De voormalige havezate, Huis Gramsbergen, werd op het allereerste kadastrale minuutplan (1824-1830) ingetekend door landmeter eerste klasse J.B. van Lith. De kleuren op de plans hebben vaak een betekenis. Gewone gebouwen zijn lichtrood (karmijn), wegen bruin (gebrande sienna), wateren blauw (ultramarijn) en gebouwen die vrijgesteld waren van grondbelasting, zoals kerken, kobaltblauw.
Duidelijk is te zien dat er nog slechts één langgerekt bouwdeel van het Huis Gramsbergen resteert, namelijk een van de vroegere bouwhuizen. Het complex werd omgeven door een landschapstuin met twee vijverpartijen en een bijzonder vormgegeven gracht. De oprijlaan vanaf de nog altijd bewaard gebleven toegangspoort leidde vóór 1821 nog naar het hecht en sterk herenhuis, maar in genoemd jaar was dat bij opbod voor afbraak verkocht…
Een van onze volgers, dhr. Nabers uit Hengelo, heeft ons geholpen bij het bepalen van de exacte locatie van het in 1869 afgebroken herenhuis. Daarmee is de havezate weer ‘op de kaart gezet’.
Veel meer over de geschiedenis van de vroegere havezate, met kaartmateriaal en overige illustraties, leest u op onze website.
Op 9 maart 1858 werd door notaris Swam in Gramsbergen een testament geregistreerd op verzoek van Harm Hendrik Quae uit Holtheme. De testator voelde kennelijk zijn einde naderen, want hij overleed exact een week later, op 16 maart.
Op zich is een testament niet bijzonder. Er zijn vele bewaard gebleven in de notariële archieven. Echter het geheime testament van Harm Hendrik werd in een gesloten enveloppe aangeboden aan de notaris en was, zo schrijft Swam, door een ander geschreven, maar door den comparant eigenhandig getekend. We vermoeden dat buurman Jan Hendrik Leemgraven het testament heeft geschreven. Hij heeft de enveloppe namelijk ook gepitsierd (verzegeld) door drie rode zegels met zijn cachet, bestaande uit zijn initialen J H L en een met een pijl doorboord hart.
Dat met een pijl doorboorde hart heeft ongetwijfeld een relatie met zijn verloofde Dina Eekenhorst. Jan Hendrik en Dina trouwden namelijk op 12 maart 1858, drie dagen na het verlijden van het testament en vier dagen voor het overlijden van de testator…
Harm Hendrik Quae was geboren in ’t Duitse Bramhar in ’t kreis Bawinkel en op 30 augustus 1820 getrouwd met Anna Maria Aleida Adams genaamd Scholten. Zij was de weduwe van Martinus Henricus Wilhelmus Antonius Mittendorff en zij hadden gewoon op de boerderij de Vilsterborg.
In het testament bepaalde Harm Hendrik dat een legaat van 500 gulden zou vererven op Hendrika Willemina Leemgraven. Ook Willemina Nijzink, de weduwe van Warse Leemgraven, ontving een legaat van 500 gulden. Tenslotte werd Hendrika Willemina Leemgraven ook aangewezen als universeel erfgenaam van al zijn bezittingen, onder de voorwaarde dat zij dan de kosten van zijn begrafenis en de successiekosten voor haar rekening zou nemen.
Op 19 februari 1858 vond volgens de Provinciale Drenthse en Asser courant een brutale inbraak en diefstal plaats op het huis de Groote Scheer te Holthone, eigendom van baron Sandberg uit Zwolle.
Op 16 februari 1852 vond er in het gemeentebestuur van Gramsbergen een ‘wisseling van de wacht’ plaats. Op die dag trad Willem Swam af als burgemeester en nam jonkheer mr. Hendrik Pilgrum Marius Cato van Ingen zijn plaats in als voorzitter van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en wethouders. Van Ingen was afkomstig uit Kampen. Daar was hij geboren op 14 februari 1816. Het Koninklijk Besluit van zijn benoeming is bewaard gebleven in het familiearchief. Van Ingen bleef slechts twee jaar in functie te Gramsbergen, want al in 1854 werd hij ‘gepromoveerd’ tot burgemeester van de gemeente Steenwijkerland.
