Toen, op 13 juni 1963: opening gemeentehuis.
Op 13 juni 1963 werd het gemeentehuis aan het Stephanusplein officieel geopend door Z.K.H. Prins Bernhard.
Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de gemeenten Ambt en Stad Hardenberg werden samengevoegd – waardoor de gemeente qua inwonertal de zevende in de provincie Overijssel werd – besloot men om het gemeentehuis in Heemse te bestemmen tot het raadhuis van de nieuwe gemeente Hardenberg. Het vroeg 19de-eeuwse stadhuis in de Voorstraat was namelijk veel te klein om bestuur en ambtenaren te kunnen huisvesten. Ook het gemeentehuis in Heemse liet wat huisvesting betreft veel te wensen over, maar daar had de gemeente in ieder geval de mogelijkheid om het pand uit te breiden. Het uit 1887 daterende gemeentehuis bleek enkele jaren na de oorlog al veel te klein en ook was het zeer oncomfortabel. Een van de lokale kranten schreef bijvoorbeeld: ‘Alles in het gemeentehuis schreeuwt om verbetering’. Er werden plannen gemaakt om een nieuw gemeentehuis te bouwen op de Mars, ter hoogte van de autogarage en dubbele woning van de gebroeders Renkema die in 1936 waren gerealiseerd. Die gebouwen zouden weer moeten verdwijnen…
Zover kwam het echter niet. Het plan van het college zou zeker 700.000 gulden kosten en in ‘Den Haag’ vond men dat buiten alle proporties. Het onderwerp moest meteen van de urgentielijst worden gehaald en kon, wat de rijksoverheid betrof, voor zeker vijftien jaar terug de ijskast in. De gemeenteraad besloot daarom in de begroting voor 1950 geld te reserveren voor de verbouw en eventuele uitbreiding van het bestaande gemeentehuis in Heemse. De plannen om op de Mars een nieuw raadhuis te bouwen, waren al door de media aangekondigd en dat zorgde voor commotie. Het gemeentebestuur ontving onder andere een verontruste brief van ingezetenen toen bekend werd dat het college dat plan had laten varen en dat het gemeentehuis in Heemse zou blijven. De briefschrijvers vonden dat het raadhuis in de kern Hardenberg moest komen, omdat het al sinds het grijze verleden het centrum van Noordoost Overijssel vormde. Volgens hen was Hardenberg altijd het centrum gebleven, getuige de drukke markten, de gevestigde onderwijsinstellingen, de belangrijke vestigingen op het gebied van handel en nijverheid en de rijkskantoren. Heemse daarentegen was een landelijk wooncentrum, zo vond men. Het college was van mening, doordrongen van de onmogelijkheid tot volledige nieuwbouw op de Mars, dat het geen verschil maakte of het gemeentehuis in Hardenberg zou komen of in Heemse zou blijven. Beide delen van de gemeente vormden immers het centrum, aldus burgemeester Van Oorschot. Het college stelde de gemeenteraad daarom voor om het bestaande gemeentehuis in Heemse te bestemmen voor de huisvesting van verschillende administratieve diensten. Verder zou men een nieuwe aanbouw willen realiseren waarin de raadszaal, een kamer voor B&W, een kamer voor de burgemeester en secretaris en enkele kantoorlokalen zouden moeten komen. De geraamde kosten: 150.000 à 200.000 gulden.
De gemeenteraad was verdeeld. Een aantal raadsleden wilde graag het huidige pand in Heemse uitbreiden, want – zo vond men – de grond van het voormalige remiseterrein van de stoomtram was toch al van de gemeente en daardoor bleven de kosten relatief laag. Ook voerden zij als reden aan dat het bouwen van een gemeentehuis op de Mars niet verstandig zou zijn, vanwege de bodemgesteldheid. Panden die daar stonden vertoonden scheuren en verzakkingen. Een meerderheid van de raad echter wilde dat het gemeentehuis in de nabije toekomst toch in de stad zou verrijzen. Zij vonden dat een latere verhuizing naar de stad niet meer tot de mogelijkheden zou behoren, wanneer men nu besloot om in Heemse het pand uit te breiden. Na veel gesoebat werd besloten om advies te vragen aan een onafhankelijke derde: de Bond van Nederlandsche Architecten. De bond adviseerde contact op te nemen met Hendrik Mastenbroek van het architectenbureau Mastenbroek en De Herder in Zwolle. Die zou een objectief advies kunnen uitbrengen. Mastenbroek gaf de voorkeur aan het Rustenbergerplein in Heemse. Hij adviseerde om absoluut niet op de markt in Hardenberg te bouwen. Hij liet weten dat de ruimte daar veel te beperkt was voor eventuele toekomstige uitbreidingen. Verder gaf hij aan dat het ware karakter van de gemeente Hardenberg was gelegen in haar prachtige landschap. Door het raadhuis op de Mars te bouwen, zou de gemeente het nooit kunnen laten aansluiten op de natuur, want – zo schrijft Mastenbroek – ‘dat terrein wordt aan alle zijden, zelfs aan de waterzijde, ingesloten’. De gemeente mocht zich gelukkig prijzen te kunnen beschikken over het Rustenbergerplein. Het rapport werd uit-en-te-na in de raad besproken.
