Toen, op 02 maart 1814: de erfprins van Oranje op bezoek.

De Departementale courant van de Monden van den IJssel berichtte op 8 maart 1814:
Hardenberg, 4 maart. Ook deze Stad en Gemeente genooten eergisteren de eer den Doorluchtigen oudsten zoon van onzen geliefden Souverein in haar midden te begroeten, daar Z.D.H. den Heer Erfprins van Oranje, vergezeld van hoogstdeszelfs adjudant den heer graaf Van Limburg Styrum, op hoogstdeszelfs tour ter inspectie van de nog in ’s vijands handen zijnde vestingen dezer Landen alhier te dien dage, des achtermiddaags om vier uren, van Delden over Ootmarssum arriveerde.

Willem Frederik George Lodewijk (Den Haag, 6 december 1792 – Tilburg, 17 maart 1849), prins van Oranje-Nassau.

Z.D.H. werd buiten de stad door den heet colonel Queysen, commandeerende de blokkade der vesting Coevorden, en den heer burgemeester Van Riemsdijk, geäccompagneerd door eene commissie uit den raad der gemeente, gecomplimenteerd, en het behaagde Z.D.H. de aan hoogstdenzelven gehoudene discourssen minzaamst te beantwoorden.

Aan de barrière genaderd zijnde, vond Z.D.H. aldaar eene eerewagt uit de gewapende burgercompagnien, gecommandeerd door de heeren kapitein Scherf en 2e luitenant Hurink en voorts ter weerzijden der straat de compagnien zelve, aan het hoofd hebbende derzelver respective officieren, en haie geschaard en hoogstdezelve onder het slaan der tromde militaire honneurs bewijzende, terwijl een algemeen en levendig gejuich van Hoezee, en Vivat Oranje, gepaard met het gelui der klokken van Hardenbergh en Heemse, de lucht deed weergalmen.

De koets van Z.D.H. hield voor het huis van den heer burgemeester stil, en het behaagde hoogstdenzelven aan hetzelve af te stappen en aldaar audiëntie te verleenen aan de militaire, civiele, justitiële en kerkelijke authoriteiten en beambten, zoo als ook aan enige particulieren; waarna Z.D.H., na inmiddels ook de gemelde compagnien voorbij hetzelfde huis te hebben zien defileeren en hoogstdeszelfs genoegen over derzelver goede houding, manoeuvres en propreteit der wapenrustingen aan de heeren colonel Queysen en kapitein Ansoms, deze laatste belast met derzelver organisatie, te hebben betuigd, wederom in het rijtuig stapte en onder het herhaald paradeeren der gewapende magt en vreugde gejuich der menigte naar het Huis te Heemse in deze gemeente, toebehorende aan den heer baron van Foreest tot Petten, vertrok, hetwelk door den heer burgemeester tot hoogsdeszelfs nacbtverblijf was bestemd. Op het Huis te Heemse gekomen zijnde, vond Z.D.H. aldaar wederom ter wee zijden der stoep de voormelde eerewagt geschaard, alsmede de heeren burger officieren Hoenderken en Pruim, als dienstdoende ordonnans officieren bij Hoogstdenzelven. Uit het gemeentehuis, het huis van den heer burgemeester en van den heer baron Van Foreest waren oranje vlaggen uitgestoken; des avonds was de stad en het dorp Heemse geïllumineert, en de menigte hield niet op tot laat in den nacht de ondubbelzinnigste blijken van hunne gehechtheid aan Vaderland en Oranje te geven.

Den volgenden morgen om 9 uur nam Z.D.H. een minzaamst afscheid van den heer baron Van Foreest en familie, bedankte vriendelijkst voor het genotene onthaal en vertrok, onder paradeering der meergemelde eerewagt en der gewapende burgercompagnien, het herhaald vreugdegejuich des volks en het gelui der klokken, vergezeld van hoogstdeszelfs heer adjudant en den heer burgemeester, te paard naar de Groote Scheer voor Coevorden, wordende daar na toe mede begeleid door den heer gemeenteraad Santman, den heer Vrederegter Pruim en eenige jongelieden te paard. Onderweegs werd Z.D.H overal door de landlieden met een welmeenend Hoezee en Vivat Oranje begroet, terwijl de gewapende compagnie van Aane en het piket te Aanerveen, aan het hoofd hebbende den heer vice burgemeester van Grambergen Krikke, mede op hoogstdeszelfs doortogt aldaar onder de wapenen paradeerden. Aan de Groote Scheer genadert zijnde, werd Z.D.H. aldaar door welgemelden heer colonel Queysen ontvangen en, na aldaar de in parade staande contingenten van den Landstorm uit de gemeenten Hardenbergh, Gramsbergen, Ommen, den Ham en Dalfsen, het detachement burger artilleristen uit Zwolle en de gewapende compagnie vrijwilligers van Holthoone en Anerveen bezigtigd te hebben, vertrok Z.D.H., alleen vergezeld van hoogstdeszelfs heer adjudant, den heer Queysen, den heer kapitein ’t Hooft, kommandant der voorposten en den heer burgemeester dezer Stad, naar de voorposten, bezichtigde dezelve en, na zoo nabij mogelijk de vesting zelve geïnspecteerd te hebben, keerde hoogstdezelve na het Huis de Scheere terug, alwaar het hoogstdezelve behaagde in de wagtkamer der heeren officieren eenige ververschingen te nuttigen, die aldaar door de zorge van onzen heer burgemeester waren in gereedheid gebragt. Hierop vertrok Z.D.H., vergezeld als voormeld en van één officier van den Landstorm te Dalen, over het zoogenaamde Steenwijker Moer naar Dalen, alwaar even na den middag aankwam. Z.D.H. scheen over hoogstdeszelfs receptie alhier zeer tevreden en wij verheugen ons in de gelegenheid geweest te zijn in den oudsten zoon onzes Souvereins deszelfs van Spanje uit bekende heldendeugden met vriendelijkheid jegens allen gepaard te hebben mogen zien!  


