In het vrijwillig rechterlijk archief van ’t Schoutambt Hardenberg vinden we deze akte, gedateerd 16 oktober 1786:
Ik J.G. Pruim, van weegens hooger overheid verw. Scholtus des kerspels Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnooten, die waren Arend ter Steeg en Klaas ter Steeg, persoonlijk in den gerichte gecompareerd is: Janna Jannessen, woonächtig te Baelder, weduwe en boedelhoudersche van wijlen Jacob Melchers, onder adsistentie van Derk Jan Kremer als haaren ter dezer zaake gekorenen en geadmitteerden mombaar: verklaarende zij comparante voor zich en in qualiteit als boedelhoudersche van haaren gemelden wijlen man, wegens opgenomene en tot betaling van boedelschulden verstrekte penningen, oprecht en deugdelijk schuldig te zijn aan Derk Berends op ’t Timmer Roelofs te Baelder, eene capitaale summa van vijftig guldens. Met aanneming en belofte, om dezelve capitaale summa ’s jaarlijksch en alle jaaren tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe te zullen verrenten met eene gulden en tien stuivers; zullende het eerste jaar interesse hiervan verschenen zijn op den 16 october 1700 zevenentachtig en zoo vervolgens ’s jaarlijksch continuĂ«ren. En opdat gem. rentheffer voor zijn uitgedaane capitaal de vereischtte zekerheid moge hebben, zoo verklaarde zij comparante pro se et q.p. onder renuntiatie van alle tegenstrijdige exceptien, en in specie die van onaangetelden gelde, boven een generaal verband van haar persoon en goederen, tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te verbinden en te stellen haar comparantes pro se et q.p. eigendomlijke stuk zaaijland, groot ongeveer een mudde gezaaij, kennelijk gelegen te Baalder in den Koningsesch, tusschen de stukken van Hend. Koning en Harmen Slotman; ten einde den rentheffer zich daaraan ten allen tijde, bij weeromeisching van voorzeide capitaal, zoo voor capitaal als renten, kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhaalen. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voorn., deze benvens de comparante en derzelver mombaar getekend, met mijn zegel bekrachtigd en ze voorts ook voor de comparanten, omdat dezelve geene zegels en hadden, op derzelver verzoek met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 16 october 1700 zesentachtig.
Uit bovenstaande akte blijkt dat ’t Timmerroelofs in 1786 werd bewoond door ene Derk Berends.
Notaris Antoni van Riemsdijk begon op 24 juni 1819 met de openbare veiling van vaste goederen op verzoek van het bestuur van de stad Hardenberg, ter aflossing van schulden. Koning Willem I had er op 16 oktober 1818 zijn persoonlijke toestemming voor gegeven. Kavel nr. 5 betrof het erfjen het Timmerroelofs, bestaande uit den gaarden, groenland en den Nieuwenhoek, in gebruik bij Roelof Zandman. Dit kavel werd ingezet door Albert Kampherbeek te Baalder voor 700 gulden (aktenr. 66). Een week later, op 1 juli, vond de definitieve veiling plaats. Hendrik van ’t Laar, landbouwer te Baalder, bood 1215 gulden en werd de koop gegund (aktenr. 70). Op 3 augustus 1819 werd e.e.a. nog bekrachtigd (aktenr. 86).
Op de oudste kadastrale kaart van 1832 staat het erve vermeld als eigendom van landbouwer Hendrik van ’t Laar. De boerderij staat op legger 207 als sectie C-188.

Legger 207/5: Sectie C-188. Huis en erf. Eigendom van Hendrik van ’t Laar en echtgenote Grietjen Broekgeerts. Vervolgens vererfde de boerderij op dochter Geesjen van ’t Laar en echtgenoot Gerrit Jan Broekroelofs, onderwijzer te Radewijk (en mede-eigenaren). Huisnr. H-26.
Op 5 november 1878 begon notaris De Meyier met de openbare verkoop van het erf in Baalder, op verzoek van de erfgenamen van Hendrik van ’t Laar (aktenrs. 42 en 49). Het eerste kavel betrof het woonhuis op sectie C-188. Landbouwer Jan Reinink uit Baalder zette het kavel in voor 426 gulden. Twee weken later, bij de definitieve veiling, werd het kavel in combinatie met kavels 2, 3 en 11 gekocht door Gerrit Jan Bouwhuis Evertszoon te Collendoorn voor 1655 gulden. Hij verklaarde vervolgens de koop te hebben gedaan voor landbouwer Gerrit Veldsink te stad Hardenberg.
Legger 3891/2: Sectie C-188. Huis en erf. Eigendom van landbouwer Gerrit Veldsink en echtgenote Aleida Bouwhuis. Zij zijn op 29 mei 1879 getrouwd te Heemse.
Notaris De Meyier verleed op 15 november 1880 een hypotheekakte op verzoek van landbouwer Gerrit Veldsink te Baalder. Hij verklaarde 1450 gulden te hebben geleend van en schuldig te zijn aan Klaas van ’t Holt te stad Hardenberg. Als onderpand voor de lening verbond hij zijn boerderij op sectie C-188 (aktenr. 346).

Notaris Hilbrand van Barneveld verleed op 2 juni 1883 een hypotheekakte op verzoek van landbouwer Gerrit Veldsink te Baalder. Hij verklaarde 1400 gulden te hebben geleend van veehouder Derk Jan Leemgraven te Holtheme. Als onderpand verbond hij zijn huis en erf met bouwland en hooiland te Baalder (aktenr. 2377).
In 1915 stichting. Over op:
Legger 3891/6: Sectie C-188. Huis, schuren en erf. Huisnr. H-26. In 1917 vereniging van percelen. Over op:
Legger 3891/7: Nieuwe sectie C-1261. Huis, schuren, bouw- en weiland. In 1925 boedelscheiding. Over op:
Legger 9013/2: Eigendom van landbouwer Egbert Hultink. Vruchtgebruikster: Aleida Bouwhuis, weduwe van Gerrit Veldsink. In 1926 ruiling. Over op:
Legger 7727/20: Eigendom van Jan Hendrik Spijkers. In 1926 sloop. Over op:
Legger 7727/22: Sectie C-1261. Bouw- en weiland.
Tegenwoordig moeten we het verdwenen erf situeren aan de Rodedijk.
