Categorie Misdrijf | Criminaliteit

Toen, op 30 mei 1854: hannekemaaiers in hechtenis.

In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 30 mei 1854 lezen we:
“Hardenberg. Drie bovenlanders, naar men wil door den drank verhit, bragten eenen ingezetenen van het naburige Slagharen, na eenige twist gisteren nademiddag, zoodanigen slag met eene kantschop [veenspade] aan het hoofd toe, dat men aan het behoud van zijn leven twijfelt. Een tweede op hem gemikte slag kwam met kracht op den muur neder, waarvan de sporen al te duidelijk te zien zijn. Bij het toebrengen van den al te goed getroffen slag moet een der ongelukkigen, die echtgenoot en vader is, hebben vastgehouden, terwijl de derde nog meer zijner kameraden zoude zijn gaan roepen. De drie beschuldigden zijn reeds in hechtenis”.

Waarschijnlijk is de ruzie tussen de genoemde ‘bovenlanders’ (seizoensarbeiders uit het toenmalige koninkrijk Hannover) en een drietal ingezetenen uit Slagharen uitgebroken als gevolg van drankmisbruik. De alcoholische versnaperingen zorgden voor verhitte discussie en dat resulteerde uiteindelijk in klappen. Dat de situatie van een van de slachtoffers zorgelijk was, blijkt wel uit het vervolgbericht:
“23 mei. De man te Slagharen, die zondag jl. ten gevolge eener ontstane twist, eene belangrijke wonde aan het hoofd heeft verkregen en aanvankelijk veel bloed heeft verloren, is nog in leven, echter zeer zwak en verkeert in eenen staat van volslagen bewusteloosheid. Men veronderstelt dat zijne hersenen door den verkregen slag zijn beleedigd. De drie beschuldigden zijn gisteren naar Deventer getransporteerd”.

Helaas weten we nog niet hoe dit uiteindelijk is afgelopen…


Toen, op 09 juni 1945: gestolen goed gedijt niet!

De Vechtstreek van 9 juni 1945 bevatte dit interessante artikeltje…

Burgemeester Van Oorschot herkende zijn pak.
Gestolen goed gedijt niet!

Dat ondervond dezer dagen de voormalige ‘kapitein’ Diepgrond, berucht als één der grootste ploerten van het gevreesde kamp ‘Erika’ te Ommen. Burgemeester Van Oorschot en wachtmeester Scholten van den P.O.D. moesten dit ‘heer’ dezer dagen een verhoor afnemen.

Diepgrond werd voorgeleid en ofschoon bij een groot deel van ons volk de kleren zo langzamerhand zoo zoo zijn geworden, was deze meneer gekleed in een keurig pak. Een opvallend mooi pak, hetgeen de aandacht trok van burgemeester Van Oorschot. Deze keek nog scherper.
‘Hoe komt u aan dat pak?’
‘Dat is mijn eigendom’
‘Doe de jas dan eens los en laat de binnenkant zien’.

De jas werd los gedaan en tot hun grote verbazing lazen de omstanders, dat aan den binnenkant door den kleermaker met keurige letters was gemerkt ‘J.A.M. van Oorschot’.
Burgemeester Van Oorschot had het goed gezien. Het pak dat deze leerling van de grootste rovers der geschiedenis aan had, was van hem, geroofd uit het buiten ‘Wittensteijn’, toen dit door de Sicherheidsdienst in samenwerking met de boeven van het kamp Erika werd leeggeplunderd.

‘Onmiddellijk uittrekken’, luidde het bevel. En de man, die eens een der heersers was in het kamp, wiens woord daar wet was, die tal van landgenoten op afschuwelijke wijze heeft verhoord, trok het pak uit en werd in wat hij toen nog aan had, verder verhoord.

Gestolen goed gedijt niet. Want door het pak kwam de burgemeester, die Diepgrond voor een heel andere zaak moest hebben, op het spoor van den aanstichter van de tegen hem gerichte vervolgingen en de plundering van zijn landhuis. Want bij nader onderzoek bleek, dat zich nog veel meer goederen uit ‘Wittensteijn’ in het kamp bevonden, o.a. twee handgeknoopte tapijten, waarvan één thans de woning van den voormaligen kampcommandant sierde.

NB: Huis Wittenstein ligt in de buurt van Kamperveen. Van Oorschot kocht het in 1939, liet het slopen en herbouwen en verkocht het vervolgens in 1949.


Toen, op 17 februari 1857: de gestolen bijbel.