Toen, op 11 februari 1803: kerkleden te Gramsbergen.

Op 11 februari 1803 werd dit document geschreven in Gramsbergen. Daarin verklaarde de toenmalige stadsregering (de Municipaliteit) van Gramsbergen dat de kerkelijke gemeente bestond uit 73 huisgezinnen, maar dat daaronder ook enkele gezinnen waren die enkel en alleen uit vrouwen bestonden. De mannelijke kerkleden hadden in een speciaal daartoe georganiseerde vergadering in de kerk unaniem gestemd voor de beroeping van de proponent Nicolaas Dijk tot predikant in Gramsbergen.

De bejaarde dominee van Gramsbergen, Hermen Jan Krop, had het jaar ervoor emeritaat aangevraagd bij de Staten van Overijssel. Hij werd geplaagd door een chronische borstkwaal en was niet langer in staat zich goed hoorbaar uit te spreken op de kansel. Regelmatig moest hij verstek laten gaan en dat was voor hem reden om terug te treden.

Dat op zich was niets nieuws. Echter, wat de zaak voor de benoeming van een nieuwe predikant in Gramsbergen zo interessant maakt, is dat er een enorme tweestrijd ontstond tussen de gevestigde adel en de nieuwe burgerij.

Wat was er aan de hand?
Dankzij, of misschien wel ondanks, de Franse revolutie en de gevolgen daarvan in onze contreien, waren vele oude rechten overboord gegooid en vervangen door nieuwe wetgeving. Een van die oude rechten betrof het ‘recht van collatie’, oftewel het recht tot benoeming van een predikant. Dit recht van collatie was in Gramsbergen aan de opvolgende eigenaren van de havezate, het Huis Gramsbergen. De heer van Gramsbergen was vanouds dus gerechtigd om een predikant te benoemen.

Toen dominee Krop in 1802 met emeritaat ging, ontstond er een leemte in de vervulling van de vacature. De kerkenraad van Gramsbergen kwam in de clinch te liggen met de toenmalige heer van Gramsbergen, genaamd Wolter Cidonius van Coeverden. Laatstgenoemde was ervan overtuigd dat het recht van collatie nog altijd aan hem was en de kerkenraad van Gramsbergen bestreed dat. Feitelijk zou de edelman, achteraf, gelijk hebben… het collatierecht is in Nederland formeel pas in 1922 afgeschaft.

De impasse in Gramsbergen duurde van 28 november 1802 tot 23 oktober 1803, bijna een jaar lang. De zaak tussen de twee elkaar bestrijdende partijen speelde voor het Departementaal Bestuur van Overijssel, de rechtsopvolger van de voormalige Ridderschap en Steden. Het bestuur was gerechtigd uitspraak te doen. Echter door hoor en wederhoor toe te passen, sleepte het verschil van mening zich bijna een jaar voort. Ondertussen werd de kerk van Gramsbergen bediend door zogenaamde ring-predikanten, dominees uit omliggende plaatsen die bij toerbeurt ’s zondags voorgingen. Het overzicht van waarnemingen gedurende die tijd is nog altijd bewaard gebleven. Daarin lezen we dat dominee Scheveldero (fonetisch geschreven, maar feitelijk Chevallerau) uit Ommen, dominee Breman uit Hardenberg en dominee Lamping uit Heemse elkaar afwisselden op de kansel in Gramsbergen.

Hoewel een nieuwe predikant intussen niet formeel kon worden benoemd, ging de kerkenraad wel alvast aan de slag om een kandidaat te vinden. Zij kozen unaniem voor Nicolaas Dijk. Hij was geboren in 1762 in Haarlem. Uit bewaard gebleven archief weten we dat hij op 23 oktober 1803 werd bevestigd als predikant van Gramsbergen.

Dat het uiteindelijk allemaal wel weer goed is gekomen tussen adel en kerkbestuur, blijkt misschien uit het volgende. Enkele maanden nadat Wolter Cidonius van Coeverden op 17 januari 1815 op Huize Gramsbergen was gestorven, werd in het gezin van dominee Dijk een tweeling geboren. Een van de twee kreeg de welluidende voornamen: Wolter Cidonius.


Toen, op 30 januari 1816: ontbinding van de Landstorm.

