D. Hesselink-Zweers

In 1815 moest door de gemeenten in Overijssel een lijst worden ingevuld ten behoeve van het departement van oorlog. Volgens opgave woonden in Gramsbergen 1283 zielen in 227 woonhuizen, waaronder één voorname buitenplaats. Er zijn dan geen openbare gebouwen te vinden die geschikt waren om tot magazijnen, kazernes of hospitalen te dienen. Het grootste gebouw was een gereformeerde kerk. In Gramsbergen woonden 15 grote – en 68 kleine boeren en 136 woningen werden bewoond door keuters of arbeiders. [De overige acht woningen werden waarschijnlijk bewoond door winkeliers en/of elite.]

Er van uitgaand dat het grootste huis 6 manschappen kon herbergen en het kleinste slecht één, dan zou men er 527 manschappen kunnen inkwartieren. Met de stalling van paarden was het minder gesteld. Er was geen openbare stalling en de inwoners hadden praktisch alles in gebruik voor hun eigen paarden, misschien konden er hoogstens 125 bij. Er waren geen openbare gebouwen of fabrieken in Gramsbergen dus ook geen kazerne of gevangenis, ook geen beurtschepen of trekschuiten. Eenmaal per week legde de Vechtschuit aan, die van Gramsbergen naar de markt in Zwolle en weer terug voer. Dit schip vervoerde allerhande granen en koopmanswaren en kon bij hoog water niet meer dan vier lasten koren laden. [Ongeveer 8000 kg.]

Gramsbergen bezat toentertijd vier timmerlieden, twee smeden en koperslagers, een metselaar, twee bakkers, zes kleer- en drie schoenmakers. Aan vervoersmiddelen bezat men samen 89 wagens bespannen met twee paarden en drie karren met één paard ervoor. Om te eten had men jaarlijks 120 varkens voor de slacht en er was een windkorenmolen voor het malen van het graan.

De gemiddelde lengte van de gemeente was ongeveer twee uur gaans en de breedte drie uur. [Ongeveer 10 bij 15 kilometer.] Er bevonden zich geen polders of bedijkte gronden in de gemeente. En het water werd afgevoerd door de grote- en kleine Vecht. Er waren geen water sluizen of -molens in Gramsbergen. In de winter kon het water in de rivier de Vecht wel acht voeten hoger liggen dan in zomertijd.

De gemeente bestond ongeveer uit 3/16 deel bouwland, 4/16 weiland, 1/16 bos en 8/16 heide- en veengrond. Er werd ongeveer 12/19 deel rogge verbouwd, 4/19 boekweit, 2/19 haver en 1/19 garst.

Het meeste hout bestond uit eikenhout dat gebruikt werd als timmerhout, verder wat rijs- en akkermaalshout waarvan een klein deel naar Zwolle werd vervoerd, gebruikt voor brandhout.
Delfstoffen als pijp- en tegelaarde of ijzererts leverde de gemeente niet op, hoewel het laatste hier veel voorkwam maar niet werd gedolven. Van turf werd jaarlijks bijna 2500 voeren gegraven, gestoken en gebaggeld [baggeren], meest voor eigen consumptie.
De jaarlijkse opbrengst van het koren was 2442 mudden, tevens 1,373,000 ponden hooi, 1628 mudden rogge, 407 boekweit, 272 haver en 135 garst.

Aan wegen had men de Aneveenschendijk, ongeveer 12 voeten breed en een half uur gaans. De Hardenbergerweg naar Hardenberg was 12 en op sommige plekken 13 en 14 voeten en breder en een uur gaans. De weg naar Laar in het graafschap Bentheim ongeveer 13 voeten en eveneens een uur gaans. De wegens waren over het algemeen goed begaanbaar, behalve de eerste, deze was ’s winters van moerassige aard en dan moeilijk te passeren.

De communicatie via het water met Hardenberg, Coevorden en Laar ging via de Vecht met kleine Vechtschepen, grote schepen konden er niet door, ook vanwege de capaciteit van de bruggen. In het droogste jaargetij of gewoon laag water kon er ongeveer 3/4 last worden geladen, dan gingen de schepen acht duim diep [ongeveer 20 cm]. Men kon het water niet schutten en er was geen jaagpad langs de rivier.
Om de rivier over te steken waren er twee veren, namelijk het veer te Ane en het kleine veer de Klokhen. Het eerste veer bestond uit een grote pont met een zware ketting en diende tot het overzetten van paarden en wagens in de winter of bij hoog water. In de zomer passeerde men de rivier rechtstreeks. Bij het grote veer was een schuitje om voetgangers over te zetten. Bij de Klokhen was alleen een schuitje voor het overzetten van passagiers aanwezig. De rivier de grote Vecht was zomers op zes verschillende plekken doorwaadbaar: Voor- of tegenover Gramsbergen, aan het veer en aan de Klokhen te Ane, bij de bouwman J. Hurink te Anevelde en bij de bouwman G. Kwant en de Haandrik te Holtheme.

Het water ontlast zich in de grote- en kleine Vecht door kleine houten riolen, dicht aan de rivier voorzien van kleine deurtjes, die men zodra het water in de rivier lager stond dan de bouwwateren open zette. De rivieren zwollen in de winter nooit hoger dan acht voeten boven de gewone zomerstand.
De opgave werd opgemaakt op 14 september 1815 door burgemeester G. van der Scheer.

Provinciaal bestuur van Overijssel. toegang 0025 inv. nr. 931.
“Statistieke opgaven van de provincie Overijssel 1815”, per gemeente ingevulde vragenformulieren, 1815.