Bij de aanvang van de kadastrale registratie, in 1832, werd het huis en erf op sectie B-642, nabij de Hardenbergher Brug, geregistreerd en ingetekend als eigendom van schipper Hendrik Wenink op legger 409.

Notaris Antoni van Riemsdijk verleed op 22 oktober 1839 een obligatie met hypotheek op verzoek van schipper Hendrik Wenink en echtgenote Jennechien Bouwhuis op den Brink te Heemse. Zij verklaarden 500 Nederlandse guldens schuldig te zijn aan landbouwer Hendrik Jan van den Poll te Diffelen. Zij hadden dat bedrag in 1836 geleend om 200 gulden te kunnen betalen aan arbeider Hendrik van Laar te stad Hardenberg die optrad als nummerverwisselaar voor de nationale militie, in plaats van hun zoon, de molenaarsknecht Jan Willem Weenink. De overige 300 gulden hadden ze geleend ter bestrijding van de kosten die hun zoon had gemaakt bij de aanschaf van molenstenen, zeilen en touwwerk voor een indertijd te Veldhausen gehuurde korenmolen. Als onderpand verbonden ze hun woonhuis met grond en wheere, staande en gelegen op den Brink, ten zuiden van en aan den zogenaamden Toldijk, hebbende ten oosten een woonhuis van Raphaël de Bruin en ten zuiden dat van Berendina Venebrugge, weduwe van Jan Hendrik Stegeman, sectie B-642 (aktenr. 1365).
De Bredasche Courant van 8 september 1840 meldde:
“Op den 29sten der vorige maand zijn in het dorp Heemse, gemeente Ambt Hardenbergh, door een aldaar ontstanen brand vier woonhuizen en vier schuren eene prooi der vlammen geworden, waardoor 6 huisgezinnen in de diepste armoede zijn gedompeld. Aan de dadelijk aangebragte twee brandspuiten uit de stad Hardenbergh en de ijverige medewerking der ingezetenen uit gemelde stad is het te danken, dat deze geene meerdere verwoestingen heeft aangerigt”.
In het archief van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg wordt in het zgn. correspondentieboek van de burgemeester een uitgebreider verslag bewaard:
“Heemse, 29 aug. Aan Z.E. den Gouverneur van Overijssel. Ik heb de eer Uwe Excellentie bij deze kennis te geven dat heden morgen ten zes uren brand is ontstaan ten huize van Berendina Veenebrugge, weduwe Jan Hendrik Stegeman, op den Brink, in het dorp Heemse ter dezer gemeente, welke zoodanig in hevigheid toenam, dat in weinige oogenblikken de daaraan en bijstaande gebouwen mede eene prooi der vlammen werden. Zijnde de brand ten 11 uren dezen voormiddag gebluscht. Het is aan de dadelijk aangebragte twee brandspuiten uit de stad Hardenbergh en de krachtdadige hulp van de ingezetenen der gemelde stad, alsmede die uit mijne gemeente, welke van alle kanten kwamen aansnellen te danken, dat dezen brand zoo spoedig gestuit is, niet alleen, maar dat ook de verdere en bijstaande gebouwen zijn bewaard gebleven. Bij gedaan onderzoek is mij gebleken dat de volgende gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn vernield, als:
1. het gedeeltelijke woonhuis en de geheele schuur van den kantonregter Jan Bruins
2. het geheele woonhuis en schuur van Raphael de Bruin
3. het gedeeltelijke pakhuis en schuur van Evert Bruins
4. het geheele woonhuis van Hendrik Wenink
5. het geheele woonhuis van Berendina Venebrugge, weduwe J.H. Stegeman voornoemd
6. het geheele woonhuis van Gerrit Slotman, alle op den Brink
Ik zal mij onledig houden met het opmaken der processen-verbaal der schaden, en de eer hebben deze met de verdere stukken zoo spoedig mogelijk aan Uwe Excellentie in te zenden”.
Een paar dagen later vervolgde de burgemeester:
“Ik heb de eer u te berigten dat er onder de schaden geleden hebbenden, door den brand op den 29 der vorige maand, de volgende personen gevonden worden die dadelijk hulp behoeven, als:
1. Gerrit Slotman, met vrouw en vier kinderen
2. de weduwe J.H. Stegeman en haren zoon
3. Hendrik Weenink, met vrouw, twee kinderen, schoondochter en kleinkind
4. Janna Bouwhuis, en
5. Raphael de Bruin, met vrouw en vier kinderen.
Ten behoeven van deze ongelukkige slagtoffers, welke zich in de diepste armoede bevinden, neem ik eerbiediglijk de vrijheid Uwe Excellenties alom bekende menschlievendheid in te roepen. Eenige goederen zijn wel door hun gered, doch het merendeel is door de vlammen verteerd. Eenige menschenvrienden hebben zich met mijne medewerking wel willen belasten deze ongelukkigen voorlopig huisvesting en voedsel te verleenen, doch dit is slechts van korten duur, weshalven ik de vrijheid neem U te verzoeken het daarhenen te dirigeren dat voor deze slagtoffers eene provinciale collectie konde plaats hebben”.

De fam. Wenink kon een nieuw woonhuis oprichten, waarna het sectienummer wijzigde in B-1602. In 1859 volgde boedelscheiding. Over op:
Legger 1685/1: Sectie B-1602. Erf. In 1868 vereniging en redres. Over op:

Legger 1685/3: Nieuwe sectie B-4770. Huis en erf. In 1874 stichting. Over op:

Legger 1685/4: Nieuwe sectie B-5174. Woning.
Legger 1685/5: Nieuwe sectie B-5175. Huis en erf.