kerkhof Nijenstede


Het oude kerkhof, nu gelegen aan de Stationsstraat, is eeuwen oud. In 1811 schreef burgemeester Antoni van Riemsdijk dat het kerkhof 67 meter buiten de stadspoort lag, aan ’t Oosteinde van de Voorstraat.
Een halve eeuw later werd gemeld dat het kerkhof nog slechts 35 meter buiten de bebouwde kom lag. Ook liet men weten dat er geen toegang of ingang bestond naar een grafkelder, kerk of ander gesloten gebouw. Aan de hand van onze reconstructie werd duidelijk dat het kerkhof verdeeld was in licht gebogen banen. Deze gingen van noord naar zuid, van de bomenrij naar de muur. Ten noorden van de begraafplaats lag het voetpad, dat leidde naar de Gramsbergerweg. Tegenwoordig is dit het zogenaamde Mulopaadje. Ten zuiden van het kerkhof lag aanvankelijk nog bouwland, maar eind 1800 werd er een weg, de Molensteeg, aangelegd naar de molen van Hamberg.

Panorama Hardenberg vanaf de molen bij het kerkhof van Nijenstede met zicht op de beide kerktorens.

Sinds 1832 stond het kerkhof kadastraal bekend als nr. A-493 en thans als A-4271. Ten noorden van het genoemde voetpad lagen nog drie perceeltjes bouwland die eigendom waren van de kerk. Rond 1870 zijn deze stukjes grond aan het kerkhof toegevoegd. Daartoe werd het voetpad verlegd benoorden de gemelde stukjes grond. Aan de huidige bomenrij kan men heden ten dage nog altijd het oude voetpad herkennen.

Fragment van oorspronkelijke kadastrale minuutkaart anno 1832, met linksboven het perceel A-493 (het kerkhof).

Begin 19e eeuw bleek dat het aloude kerkhof te klein werd om jaarlijks alle lijken, gemiddeld zestig, te kunnen begraven. Het kerkhof bestond uit gekochte graven en uit een gedeelte hetwelk ‘het kerkhof der vreemdelingen’ werd genoemd. De mensen die geen eigen graf bezaten, moesten hun lijken inkopen in andermans graven. Van Riemsdijk scheef in 1811: “er komt bij dat hetzelve kerkhof van ene misselijke gedaante en ongelijkheid zijnde, niet weinig aanstootelijk is”.

Zowel de eigen bevolking als de passerende vreemdeling, het kerkhof lag immers aan de grote hanze-route naar Pruissen, nam aanstoot aan de slechte toestand van het kerkhof, hetgeen als het ware de gehele stad ontsierde. Verder schreef Van Riemsdijk: “Er sterven jaarlijks zoals voorzeid, zoo van de ingezetenen als van de vreemden plusminus 60 lijken, ’t kerkhof zeer hoog gelegen zijnde zo leert de ondervinding dat niet alle lijken in hetzelve binnen de vijf jaren vergaan, maar dat daartoe bij sommigen 7, 8 en 9 jaren vereist worden. ’t Is daarom dat dit kerkhof hebbe geprojecteerd voor een getal van 480 lijken in 8 jaren op hetzelve kunnende begraven worden zonder eerder, dan na verloop dezelve een oud graf te behoeven op te delven. De maten voor de lengte en breedte van elk graf en de tussenruimten zijn, zoals die door de here prefect bij deszelfs advertentie van den 16e september 1881 in de departementale courant”.

De burgemeester kwam in hetzelfde jaar met enkele vernieuwende voorstellen om het verwaarloosde kerkhof meer aanzien te geven. Hij kwam met de suggestie om een stenen muur om het kerkhof te plaatsen en zou graag een pyramide op het kerkhof zien verrijzen. Ook het planten van twee bomenrijen zou het ‘doodsche idee’ kunnen wegnemen. De pyramide is er nooit gekomen, en het zou nog meer dan een halve eeuw duren voor er daadwerkelijk een stenen muur om het kerkhof werd gebouwd.

Ondanks de mooie plannen van Van Riemsdijk, duurde het tot 1869 eer er iets aan het aanzicht van het kerkhof werd gedaan. Het kerkelijk bestuur liet doornstruiken poten om in plaats van het bestaande rikwerk een heg te verkrijgen. Maar met deze daad alleen was men er niet. Nog hetzelfde jaar werd er door Koning Willem III een wet uitgevaardigd, welke bepaalde dat alle kerkhoven binnen twee jaren voorzien moesten zijn van een schutting van twee meter hoogte. Het kerkbestuur had geen inkomsten uit het kerkhof en men voorzag dat deze omheining aanzienlijk op de begroting zou gaan drukken. Men stelde dan ook voor de eigenaren van de graven voor de te maken kosten op te laten draaien. Aangezien het immers in hun eigen belang was, vroeg men voor elke grafplaats de somma van zestig cent. Om dit geld te innen zou gedurende vier achtereenvolgende weken een dag zitting worden gehouden in de consistoriekamer. Enkele personen weigerden de extra bijdrage van zestig cent te betalen met als consequentie dat dusdanige graven ter breedte van 2 Amsterdamse voeten werden genaderd.