De provincie en het rijk, bij monde van de ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën, hadden een belangrijke stem in het kapittel. Dat was ook meteen de reden waarom het niet tot de grootschalige verbouw en uitbreiding van het bestaande gemeentehuis in Heemse kwam. Er werd simpelweg geen geld beschikbaar gesteld en de gemeente zelf had niet de middelen om het vereiste bedrag op tafel te leggen. De daaropvolgende jaren zwijgen de dossiers dan ook over dit onderwerp…
…tot 1954. Op de gemeentebegroting van 1955 werd namelijk voor de bouw van garages en werkplaatsen voor de dienst gemeentewerken een bedrag van 148.000 gulden gereserveerd. De provincie onthield daaraan echter opnieuw haar goedkeuring. Zij gaf het advies om op korte termijn een nieuw gemeentehuis te bouwen, omdat het bestaande niet alleen veel te klein was, maar ook in zeer slechte staat verkeerde. Investeren in dat pand zou volgens de provincie betekenen ‘dat men goed geld naar kwaad geld bracht’. Vanwaar die radicale ommezwaai? Dat had alles te maken met de beslissing van het rijk waarbij Hardenberg was aangewezen tot industrialisatie-kern. De grote werkloosheid die in onze regio heerste, kon volgens deskundigen alleen worden opgelost wanneer er zich bedrijven vestigden. Door royale overheidssubsidies kwamen die er ook. De belangrijkste was natuurlijk de Wavin die in 1957 aan de Verlengde Bruchterweg haar deuren opende.
In juni 1959 werd het zogenaamde ‘Uitbreidingsplan Hardenberg’ vastgesteld. De eerste industrieën hadden zich inmiddels gevestigd langs de Verlengde Bruchterweg en het lag daarom voor de hand de stadskern in zuidelijke richting uit te breiden. In het plan was opgenomen om een tweede Vechtbrug te bouwen en was de locatie voor een eventueel nieuw te bouwen gemeentehuis geprojecteerd aan de Bruchterweg, in het verlengde van de nieuw te bouwen brug. Door op die locatie te bouwen zou de centrumfunctie van Hardenberg efficiënter en representatiever tot uiting komen. Het nieuwe terrein was uitgekozen in overleg met architect Wilmer uit Arnhem die als stedenbouwkundige in dienst was van de gemeente Hardenberg.
Mastenbroeks eerste plannen voor nieuwbouw behelsden zowel een raadhuis met conciërgewoning als een politiebureau en een gebouw voor gemeentewerken, gegroepeerd in de vorm van een Z. Het hoofdgebouw zou alle diensten bevatten die een raadhuis van een landelijke gemeente nodig had, verdeeld over twee bouwlagen en afgedekt door een lage bekapping. Onder de bouwlagen projecteerde hij een kelderverdieping waarin ruimte zou zijn voor rijwielen en het archief. De gebouwen voor gemeentewerken en politie zouden door glazen doorgangen verbonden worden met het raadhuis. Het commentaar van de architect op de nieuwe locatie luidde: ‘De bouwplaats, gelegen in het dal van de Vecht, daar waar de hoogten van Heemse ophouden, bezit in zijn nabijheid behalve enerzijds het silhouet van het stadje met zijn kerktorens, anderzijds de prachtige eeuwenoude toren van Heemse en daartussen zal het nieuwe raadhuis verrijzen’. Als teken van het burgerlijk bestuur en als ‘landmark’ in het landschap ontwierp Mastenbroek een klokkentoren als campanile, zoals Italië er zovele bezit, maar dan op een Hollandse wijze ingevuld. De toren zou – bijzonder praktisch – kunnen functioneren voor het drogen van de brandslangen…
Het front van het gemeentehuis, waar de voornaamste functies zouden komen, zou iets verfijnd uitgevoerd worden om het representatieve karakter te benadrukken. Het werkgedeelte, met de kantoorruimtes voor de ambtenaren, werd geconstrueerd in een eenvoudig ritme van opeenvolgende ramen. Een eerste begroting, opgesteld in september 1958, kwam uit op 1.253.000 gulden voor het gemeentehuis, 56.000 gulden voor een gemeentetoren en 299.000 gulden voor een politiebureau. Een klein half jaar later waren die bedragen al fors naar boven bijgesteld. De provincie was niet enthousiast over de voorgelegde plannen in relatie tot de begrote kosten. De hoogte werd volgens Gedeputeerde Staten mede veroorzaakt door toepassing van kostbare materialen als koperen dakplaten, vloeren van Italiaans travertin