Op 11 februari 1803 werd dit document geschreven in Gramsbergen. Daarin verklaarde de toenmalige stadsregering (de Municipaliteit) van Gramsbergen dat de kerkelijke gemeente bestond uit 73 huisgezinnen, maar dat daaronder ook enkele gezinnen waren die enkel en alleen uit vrouwen bestonden. De mannelijke kerkleden hadden in een speciaal daartoe georganiseerde vergadering in de kerk unaniem gestemd voor de beroeping van de proponent Nicolaas Dijk tot predikant in Gramsbergen.
De bejaarde dominee van Gramsbergen, Hermen Jan Krop, had het jaar ervoor emeritaat aangevraagd bij de Staten van Overijssel. Hij werd geplaagd door een chronische borstkwaal en was niet langer in staat zich goed hoorbaar uit te spreken op de kansel. Regelmatig moest hij verstek laten gaan en dat was voor hem reden om terug te treden.
Dat op zich was niets nieuws. Echter, wat de zaak voor de benoeming van een nieuwe predikant in Gramsbergen zo interessant maakt, is dat er een enorme tweestrijd ontstond tussen de gevestigde adel en de nieuwe burgerij.
Wat was er aan de hand? Dankzij, of misschien wel ondanks, de Franse revolutie en de gevolgen daarvan in onze contreien, waren vele oude rechten overboord gegooid en vervangen door nieuwe wetgeving. Een van die oude rechten betrof het ‘recht van collatie’, oftewel het recht tot benoeming van een predikant. Dit recht van collatie was in Gramsbergen aan de opvolgende eigenaren van de havezate, het Huis Gramsbergen. De heer van Gramsbergen was vanouds dus gerechtigd om een predikant te benoemen.
Toen dominee Krop in 1802 met emeritaat ging, ontstond er een leemte in de vervulling van de vacature. De kerkenraad van Gramsbergen kwam in de clinch te liggen met de toenmalige heer van Gramsbergen, genaamd Wolter Cidonius van Coeverden. Laatstgenoemde was ervan overtuigd dat het recht van collatie nog altijd aan hem was en de kerkenraad van Gramsbergen bestreed dat. Feitelijk zou de edelman, achteraf, gelijk hebben… het collatierecht is in Nederland formeel pas in 1922 afgeschaft.
De impasse in Gramsbergen duurde van 28 november 1802 tot 23 oktober 1803, bijna een jaar lang. De zaak tussen de twee elkaar bestrijdende partijen speelde voor het Departementaal Bestuur van Overijssel, de rechtsopvolger van de voormalige Ridderschap en Steden. Het bestuur was gerechtigd uitspraak te doen. Echter door hoor en wederhoor toe te passen, sleepte het verschil van mening zich bijna een jaar voort. Ondertussen werd de kerk van Gramsbergen bediend door zogenaamde ring-predikanten, dominees uit omliggende plaatsen die bij toerbeurt ’s zondags voorgingen. Het overzicht van waarnemingen gedurende die tijd is nog altijd bewaard gebleven. Daarin lezen we dat dominee Scheveldero (fonetisch geschreven, maar feitelijk Chevallerau) uit Ommen, dominee Breman uit Hardenberg en dominee Lamping uit Heemse elkaar afwisselden op de kansel in Gramsbergen.
Hoewel een nieuwe predikant intussen niet formeel kon worden benoemd, ging de kerkenraad wel alvast aan de slag om een kandidaat te vinden. Zij kozen unaniem voor Nicolaas Dijk. Hij was geboren in 1762 in Haarlem. Uit bewaard gebleven archief weten we dat hij op 23 oktober 1803 werd bevestigd als predikant van Gramsbergen.
Dat het uiteindelijk allemaal wel weer goed is gekomen tussen adel en kerkbestuur, blijkt misschien uit het volgende. Enkele maanden nadat Wolter Cidonius van Coeverden op 17 januari 1815 op Huize Gramsbergen was gestorven, werd in het gezin van dominee Dijk een tweeling geboren. Een van de twee kreeg de welluidende voornamen: Wolter Cidonius.