aangifte is gedaan van het sterfgeval
van Geert Hendrik Berendsen, landbouwer te Slagharen, echtgenoot van Engel Kloes,
landbouwersche aldaar, hebbende minderjarige erfgenamen nagelaten. De burgemeester
der gemeente het Ambt Hardenbergh, officier van den burgerlijken staat.
Nr. 427 Heemse, den 29 november 1834: brief aan den heer Vrederegter
des kantons Hardenbergh, te Heemse:
Ingevolge de bepalingen bij Koninglijk
Besluit van den 31e juli 1828, dient deze ter informatie dat op heden
ter secretarie dezer gemeente aangifte is gedaan van het sterfgeval van Teunis
Rolleman, landbouwer te Diffelen, echtgenoot ten zijnen tweeden huwelijk van
Hendrikjen Olsman, landbouwersche aldaar, hebbende minderjarige erfgenamen nagelaten.
De burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh, officier van den burgerlijken
staat.
Nr. 432 Heemse, den 2e december 1834: brief aan den heer
gouverneur der provincie Overijssel, residerende te Zwolle:
Declaratie
wegens betaalde reisgelden aan den van verlof opgeroepene milicien Gerrit Jan
Kromhof.
Nr. 433 Heemse, den 3e december 1834: brief aan den heer
gouverneur der provincie Overijssel, residerende te Zwolle:
Maandelijksche
opgave van gedane betalingen ter subsidiering van schutters in het voormalig
Staats-Vlaanderen gecantonneerd geweest en ten gevolge van den invloed der luchtsgesteldheid
aldaar, alnog buiten staat in hunne behoeften en die hunner huisgezinnen te
voorzien (Jan Scheltes de Jongh en Lambert Klement).
Nr. 434 Heemse, den 3e december 1834: brief aan den heer
gouverneur der provincie Overijssel, residerende te Zwolle:
Inzending
van aanvragen om bewijzen van voldoening aan de nationale militie van Lubbert
Schutte te Venebrugge en Gerrit Schrotenboer te Heemserveen.
Nr. 436 Heemse, den 4e december 1834: brief aan den heer
controleur bijzonderen bewaarder van h et kadaster te Ommen:
Ten gevolge
mijner missive van den 27e der vorige maand, nr. 424, heb ik de eer
U bij deze te informeeren dat het daarbij bedoelde parceel hooiland te Bergentheim
in de gemeente, het Rietkolkjen genaamd, en op de kadastrale plans der gemeente
sectie H onder nr. 10 voorkomende, weliswaar aldaar abusivelijk ten naame van
Gerrit Hutten is gebragt, als zijnde ten jaare 1826 op den 10e april
door dezes schoonzoon Willem Meijerink, tijdelijke echtgenoot (thans weduwenaar)
van zijne dochter Aaltjen Hutten, staande huwelijk bij publieke verkoop van
Jennechien Mollink, weduwe Herm Wijchmink, te Veenebrugge aangekogt geworden
en alzo sedert bij dezen en voormelde zijne nu wijlen huisvrouwe in gemeenschap
bezeten; doch dat de alzo daaromtrent bestaande latere titul van verkoop tusschen
denzelven W. Meijerink, toen ter steede Hardenbergh woonachtigh en e. van den
Poll te Bergentheim voorschreeven, ten kantore Ommen den 26e juli
aanvolgende geregistreerd, is onjuist en nonvalabel, vermits alleen de onverdeelde
halfscheid van het derzelve verkochte parceel aan hem was toebehorende en de
wederhelft aan zijne door bij voornoemde Aaltjen Hutten, in echte verwekte en
nog levende minderjarige kinderen, als eenige erfgenaamen ab intestato derzelve
hunne moeder. De burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh.