en edelhardhout, natuursteen- en mozaïekbekledingen. Zij vonden dat er substantieel bezuinigd moest worden, wilde de gemeente kans maken op financiering. De architect had op zich geen bezwaren tegen het vervangen van materialen door goedkopere, maar hij gaf wel aan dat daardoor nauwelijks kon worden bezuinigd. Mastenbroek stelde: ‘raadhuisbouw is nu eenmaal geen woningbouw’. Het representatieve karakter van het gebouw moest volgens hem wel tot uitdrukking kunnen komen. De koperen dakplaten kon Mastenbroek moeilijk laten vallen. Deze wijze van bouwen hield verband met het aanleggen van goten langs de binnenkant en wijziging zou, volgens de architect, het monumentale karakter van het gebouw geweld aandoen.
Mastenbroek begon er langzamerhand schoon genoeg van te krijgen. Hij kreeg voortdurend kritiek en verzoeken om aanpassing van de plannen, terwijl hij nog geen schriftelijke bevestiging van zijn opdracht ontvangen had. Inmiddels was hij al meer dan acht jaar zo nu en dan voor de gemeente aan het werk geweest. Hij had vele plannen gemaakt, zowel voor de verbouw van het bestaande gemeentehuis in Heemse als voor nieuwbouw, maar nog altijd had hij geen cent ontvangen. Hij gaf aan bereid te zijn om alle oude financiële aanspraken kwijt te schelden, wanneer hij de nieuwe opdracht tot het bouwen van het nieuwe raadhuis zou krijgen. Zo geschiedde. In juli 1959 diende de gemeente opnieuw het verzoek in bij GS om voor het totale plan toestemming te krijgen. Het college gaf aan dat het niet gelukt was om te bezuinigen, omdat de realisatie van de plannen voor de normale uitoefening van het gemeentebestuur inclusief de gemeentelijke politietaak een dringende, ja zelfs hoogst urgente noodzakelijkheid was. Bovendien, zo vond het college, vereiste de status van Hardenberg als speciaal te ontwikkelen industriekern voor Noordoost Overijssel de totstandkoming van een representatief bestuurscentrum. De provincie hield echter voet bij stuk. Ze oordeelde dat de geraamde bouwkosten in vergelijking met andere raadhuisplannen veel te hoog waren. Eind 1959 stuurde de gemeente daarom nogmaals een volledig herzien plan in. Het was ze gelukt om flink op de begroting te bezuinigen, vooral door het schrappen van het nieuwe bureau voor de dienst gemeentewerken. Die kostenbesparing zorgde ervoor dat het college op 26 november 1959 de raad kon informeren dat de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Financiën goedkeuring hadden verleend aan de bouw van het nieuwe gemeentehuis en het nieuwe politiebureau.
Voordat de gemeente de plannen verder kon uitwerken, was ze genoodzaakt om verschillende percelen grond aan te kopen. In het plangebied stonden namelijk een boerderijtje van Lubertus Leusink aan de Bruchterweg, een woning van de weduwe Mina Maria Soer-Breukelman aan de Karel Doormanlaan en het gebouwtje van de christelijke kleuterschool aan de Witte de Withstraat. Ook moest een stuk grond worden aangekocht van de bouwmaterialenhandel van de firma Zweers. Dat lukte allemaal binnen afzienbare tijd. In de zomer van 1959 meldde het Salland’s Volksblad dat men al was begonnen met het bouwen van een nieuwe woning voor de familie Leusink. Hun oude, door de gemeente aangekochte, woning was het enige pand aan de oostzijde van de Bruchterweg. Die woning moest dus worden afgebroken, omdat zij in de weg stond. De nieuwe bouwlocatie aan de Bruchterweg, in de volksmond de Möachies genaamd, was vanouds een laag gelegen terrein. Het bestond voor het overgrote deel uit een drassige en moerasachtige grond. Eeuwen eerder maakte het deel uit van het stroomdal van de Slotgraven. Het terrein moest gemiddeld meer dan een meter worden opgehoogd. Daarvoor werd ruim 16.000 kuub zuiver zand aangevoerd. Grondonderzoek wees uit dat onder de te stichten gebouwen een paalfundering moest worden toegepast met een gemiddelde lengte van twaalf meter om stabiliteit te kunnen garanderen en om verzakking te voorkomen. Op 12 mei 1960 werd de nieuwbouw openbaar aanbesteed in het gemeentehuis in Heemse. Er waren 36 inschrijvers. Het bouwbedrijf van de Gebr. Dijkhuis uit Hardenberg kwam als goedkoopste uit de bus.