Ook het gemeentebestuur ontkwam niet aan de wet van 10 april 1869. Ze werd verplicht tot het aanleggen van een algemene begraafplaats, en wel binnen de tijd van vijf jaar. De gemeente deed herhaalde inspanningen om een geschikte lokatie te vinden. Dat dit niet direct lukte, was te wijten aan het feit dat de landerijen rondom stad Hardenberg zeer laag gelegen waren. Hierdoor was de keuze zeer beperkt. De eigenaren van de hoog gelegen bouwlanden waren niet genegen hier afstand van te doen. De gronden die wel voor aankoop in aanmerking kwamen, waren hoofdzakelijk eigendom van minderjarigen, waardoor volgens de wet de verkoop werd bemoeilijkt en het geheel met grote kosten gepaard zou gaan. Men zou een begraafplaats moeten aanleggen die niet te ver van de stad was gelegen, de lijken werden immers nog altijd kosteloos ten grave gedragen door de ‘noabers’. De kosten van een eventueel aan te schaffen lijkkoets zouden velen niet willen of kunnen betalen.

In 1871 slaagde de gemeente er eindelijk in een geschikt stuk grond aan te kopen. Men raamde de kosten voor de nieuw aan te leggen begraafplaats op ruim ƒ. 800,-. In dit bedrag zat o.a. de aanpoot van een beukenhaag rondom de begraafplaats en de bouw van een lijkenhuisje. De bestektekening is ontworpen door architect Koch. Deze werd tevens gebruikt voor dito lijkenhuisjes op de begraafplaatsen van Gramsbergen en Vriezenveen. De bouw van het huisje werd verricht door Roelof Vasse, welke het werk had aangenomen voor ƒ. 364,-. Ook werd een hek geplaatst, geleverd door Zegwaard uit Amsterdam voor ƒ. 180,-. Uit onderzoek blijkt, dat er weinig animo was om begraven te worden op de nieuwe algemene begraafplaats. Jaar na jaar werd door het gemeentebestuur aan Gedeputeerde Staten gemeld dat er het afgelopen jaar nul personen begraven waren. Eind 1898 werd besloten om de nieuwe begraafplaats voorlopig aan de publieke dienst te onttrekken. De gemeente had er sedert de stichting geen enkel lijk begraven en men overwoog om deze grond te verkopen aan de N.O.L.S. (Noordoosterlokaalspoorweg), om er een stationsgebouw te kunnen bouwen. Tot zover deze algemene gemeentelijke begraafplaats (waar niemand is begraven).

Zoals gezegd moest het oude kerkhof aan ’t Oosteinde voorzien worden van een omschutting. De bestaande heg van doornstruiken groeide vanzelfsprekend niet snel genoeg om aan de wettelijke bepalingen te voldoen. Hierop werd in 1873 overgegaan tot het bouwen van een stenen muur rond het kerkhof en het plaatsen van een toegangshek. Voordat men met de bouw van de muur begon, werd toestemming aan het gemeentebestuur gevraagd om het armenkerkhof in het bestaande kerkhof op te mogen nemen. Daarvoor zou het bestaande voetpad enigszins verlegd moeten worden. Het kerkbestuur zou zelf zorg dragen voor de stenen en de kalk voor de bouw van de muur, het overige werk werd uitbesteed. Op maandag 23 juni, ’s avonds tegen zes uur, kwamen de aannemers op de vergadering en werden de werkzaamheden besproken. Er werd bepaald dat men niet voor augustus met het werk behoefde te beginnen. De aannemer zou acht dagen van tevoren te horen krijgen wanneer hij moest beginnen. Het werk moest voltooid zijn in zes weken. Uit de inschrijfbriefjes bleek dat E. Kosters had ingeschreven voor ƒ. 255,-; B.J. Breukelman voor ƒ. 325,- en G. Zweers voor ƒ. 430,-. Deze bedragen stonden voor het arbeidsloon per duizend stenen. Aan de laagste inschrijver werd het werk gegund. Voor het ijzerhek of de poort schreef Hendrik Schutte als enige in voor ƒ. 130,-. Men liet daarop het hek ook begroten door dhr. Muijderman te Zwolle. Deze begrootte het op ƒ. 96,- en met twaalf tegen één stem werd het werk dhr. Muijderman gegund. Ook op het oude kerkhof werd in 1874 een lijkenhuisje gebouwd. Bijna een halve eeuw na de bouw, in 1919, is de muur gerestaureerd.

