Op de oudste kadastrale kaart, van 1832, komt de katerstede voor als sectie C-208, op legger 168 ten name van landbouwer Jan Hutten. Het boerderijtje is dan niet voorzien van een huisnaam.

Fragment van oorspronkelijke minuutkaart, anno 1832.

Legger 168/13: Sectie C-208. Huis en erf. Eigendom van Jan Hutten en Henderica Kelder. Zij waren op 30 september 1815 getrouwd te Hardenberg.

De katerstede ging op 29 maart 1849 onder de hamer, zoals blijkt uit een akte in het archief van notaris Swam te Gramsbergen (aktenr. 1571). De publieke veiling werd die dag gehouden ten huize van kastelein Jan Harmen Venebrugge te stad Hardenberg. De katerstede betrof het eerste perceel (de eerste kavel) van de veiling. Daarin lezen we dat het werd bewoond door Gerrit Wolbink en dat het bestond uit een huis met deszelfs grond en wheere, kadastraal bekend onder sectie C numero 208, groot drie roeden en zestig ellen, met een gedeelte van den aan den west- en noordkant gelegenen gaarden groot ongeveer twaalf roeden. Er werd kennelijk te weinig geboden, want Jan Hutten besloot de te verkopen percelen aan te houden en niet te gunnen aan de hoogste bieder.

De pachter, Gerrit of Gerhard Wolbink, was op 27 april 1843 te Heemse getrouwd met Jennigjen Hutten, dochter van eigenaar Jan Hutten en Henderica Kelder. Jennigjen was geboren in Baalder, maar Gerhard op ’t erve Wolbink in Lutten. Het echtpaar kreeg tussen 1844 en 1854 vijf kinderen, maar verhuisde vervolgens naar Radewijk.

Notaris Willem Swam te Gramsbergen passeerde op 8 november 1856 een hypotheekakte op verzoek van de weduwnaar Jan Hutten en diens kinderen. Zij verklaarden gezamenlijk 6500 gulden schuldig te zijn aan Berend Tiebert te Duits Wielen. Als onderpand voor de lening en de verschuldigde renten verbonden ze o.a. de boerderij op sectie C-255 en het huis op de katerstede op sectie C-208 (aktenr. 2399).

Op 13 november 1856 verleed notaris Swam het testament van Jan Hutten. Deze verklaarde verschillende onroerende goederen te bezitten, waaronder de boerderijen op sectie C-208 en C-255 en een-vierde waardeel in de marke van Baalder. Alle onroerend goed werd geschat op een waarde van 8000 gulden. Oudste zoon Egbert Hutten, bij hem inwonend, zou na Jans dood alle onroerende bezittingen erven, onder de verplichting om dan genoemde 8000 gulden in de gemeenschappelijke boedel te brengen ten behoeve van het ‘uitboedelen’ van zijn zusters (aktenr. 2401).

In 1856 werd het boerderijtje op sectie C-208 afgebroken…