Vrijwillig rechterlijk archief schoutambt Hardenberg, d.d. 26 maart 1787:
Ik J.G. Pruim, van weegens hoger overheid verw. Scholtus van den Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnooten, die waren Lambert Kamphuis, persoonlijk in den gerichte gecompareerd zijn, Willem Hurink en deszelfs huisvrouw Jannegien Stegeman, woonächtig op ’t Seinen op den Oldenhof, zijnde zij comparante Jannegien Stegeman wel eenigzins ziekelijk, doch beide comparanten hun verstand en oordeel volkomen magtig, ten minsten voor zoo veel ons uitterlijk gebleek; en zijnde zij comparante Jannegien Stegeman, nadat in dezen van de mombaarschap haares voorzeiden eheman Willem Huurink afgetreden en ontslagen was, ter dezer zaake geadsisteerd met haaren zwager Harmen Bouwhuis als haaren gekorenen en geadmitteerden mombaar. Verklaarende zij comparanten in overweging genomen te hebben de zekerheid des doods en de onzekere uure van dien, en dat zij uit dien hoofde voorgenomen hadden, hun laatste of uitterste wille over haare tijdelijke natelatene goederen bij dezen op te richten. Daartoe dan tredende:
Zoo verklaarden zij testator en testatrice vooraf hunne ontsterfelijke zielen te bevelen in handen van haaren schepper, en hunne ligchaamen na doode ter ordentlijker begraavenisse. Ende nu komende tot de dispositie ofte makingen: zoo verklaarden zij testator en testatrice vooraf hunne ontsterfelijke zielen te bevelen in handen van haaren Schepper, en hunne ligchaamen na doode ter ordentlijker begraavenisse. Ende nu komende tot de dispositie ofte makingen:
Zoo verklaarden zij testator en testatrice Willem Huurink en Jannegien Stegeman, zijnde zij Jannegien Stegeman met haaren voorzeiden mombaar geadsisteerd, malkanderen reciproque de eerststervende de langstlevende te institueren in de lijftucht of het vruchtgebruik van de eerststervendens geheele nalatenschap; ten einde de langstlevende dezelve goederen voor den tijd van zijnes of haares levens na lijftuchtes rechte zal kunnen gebruiken.
Voorts verklaaren zij testator en testatrice, de laatste geadsisteerd als vooren, uit haare goederen en nalatenschap te legateren, aan hunne drie dochters, met naamen Geertjen, Zwaantjen en Evertien Seinen, in voldoening van derzelver geheele ouderlijke erfportie eene summa van ieder eenhonderd en dertig guldens, midsgaders de linnen en wullen klederen van haar testatrice; en voorts aan hunnen zoon Jan Huurink in voldoening van zijn geheele ouderlijke erfportie eene summa van tweehonderd guldens, met zijn vaders natelatene kiste: en voorts nog aan ieder van de voorz. hunne dochters als komen te trouwen eenen behoorlijken uitzet van bedden, kledingen etc; zoo als ook hunnen zoon Jan Huurink, als hij komt te trouwen genieten zal eenen behoorlijken uitzet van kledingen etc; doch welke voorn. summen aan hunne drie dochters en eenen zoon, door des testators en testatrices hierna te meldene universeele erfgenaame niet eerder zal worden uitgekeerd, als na doode der langstlevende van hun beiden.
Eindelijks verklaaren zij testator en testatrice de laatste als vooren geadsisteerd, tot hunne eenigen en universeelen erfgenaam te nomineren en te stellen hunnen zoon Klaas Seinen en bij deszelvs vooroverlijden zijne kinderen of erfgenaamen; ten einde om na het overlijden der langstlevende van hun beiden alle hunne nalatenschap en niets daarvan uitgezonderd (exempt het hiervooren gelegateerde) in vollen eigendom te erven, te profiteren en te genieten. Zullende denzelven echter gehouden zijn aan zijne drie zusters boven het hiervooren aan haar gelegateerde uit te keren, ’t geene haar bij huwlijksch voorwaarde van de testateuren op den 24 maart 1774 opgericht, bewezen is; en daarenboven aan denzelve zijne zusters en eene broeder Jan Huurink, zoo lange die ongetrouwd zijn, verpligt zijn in hun ouderlijke huis te doen verblijven indien ze zulks goedvinden, doch die alsdan van hun aldaar komen te overlijden, zoo zal ’t aan hem of haar hiervooren gelegateerde tot des huizes beste blijven. En bij aldien het onverhooptelijk gebeuren mogt dat eene of meer van hunne kinderen met deze dispositie ofte makinge niet mogten tevreden zijn, zoo verklaaren zij testator en testatrice de te onvredene bij deze te institueren in de legitime portie of portien haar na de rechten dezer landen competerende, zonder meer.
Al het voorenstaande den testator, testatrice en dezes mombaar duidelijk en bescheidentlijk voorgelezen zijnde, met vlijtige ondervrage: “of zij onbedwongen met voorbedachten rijpen beraade, tot deze hunne uitterste of laatste wille gekomen zijn?” Zoo hebben dezelven daarop geantwoord “Ja!” Willende en begeerende dat hetzelve in alle deele na hun overlijden effect sortere en standgrijpe, ’t zij als testament, codicil, gifte ter zaake des doods ofte onder de levenden, zoo en als zulks best na de rechten dezer landen zal kunnen en mogen bestaan, ofschoon ook alle solemniteiten daarbij niet waren geobserveerd. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voorn. deze benevens de testateuren en des testatrices mombaar getekend, met mijn zegel bekrachtigd; en ze voorts ook voor den testator, de testatrice en dezes mombaar, omdat zij geene zegels en hadden, op derzelver verzoek met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum op den Oldenhof onder Gramsbergen den 26 maart 1700 zevenentachtig.