Op donderdag 22 juni 1961 werd ‘de eerste steen’ gelegd door ir. J.B.G.M. ridder de van der Schueren, de Commissaris van de Koningin in Overijssel. In een geestig getinte toespraak liet hij weten dat met spanning naar deze dag was uitgezien, want in dit nieuwe raadhuis zou het burgerlijk en gemeentelijk leven zich afspelen in nieuwe vormen. De gedenksteen werd aangebracht in de vestibule van het representatieve gedeelte van het raadhuis. De bijna drie meter brede steen woog ongeveer 250 kilo. Dat was wel wat aan de zware kant om te laten ‘inmetselen’. Daarom had men ervoor gekozen om de steen op mechanische wijze aan te laten brengen.
Eind januari 1962 meldde de krant dat de bouw van het raadhuis al lekker opschoot. Inmiddels was het glas in de kozijnen gezet en – zo liet men weten – het politiebureau zou tegen april kunnen worden opgeleverd. Daarna kon men beginnen met de bouw van de carillontoren. In oktober was ook die al klaar en kon het bouwwerk worden ontdaan van de steigers. Het bureau van gemeentewerken, tot die tijd ondergebracht in het oude stadhuis en in de werkplaats ‘Kruzeborg’, werd met ingang van 26 november 1962 overgeplaatst naar het nieuwe gemeentehuis aan de Bruchterweg. Daarmee werd het nieuwe raadhuis officieus in gebruik genomen.
Het ging de gemeente behoorlijk voor de wind. In 1962 vierde de stad haar 600-jarig bestaan op grootse wijze, er waren restanten van de middeleeuwse stadsmuur blootgelegd én gerestaureerd en het prestigieuze gemeentehuis naderde zijn voltooiing. Burgemeester De Goede vond dat het succesverhaal zou worden bekroond als het lukte om Prins Bernhard de opening te laten verrichten. De Goede kreeg het voor elkaar. De prins kwam naar Hardenberg. De officiële opening vond plaats op 13 juni 1963. ’s Ochtends vroeg begon het programma met de ontvangst van de 833 gasten en om kwart over tien opende de burgemeester de bijzondere raadsvergadering in het nieuwe gemeentehuis. Een half uur later arriveerde prins Bernhard per helikopter. De ‘wentelwiek’ landde op de Europaweg, de nieuwe, maar nog niet in gebruik zijnde, toegangsweg naar het stadhuis. Daar werd de prins begroet door de Commissaris van de Koningin en door burgemeester De Goede. Voor het gemeentehuis stond een 110 man sterke erewacht, bestaand uit het 13de bataljon infanterie, de garde fuseliers ‘Prinses Irene’ uit Schalkhaar, de vaandelwacht van dit bataljon en de Koninklijke Militaire Kapel, allemaal in ceremonieel tenue. Vervolgens inspecteerde de prins de erewacht en betrad daarna de raadszaal van het gemeentehuis, waar de bijzondere vergadering van de raad werd voortgezet. Bij die gelegenheid werd de prins benoemd tot ereburger van Hardenberg. Dat gebeurde onmiddellijk nadat de prins het nieuwe bestuurscentrum officieel voor geopend had verklaard. De benoeming ging vergezeld van een oorkonde en een gouden legpenning. Na de korte vergadering begaf de prins zich naar het kleine balkon dat uitzicht bood op het plein. Daar merkte de prins schertsend op: “Het is maar goed dat ik niet die gansche familie heb meegebracht…”
Op YouTube is de film te bekijken die destijds is gemaakt:
https://www.youtube.com/watch?v=p0iVPMjtCyI