In 1950 legde de gemeente langs de Stationsweg en het Oosteinde een voetpad aan. Bij het kerkhof bleek echter niet voldoende ruimte te zijn voor een trottoir. De enige mogelijkheid was om de muur te verplaatsen ten koste van de begraafplaats.

De Waaymansmolen.

De Waaijmansmolen te Hardenberg heeft opgehouden den dooden ’t aloude molenlied zingen. De wieken zijn afgebroken en over het daarnaastliggende kerkhof weerklinkt thans nog alleen het geronk der motoren, die des Windes krachten vervingen.
(bron: Nieuwsblad van het Noorden 21-07-1931)

Enkele graven zijn hierdoor totaal verdwenen; de muur is op sommige plaatsen wel 3 meter verzet. De nabestaanden van de mensen die bij de muur begraven zijn werden hiervan in kennis gesteld. Velen lieten de door hen geplaatste grafzerken verplaatsen binnen de nieuwe muur, ondanks dat hun overledenen onder het nieuwe trottoir bleven liggen.

Uit het archief van de gemeente Hardenberg kwam een schets te voorschijn die gemaakt was naar aanleiding van het verplaatsen van de muur. Deze schets gaf ook een aanduiding van grafplaatsen met hun nummers. Nader speurwerk in het kerkelijk archief leverde de originele tekening op van het oudste gedeelte van de begraafplaats. De bijgevoegde lijst gaf de namen van grafeigenaren aan die in kennis gesteld moesten worden van het verplaatsen van de muur, dit waren:
G.J. Rundervoort te Holtheme (12 graven op rij A 01)
G.J. Bruggeman te Radewijk
A. Dorman te Hardenberg
wed. H. Willink te Ane
wed. A.J. Breukelman te Hardenberg
J.H. ten Brinke te Hardenberg
wed. B. Wortelen te Hardenberg
wed. Hekman te Ane
J. Stoeten te Hardenberg
J. Assen te Lutten
H. Timmer te Baalder
J. Baarslag te Hardenberg
H.J. Otten te Hardenberg
wed. B. Bouwhuis op ’t Holt
A. Joosten en cs. te Hardenberg
wed. Ph. Röpcke-Zweers te Den Haag
D.J. Rozink te Sibculo
A. Reints te Baalder
A.J. Wolbink te Emtenbroek
H. ten Brinke te Hardenberg|
J. Strieper te Emtenbroek
J.H. Reints te Baalder,
H. Rigterink te Brucht
J. Dieters te Brucht,
wed. J. Meijerink te Brucht
W. Hutten te Engeland
J. Kleinebuul te Hardenberg
F. Dorman te Hardenberg,
W. Gieljan te Anerveen
A.J. Dieters te Brucht
wed. G. Raak te Brucht
H. Godeke te Bruchterveld
H. van Laar te Lutten
L. Hamberg te Hardenberg.

Ingang van het oude kerkhof van Nijenstede.

Enkele tientallen jaren geleden is het baar- of knekelhuisje verdwenen. Hierin bewaarde men de beenderen die men opgroef bij het delven van een nieuw graf.
In het voorjaar van 1988 werd de grote kastanjeboom voor de ingang gekapt.

Het aanzien van de begraafplaats, door het gebrekkige onderhoud, blijft een voortdurende bron van ergernis voor velen. Verschillende ingezonden brieven zijn in de krant verschenen. De eigenares is tot 1973 de Hervormde ‘Stephanus’ Kerk te Hardenberg. Na de doleantie laat deze de afgescheiden Gereformeerden een gulden betalen voor het gebruik van de baar. De dolerenden beklagen zich in 1889 hierover bij de gemeente. De Hervormden verweren zich en zeggen dat op 5 oktober 1797 is besloten dat de Herv. Gemeente zorg zal dragen voor de reparaties en het onderhoud van het kerkhof en dat sinds de Doleantie zij alleen hiervoor opdraaien moeten.

Kadastrale geschiedenis

Fragment van kadastrale hulpkaart, juli 1900 (sectie A-1708).
Fragment van kadastrale hulpkaart, oktober 1901 (sectie A-1768).
Fragment van kadastrale hulpkaart, juli 1910 (sectie A-2234).
Fragment van kadastrale hulpkaart, februari 1912 (sectie A-2299).
Kadastrale veldwerkkaart, met vermelding van het lijkenhuisje, dienstjaar 1913 (sectie A-2299).
Fragment van kadastrale hulpkaart, maart 1954 (sectie A-2299).