Nr. 437 Heemse, den 5e december 1834: brief aan den heer
kommandeerende officier van het 2e battaillon der 1e afdeling
mobile schutterij van Overijssel, in guarnisoen te Kampen:
Mij is wel
geworden Uw missive van den 28e der vorige maand, nr. 761, en heb
ik de eer dien ten gevolge U bij deze te informeeren:1. dat de schutter Jan
Slotman uit de gemeente, van de inspectie binnen Kampen op den 6e
der vorige maand achtergebleven, door mij schriftelijk is gelast geworden om
zich, voorzien van alle zijne kleeding- en equipementsstukken, alnog aldaar
te doen inspecteeren op dingsdag den 9e dezer, des morgens ten 9
uren.2. dat het mij almeede gelukt is den ook van voorzeide inspectie achtergeblevenen
schutter uit de gemeente Jannes Zwiers Koes op te sporen, zich onthoudende ten
huize van zijnen zwager Gerrit Wolthuis aan de Dedemsvaart te Ambte Ommen, doch
dat denzelven niet aan U kan opzenden, uithoofde van bewezene ziekte, daaromtrent
hierbij ben voegende het allezints geloof meriteerende attest van den medicinae
doctor Frans Willem van Riemsdijk ter steede Hardenbergh, denzelven genees-
en heelkundig behandelende.Doende echter met deze door Derk Jan Jansen, dienaar
van policie en veldwachter der gemeente, aan U gestrenge overbrengen den schutter
stukrijder uit de gemeente, Lubbert Hamberg, voorzien van de bij zich hebbende
wapenen, kledings- en equipementsstukken, en mij thans uitzeggende, dat tijdelijk
uit de infermerie te Coevorden met eenen reiswijzer van den heer plaatselijken
commandant naar Axel vertrokken en daarmede gekomen zijnde te Rotterdam, door
den heer plaatselijken commandant aldaar is teruggezonden geworden naar Zwolle
met eene beslotene missive aan den heer plaatselijken commandant van die stad,
door wien bij mondeling order ten zijnent was gerenvoijeerd om aldaar van zijn
weledele gestrenge eene nadere destinatie te bekomen, welke tot hiertoe echter
bij hem niet ontvangen was. Ik verzoeke U wegens de overbrenging van denzelven
persoon aan genoemden dienaar van policie en veldwachter wel een reçu
te willen doen afgeven.
Nr. 443 Heemse, den 12e december 1834: brief aan den heer
officier bij de regtbank te Deventer:
Ik heb de eer U bij deze te overzenden
een op gisteren door den heer J. Odink D.z., assessor bij het bestuur der gemeente
(in mijne absentie) opgemaakt proces-verbaal, ter zake van eenen in den nacht
te voren gepleegden diefstal van gewigten, maten en schoolboeken uit de lagere
school ter buurtschap Radewijk in de gemeente. Mijne te werkgestelde nasporingen
omtrent den dader of de daders van dit feit zijn tot hiertoe vruchteloos geweest
en, door de nachtwacht in de buurtschap daaromtrent ook niets zijnde ontdekt
geworden, baart dit te minder verwondering, als men den stand der school in
het midden eener buurtschap van een uur gaans uitgestrektheid op de grenzen
der graafschap Bentheim van het koningrijk Hanover, waar geene soortgelijke
wachten worden gehouden, in aanmerking neemt. De burgemeester der gemeente het
Ambt Hardenbergh.
Nr. 448 Heemse, den 14e december 1834: brief aan den heer
gouverneur der provincie Overijssel, resideerende te Zwolle:
Naar aanleiding
van het gouvernementsbesluit van den 30e juli 1818 heb ik de eer
U bij deze te informeren dat op gisteren ter secretarie deer gemeente op de
registers van den burgerlijken staat aangifte is gedaan van het overlijden op
den 12e bevorens te Sibculo in de gemeente, van Jan Wesselink, schutter
uit dezelve, dienende bij de 1e kompagnie van ’t 2e battaillon
der 1e afdeeling mobile schutterij der provincie; zich ingevolge
Zijne Majesteits Besluit van den 25e juli l.l., sedert den 23e
augustus dezes jaars met verlof tot nadere oproeping in de gemeente bevonden
hebbende. De burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh.