Op 30 januari 1816 vond de officiële opheffing (ontbinding) plaats van het negende landstormbataljon van het arrondissement Deventer, welke was samengesteld uit mannelijke ingezetenen van de gemeenten Hardenberg en Gramsbergen.

Eind 1813 was in Nederland het Reglement van algemeene Volkswapening, Landstorm en Landmilitie uitgegeven, waarin onder meer de Landstorm werd opgericht. Alle weerbare mannen, tussen de 17 en 50 jaar oud, dienden zich te organiseren in bataljons ter verdediging van de eigen omgeving. De manschappen droegen geen uniform, maar ze moesten wel allemaal een groene tak met bladeren op de hoed dragen als kenmerk. Alleen degenen die de exercitie goed beheersten, mochten een soort uniform en uitrusting krijgen.

De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Het 9e landstormbataljon werd gedurende die periode gecommandeerd door luitenant-kolonel jonkheer Jacob van Foreest van Heemse en aangevoerd door majoor Antoni van Riemsdijk. Toen het moment was aangebroken op het bataljon op te heffen, schreef Van Riemsdijk het volgende gedicht, dat o.a. werd gepubliceerd in de Overijsselsche courant van 2 februari 1816:

Geluk mijn Vaderland! de Dwing’land is verslagen,
de geessel van Euroop heeft gene krachten meer,
herwaakte heldenmoed van lang getergde volken
trof ’t monster van nabij en veld’ het roemrijk neer.
Getuige Waterloo. Getuig, ô eed’le Vrede!
die thans Europa drenkt en met verkwikking laaft,
die ’t krijgsgewoel ontbondt en millioenen handen,
nog straks ten krijg gerust, aan ’t stil beroep hergaaft.
Ook d’onze, door den vorst ter waap’ning opgeroepen,
behoeft het vaderland voor zijne rust niet meer,
de vrede staakt den band, die onze g’leed’ren gorde,
en geeft ons aan ons zelfs en stillen werkkring weer.
Triumph, lö, Triumph! lang duur de zaal’ge vrede,
wee ’t monster, dat haar stond – de wapens weer ter hand,
zoo immer Neerlands grond, – zoo immer Neerlands koning
word’ op den troon geschudt en wreev’lig aangerand.
Dit zij ten duuren eed hier (*) voor Gods oog gezworen,
Oranje zij de leus, de kreet het vaderland!
de koning wenke slechts, – straks ijl en vlieg te wapen,
wat wapens torschen kan in ’t vrijë Nederland

* eene weide voor den Huize Heemse, toebehorende aan den hoogwelgeboren heer jonkheer Jacob van Foreest van Heemse, luitenant-colonel, commanderende het battaillon.


Bevrijding van de Fransen

Toen, op 27 december 1813: aanval van de Fransen.

De 27ste december 1813 was verschrikkelijk en treurig voor de ingezetenen van Gramsbergen en omgeving. De laatste hardnekkige Franse militairen pleegden die dag een uitval vanuit hun vesting Coevorden, tot zo dichtbij Gramsbergen dat men daar met de grootste spoed alles in het werk moest stellen om de beste goederen in te pakken en met schuiten en wagens te verzenden, en om de vrouwen en kinderen in aller haast te laten vluchten.

Gelukkig kon de vijand tussen Ane en Anerveen door Kozakken, burgers en boeren zo’n tegenstand worden geboden, dat verder oprukken kon worden belet. Ondertussen hadden de Fransen in Anerveen en Holthone vele plunderingen en vernielingen aangericht. Ze hadden alles wat zij maar konden weggevoerd: kisten, kasten, klokken en andere meubelen vernield, ongeveer 200 runderen meegenomen en andere dieren die zij niet zo snel konden meenemen, doodgeschoten.

Van diezelfde bende waren er enkele in De Meene en in de Klokhenne aan de Vecht tegenover Gramsbergen geweest en hadden daar dezelfde verwoestingen en plunderingen aangericht. Maar ook daar waren zij in hun verdere woede door de Kozakken en boeren tegengehouden. Met name de boeren hadden de Fransen met zo veel dapperheid afgeslagen, dat het stadje Gramsbergen, wat een afschuwelijk lot te wachten stond, bevrijd bleef van de tirannie der Fransen.


Toen, op 03 september 1913: eeuwfeest nationale onafhankelijkheid.

“Bevrijdingsdag”, maar dan in 1913!
Ook in 1913 werd al Bevrijdingsdag gevierd. Men herdacht dat het 100 jaar geleden was dat men was bevrijd van het Franse juk… Dit groepsportret is gemaakt in de Voorstraat nabij de Vechtbrug.

“Op den 3en en 4en september 1913 zal het feest zijn in Hardenberg en Heemse! Dan waait de driekleur uit schier alle huizen en tooit zich ieder met oranje. Dan hebben ook de kinderen vakantie en leggen ook de grooten den arbeid neer indien dit mogelijk is. Want geheel de bevolking, nu niet gescheiden in partijen, viert dan feest en wel het Eeuwfeest van onze Nationale onafhankelijkheid”.