Op 24 januari 1780 overleed op de havezate Heemse de 22-jarige Ermgard Ebella Juliana gravin Van Rechteren, geboren barones Van Raesfelt, vrouwe van Collendoorn. Haar bijzonder gedetailleerde rouwbrief is bewaard gebleven. Ermgard was op 17 mei 1775, op 17-jarige leeftijd in de kerk te Heemse getrouwd met de 30-jarige zeekapitein Christiaan Lodewijk graaf van Rechteren. Uit hun huwelijk werden twee kinderen geboren. Dochter Maria Clara zou later trouwen met jonkheer Jacob van Foreest. Ermgard was de enige dochter van Clara Feyoena barones van Raesfelt-van Sytzama.
Op 29 december 1708 overleed Anna Maria Ripperda tot Vorden en Buurse, douairière van Derk Statius van Haeften genaamd Asewijn, vrouwe van Gramsbergen.
Dit blijkt uit een in het huisarchief Van Rechteren bewaard gebleven handgeschreven brief van haar dochter Alathea Anna van Haeften, echtgenote van Borchard Joost van Welvelde tot Buckhorst. Verder wordt uit de brief duidelijk dat de vrouwe van Gramsbergen werd bijgezet in de grafkelder in de kerk te Gramsbergen, ter plaatse van onse voorouderen.
Op 17 december 1733 overleed Ermgard baronesse Van Randwyk, douairière Van Uitterwijk, in leven vrouwe van Heemse, op 83-jarige leeftijd te Huize Heemse. Haar (geschonden) rouwbrief is bewaard gebleven in het huisarchief van het geslacht Van Rechteren Almelo. Ermgard was in 1696 getrouwd met de heer van Heemse, Isaäc van Uitterwijk. Hij was al jong, in 1703, gestorven.
De rouwbrief is ondertekend door haar schoonzoon Evert Elbert Antony baron van Raesfelt tot den Pol, heer van Heemse.
In de Amsterdamsche Courant van 13 september 1781 werd deze advertentie geplaatst: “Heden word bij de wed. J. van Schoonhoven te Utrecht uitgegeven en is alom te bekomen: Op de Nederlandsche Zege bevogten op de Engelschen in ’t Zeegevegt van den 5 augustus 1781, door de Hoog Ed. geb. Vrouwe Baronesse Clara Feyoena van Raesvelt, geboren Van Sytzama op den Huize Heemse”.
Een exemplaar van het pamflet is bewaard gebleven en gedigitaliseerd door de Koninklijke Bibliotheek.
‘Wi o Nederlandsche Helden,
Voelt zijn hart niet gansch verrukt,
Als hij elk met vreugd hoort roemen,
Hoe gij ’t oude voetspoor drukt;
’t Voetspoor van die wakkre braven,
Die, door dapper krijgsbeleid,
Neerlands hals aan ’t juk onttrokken
Van de Spaansche Mogendheid!
Braven die aan ’t spits der heiren,
Drongen zelfs door muur en vest;
En
En de Kastiljaansche vanen
Dreven uit ons vrij gewest,
Dan ik zwijg der Ouden daden,
Reeds twee eeuwen elk bekend:
‘k Zing mijn dappre tijdgenoten,
Daar thans elk het oog naar wendt.
Gij, geboren Nederlanders,
Die, vol ijver en vol moed,
IJldet naar de Noordsche streken,
Om te koelen ’t gistend bloed;
O hoe blaakte uw hartsverlangen,
Om den opgezwollen Brit
Neerlands Helden te doen kennen!
Vechten was uw hope en wit.
Vriendschapsbanden, kroost en magen
Hindren Batavieren niet;
Deden uwen moed niet flaauwen,
Toen gij ’t Vaderland verliet.
Waart
Waart gij toen ons oog ontweken,
't Hart bleef voor U open staen;
't Smeekte God, dat gij mogt keeren,
Rijk bekranst met Lauwerblaan.
Gij, dus moedig afgevaren,
Zaagt noch naauw den vijfden dag,
Uit de Noordsche plassen, klimmen,
Toen men reeds den Vijand zag.
Naauwlijks vijf en dartig mijlen,
Van de Vaderlandsche Zee,
Zaagt gij PARKER trotsch verschijnen,
Als een dwingland van de Zee.
O hoe blonk Uw moed en ijver,
Op dat langgewenscht gezicht,
Om uw vijand blijk te geven,
Dat geen Batavier ooit zwigt.