Nr. 450 Heemse, den 16e december 1834: brief aan den heer
A. van Wijngaarden, opzichter bij den provincialen waterstaat te Zwolle:
Deze
is alleen dienende om u te informeeren dat de bij uwe missive van den 13e
dezer verlangde baaken ter afbakering van de lijnrechte richting van den Hessenweg
tusschen de herberg den Hongerigen Wolf (Ambt Ommen) en den noordoostelijken
hoek van het bosch van Heemse ter dezer gemeente sedert gisteren aan de voormelde
herberg in gereedheid zijn liggende onder de custodie van den kastelein Posthoorn
aldaar.
Nr. 454 Heemse, den 18e december 1834: brief aan den gouverneur
der provincie Overijssel, resideerende te Zwolle:
Ik heb de eer u bij
deze te overzenden eene aanvrage om bewijs van voldoening aan de nationale militie
voor Gerrit Goris, schipper, thans wonende te Heusden in de provincie Noord-Braband,
ten einde na den ontvangst van deszelfs certificatie daaromtrent zich in ondertrouw
te kunnen doen opnemen, leggende ter voldoening aan de bepalingen hierbij over
zijn in dato 10 maart 1825 hem als fuselier bij de 7e afdeling infanterie
uithoofde van expiratie van dienst verleende paspoort.
Nr. 456 Heemse, den 19e december 1834: brief aan Z.E. den
heer gouverneur der provincie Overijssel:
Ten fine van berigt, consideratiën
enzovoort, gerekwireerd van den raad dezer gemeente bij Uwe Excellentie’s apostillaire
dispositie van den 12e dezer, omtent eene door Albert Roelofs, schoolonderwijzer
te Lutten in de gemeente, in dato den 27e der vorige maand aan Z.M.
den Koning gepresenteerde rekweste met verzoek om in deze zijne kwaliteit van
’s Rijks wegen te mogen worden gepensioneerd, heb ik de eer, ten gevolge van
de daarbij door den raad op mij verstrekte kwalificatie daartoe, bij deze aan
u te adresseeren een extract van des raads consideratiën, dien betrekkelijk,
houdende deszelfs consideratiën, ten dezen en in specie betreffende het
punct van concurrentie van gemeentewegen tot het door den rekwestrant verlangde
pensioen. Mij hiertoe eerbiedigst refereerende, zo verblijve tevens gehoorzaamst.
Nr. 458 Heemse, den 20e december 1834: brief aan den heer
Vrederegter des Kantons Hardenbergh, te Heemse:
Ingevolge de bepalingen
dient deze ter informatie, dat op gisteren ter secretarie dezer gemeente aangifte
is gedaan van het sterfgeval van Gerritdina Willemsen, landbouwersche te Rheeze,
echtgenote van Jan Hendrik Middag, landbouwer aldaar, hebbende minderjarige
erfgenamen nagelaten.
Nr. 466 Heemse, den 26e december 1834: brief aan den heer
Gouverneur der provincie Overijssel, residerende te Zwolle:
Nadat, ondanks
het daartegen bestaande verbod, op eergisterenavond en ten opgevolgenden nacht,
even als gisterenavond tot zo straks 12 uren, met de klokken van den kerktoren
ter Steede Hardenbergh bij gelegendheid van het ingevallen kersfeest was geluid
of gebeijerd geworden en alzo van daaruit het signaal van oproerig wederstreeven
aan hetzelve verbod was gegeven, was ik billijk bevreesd ook dezelfde oproerigheid
te zien overslaan tot den kerktoren van Heemse, hiertgen door den dienaar van
policie en veldwacht der gemeente Derk Jan Jansen, dien gelast had tegen de
te ontdekkene daders proces-verbaal dienaangaande op te maken, ten voorgaanden
nacht gewaakt zijnde zonder eenig onraad bij of omtrent denzelven toren te ontdekken,
doch dezelve mij zo op het moment komende te rapporteeren, dat zo straks, zijne
tournees na en omtrent denzelven toren komende te hervatten, de deur deszelven
heeft geforceerd gevonden en in en op denzelven de stemmen van onderscheidene
menschen, waarvan een of andere aan of bij de klokken horende, tot den toren
is doorgedrongen en alstoen aldaar ter zijden der deur heeft ontmoet twee op
onderscheidene plaatsen met stroo omwondene personen, gewapend met lange stokken,
die op hem aankomende hem gelasten te staan en terug te gaan, hem daartoe hunne
stokken op de borst zettende en alzo hem terugdringende, dat hierop hun waarschuwende
van voorzichtig te zijn en hem niet te raken, vermits hun alle wel kende, deze
beide personen eerst op hem zijn toegekomen, doch vervolgens weer in de toren
gegaan en dat daarop op hunne aanhoudende terugwijzingen hun toeduwende: ‘een
van ulieden ken ik wel en dit is mij genoeg’, een derzelve, genaamd Jan Hendrik
Pullen, wonende te Heemse en als milicien-verlofganger bij zijne ouders aldaar
te huis zijnde, tot hem is gekomen en hem onder het zeggen van: ‘houd u stil
en ik zal het goed met u maken’, verzocht heeft hem niet te noemen of aan mij
kenbaar te maken; zijnde de beide andere personen waarvan de een inmiddels boven
van den toren moet gekomen zijn, door hem niet herkend geworden en wezende hij
dienaar van policie en veldwachter daarop heengegaan om mij dit rapport te brengen,
zonder tot hiertoe eenige verdere beroering bij of omtrent en van den toren
of met de klokken te hebben gehoord. Ik heb gemeend van dit voorgevallene u
dadelijk per estafette te moeten kennis geven, ten einde u dit goed achtende,
onverwijlde mesures zal kunnen neemen ter stuiting der voormelde oproerige gedragingen
in derzelver begin, waartoe, zoals vroegere tooneelen hebben geleerd, het gemeentebestuur
niet bij magte. Zullende u met de post-boode van morgen doen toekomen het ten
dezen mede voor de justitie door den dienaar en veldwachter voormeld, op te
makene proces-verbaal na dat de omstandigheden van de violering der deur bij
den dag nader zal hebben kunnen onderzoeken. Verblijvende hiermeede onderdanigst
(zie ook 467, 468 en 470).
Nr. 474 Heemse, den 28e december 1834: brief aan den heer
gouverneur der provincie Overijssel:
Uw Excellentie bij deze, ten gevolge
der bepalingen overzendende de onderscheidene stukken mij ter hand gesteld door
Jan Waterink te Bergentheim in de gemeente op den 11e dezer ingelijfd
bij het 1e battaillon der 2e afdeeling mobile schutterij
van Overijssel, ten einde zich daarbij door zekeren Christianus of Christiaan
Smit uit Leeuwarden te doen vervangen, die alzo verlangd daartoe te worden geadmitteerd
bij de commissie en dat hem daartoe een dag worde bepaald, zo heb ik de eer
daaromtrent bij deze te observeeren, dat bij dezelve verschil is bestaande nopens
de naam en voornaam van den vader des plaatsvervangers, speciaal in het oog
lopende in zijn attest van ontslag bij de Vriesche Schutterij, evenals ook omtrent
den naam zijner moeder en het jaar zijner geboorte, dat wijders bij het attest
nopens zijn gedrag niet si uitgedrukt of al dan niet is gehuwd en dat eindelijk
op zijn doopcedul of geboorte-akte zijn signalement niet voorkomt.
Nr. 480 Heemse, den 30e december 1834: brief aan den heer
gouverneur der provincie Overijssel:
Ik heb de eer u bij deze te berigten
dat in betrekking tot de openbaare rust en orde in de gemeente sedert hetzelve
mijn rapport niets verstoorends is voorgevallen. U tevens bij deze informeerende
dat de persoon van Jan Hendrik Pullen uit Heemse, vermeld bij het proces-verbaal
van den dienaar van policie en veldwachter der gemeente, reeds ten vorigen nacht
op order van mijn heer den officier bij de rechtbank te Deventer, in verzekerde
bewaring is genomen geworden, en na derwaards vervoerdt. De burgemeester der
gemeente het Ambt Hardenbergh.