't Schuim stond op uw Heldenlippen,
't Vuur vonkte uit uw schittrend oog.
Op
Op het rijzen van de bloedvlag,
Steeg uw blij gejuich om hoog.
De afgrond zelfs seheen hier te koken,
Van uw gloeiend Heldenvuur;
’t Firmament van een te scheuren:
Ja ’t scheen de avond der Natuur!
’t Donderen der moordkartouwen;
’t Ruisschen van het menschenbloed,
Onverschrokken Leeuwendalers,
Spoorden steeds uw leeuwenmoed.
Zoo bevocht gij fier de zege.
PARKERS trots werd u ten spot.
Neerlands dappre vlotelingen
Hielden zee, en dankten God.
Hollands heldenbloed, aan ’t gisten,
Schroomt geen ongelijke kans,
Moed, die overmagt doet zwichten,
Haalt de schoonste Zegekrans.
Rui
RUITER, TROMP, PIET-HEIJN, VAN GALEN
Toonden zulks, in klaren dag,
Zelfs op ’s Vijands strand en wallen,
Noch verschrikt voor Neerlands vlag,
ZOUTMAN, DEDEL, KINGSBERG, BENTINCK,
BRAAK en STARING en VAN BRAAM
Doen thans d’ Ouden roem herleven
Van den Nederlandschen naam.
Dat heet voor de vrijheid strijden,
God en ’t Vaderland getrouw.
Wie zou U geen eerzuil stichten,
Zuilen van ons Staatsgebouw!
Nooit zal ’t Nakroost zien verrijzen
Oogstmaands vijfde morgenzon,
Zonder aan den đag te denken,
Die den luipaard temmen kon.
Toef, o God, op onze Vloten,
Blijf ons met Uw zegen bij.
Schenk
Schenk den Helden hulp in ’t strijden,
Tot er de overwinning zij!
Dat zal ’s Vijands trotsch beschamen:
Ieder toonen, dat hij leeft,
Die, in ’t nijpen der gevaren,
Nooit zijn biddend volk begeeft,
Zoo moet England ons haast smeeken,
Om den vrede ons snood ontroofd.
Hoort – vier werelddeelen juichen:
NEERLANDS BONDGOD ZIJ GELOOFD’.
CLARA FEIJOENA van RAESVELT. Geboren van SIJTZAMA. Op den Huize HEEMSE, 1781.
Op 31 juli 1687 werd het kerkelijk huwelijk voltrokken tussen twee jonge adellijke lieden. Op die dag gaven Pico Galenus baron van Sytzama en Joanna Judith Blanckvoort elkaar het jawoord.
Meer dan een maand daarvoor, op 19 juni, was het stel in ondertrouw gegaan en daarvan is de inschrijving bewaard gebleven in een van de oudste kerkboeken van het ‘witte kerkje’, de Lambertuskerk in Heemse.
Een week later, op 26 juni, gingen ze ook in het Friese Wirdum in ondertrouw. Pico Galenus was in 1661 geboren in Friens en maakte carrière als kapitein in ’t Staatse leger. Johanna Judith was geboren in Deventer, op 3 november 1669, maar zij verbleef in haar jeugd veel op de havezate van haar ouders, de zogeheten ‘Hofstede’ in Collendoorn.
Pico en zijn jonge echtgenote vestigden zich echter op andere buitenplaats. Op het Heemserveen was het land nog woest en ledig, maar te midden van de uitgestrekte heidevelden was het landgoed ‘de ‘Blanckenhemert’ gesticht. Het was ontstaan door de samentrekking van de achternamen van het echtpaar Willem ‘Blanckvoort’ en Aleijda Geertruid van ‘Hemert’, de ouders van Johanna Judith.
Van zowel Pico Galenus als Johanna Judith zijn in het Iconografisch Bureau in Den Haag portretten bewaard gebleven. Het zijn olieverfschilderijen op doek, vervaardigd in 1735 door Bernardus Accama. Pico Galenus was toen al overleden (in 1729), dus Accama zal het doek geschilderd hebben naar aanleiding van een vroeger portret. Johanna Judith stierf in 1739, dus zij zal waarschijnlijk de opdracht hebben gegeven tot vervaardiging van haar portret en dat van haar overleden echtgenoot. De doeken bevinden zich in een particuliere collectie.