In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 17 februari 1857 werd dit artikel afgedrukt:
“Collendoorn. De landbouwer G.J. Odink alhier vermiste op een morgen in het begin dezer week een kerkboek met zilver, dat in het woonvertrek op eene kist had gestaan.

Al spoedig viel het vermoeden op een meisje van de Dedemsvaart, dat weinig tijds tevoren daar was geweest en om eene aalmoes gevraagd had. Odink spoedde zich dadelijk naar Hardenberg, waar het hem, met behulp der politie gelukte, dat meisje op te sporen, het welk het boek nog bij zich, maar het zilver reeds voor f. 3 verkocht had. De schuldige is daarop in handen der overheid gesteld, terwijl het boek en het zilver weder in handen van den eigenaar zijn.”

De diefstal had plaats ten huize van de op dat moment nog ongehuwde Gerrit Jan Odink, bewoner van het aloude erve Odink in Collendoorn. Dat erve zouden we nu moeten zoeken aan de Eugenboersdijk 9 (de naam van de straat is een afgeleide van ‘Odinkboer’: Eunkboer of Eugenboer).


Toen, op 24 juli 1851: de gestolen zonnewijzer.


In het archief van de voormalige gemeente Stad Hardenberg wordt in de correspondentie een brief bewaad, gedateerd 24 juli 1851, gericht aan de burgemeester van Coevorden en de Commissaris van Politie te Zwolle:

“Ik heb de eer u te informeren dat in de afgeloopen of in de voorlaatste nacht uit den tuin van de erven G.J. Pruim alhier is gestolen een zonnewijzer, geheel van koper, ter breedte van ongeveer 15 Ned. duimen met een looden voet. De cijfers begonnen aan de binnenzijde reeds eenigszins blind of onduidelijk te worden, hoewel nog genoegzaam zigtbaar. Aangenaam zoude het mij zijn indien u door de policiebeambten het noodige onderzoek liet doen, en dat zij voortdurend hunne aandacht op het gestolene voorwerp vestigden, daar de erven G.J. Pruim den ontstolen zonnewijzer zeer goed zouden herkennen.”

De burgemeester was van de diefstal op de hoogte gesteld door grutter Gerrit Nijman die gehuwd was met Hendrina Aleida Pruim:

“Op heden den 24sten juli 1851, compareerde voor ons mr. Jan van Delden, burgemeester van de gemeente Stad Hardenbergh, Gerrit Nijman, grutter te dezer stede woonachtig, dewelke ons heeft aangegeven dat hij dezen morgen in den tuin van zijnen overleden schoonvader wijlen G.J. Pruim, bij deze staad gelegen, komende, ontdekte dat een daar in geplaatste zonnewijzer was weggestolen, zonder dat hij op iemand eenig vermoeden heeft.”

Gerrit Jan Pruim was op 28 april 1851, op 67-jarige leeftijd, overleden. Hij was afkomstig uit Dalfsen, maar getrouwd met een Hardenbergs familielid: Hendrika Pruim. Jarenlang gaf Gerrit Jan les in Hardenberg en was hij koster van de plaatselijke kerk. Vanaf 1809 bekleedde hij ook de functie van doodgraver, de eerste in Hardenbergs geschiedenis die daar ook voor werd betaald.

Pruims woning stond aan de Voorstraat, daar waar we tegenwoordig Café-Bar De Buurman kunnen vinden (voorheen The Old Inn). De tuin waaruit de zonnewijzer werd gestolen, lag op de Höfte; daar waar nu de Höftekerk staat.


Toen, op 24 januari 1859: veldwachter Van Laar.

0126_brief_vanDelden_18590126

Bij een speurtocht in het archief van de voormalige gemeente Stad Hardenberg stuitten we bij toeval op een bijzonder aardig document. Het bewuste archiefstuk dateert van 26 januari 1859 en is geschreven door een ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de kantonrechtbank in Ommen. In zijn brief aan mr. Jan van Delden, de burgemeester van Stad Hardenberg, reageert de ambtenaar van het O.M. op twee door hem ingezonden processen-verbaal en laat hij weten dat de rechtbank niet tot vervolging zal overgaan. De processen-verbaal waren opgesteld door veldwachter Gerard van Laar. Hij was waarschijnlijk niet aangenomen op basis van zijn schriftelijke taalvaardigheden, zoals straks mag blijken. Hij zal ongetwijfeld andere kwaliteiten hebben gehad als oud-militair.Van Laar had twee personen aangehouden op verdenking van het stelen van knollen uit een akker van dokter Frans Willem van Riemsdijk. Het ging om de 30-jarige Geertjen en de 12-jarige Cornelia Zweers, halfzusjes van elkaar. De veldwachter verantwoordde zijn arrestaties in twee processen-verbaal die we hierna onverkort en getranscribeerd laten volgen:

Proces-verbaal (I)
“Op heden den vierdentwinsen der maand jannuahrij achtien onderd negen vijftig des achtermiddags ongever drie uurren heb ik Gerrad van Laar, veldwachter in de gemeente Stad Herdenbergh en aldaar woonachtig, houder van mijnne aanstelling en op den eed bij de aanvaarding van mijnne bediening afgelegt, op suveljansie bevinden langs de voedpad door de Riete genaampt bevont daar een meisjen bezig met plukken van knollen, welk meije bekend is onder den naam van Gertien Zweers, dogter van Gerrad Zweers, erbeider, woonden te Hardenbergh, in de Prutterij genaampt. Et welke land zij bezig was aar niet toebehoorden en gen promiszie hat van den eigenaar. Et gemelde lant behoord aan den dokter F.W. van Riemsdijk, dokter en geneesheer te Herdenbergh. Waarvan ik deze gemelde Gertien Zweers van deze overtredig hep bekend gemaakt en van welke bevindig ik dit prozes verbaal hep opgemaakt op dag en jaar in het hooft deze vermeld. En getekend, Gd. van Laar”.

Proces-verbaal (II)
“Op heden den vierden twinsen der maand jannuarij achttien onderd negen vijftig des achtermiddags ongever drie uure heb ik Gerrad van Laar, veldwachter in de gemeente Stad Herdenbergh en aldaar woonachtig, houder van mijnne aanstelling en op den eed bij de aanvaarding van mijnne bediening afgelegt op suveljanssie bevinden langs de voedpad door de Riete genaampt, bevonden daar een meisjen bezig met plukken van knollen, welk meije bekend is onder den naam van KaneellieJa Zweers, dogter van Gerrad Zweers, erbeider woonden te Herdenbergh, in de Prutterij genaampt. Et welke land zij bezig was aar niet toebehoorde en geen promiszie hat van den eigenaar. Et gemelde land behoorde aan den dokter Frans Willem van Riemsdijk, dokter en geneesheer te Herdenbergh, waarvan ik deze gemelde KaneellieJa Zweers van deze overtredig hep bekend gemaakt, en van welke bevindig ik dit proces verbaal hep opgemaakt op dag en jaar in hooft deze vermeld, en getekend. Gd. van Laar”.

We zien dat Van Laar zijn verbalen bijna fonetisch schreef. Hier en daar ‘vergat’ hij de ‘h’ te schrijven, waarschijnlijk omdat de Hardenbergers die meestal ook niet uitspraken. Het jaar 1859 schrijft hij bijvoorbeeld als ‘achtien onderd negen vijftig’. Het Franse leenwoord ‘surveillance’ was ook een lastige blijkbaar, want daar maakte de veldwachter ‘suveljansie’ van, ook fonetisch geschreven. Het Nederlandse woord ‘permissie’, voor toestemming, werd ‘promiszie’.

Ook de wijze waarop Van Laar een van de namen van de gearresteerde dames Zweers schreef, is opvallend. Hij noteerde in het tweede verbaal dat de voornaam van de geverbaliseerde ‘KaneellieJa’ (Cornelia) was.

Het antwoord van het Openbaar Ministerie op de ingezonden processen verbaal luidde:

“Ommen 26 january 1859. Aan den heer burgemeester Stad Hardenbergh.
Uit de beide hierbij teruggaande processenverbaal, mij gezonden bij uwe missive van 26 january jl. no. 30, blijkt volstrekt niet gelijk bij die missive wordt gezegd, dat daarbij diefstal van veldvruchten heeft plaats gehad en niets anders dan dat de beklaagden knollen hebben geplukt, zonder vergunning. Kunnen de relazen in zooverre worden gewijzigd dat diefstal of poging tot diefstal blijkt, zal ik dezelve terug verwachten, zoo er geen diefstal of pogingen daartoe te bewijzen zijn, dan is het vernielen van veldvruchten, en kan ik het niet vervolgen. Waarom heeft Van Laar niet zoolang gewacht tot zij knollen medenamen? Hebben ze soms knollen medegenomen, laat zulks dan in het verbaal vermelden. Zijn er daadzaken bij gebeurd waaruit het doel om ze zich toe te eigenen blijkt, dan kan ik het ook vervolgen, als zulks bij het verbaal wordt geconstateerd”.

Al met al liep deze diefstal of baldadigheid met een sisser af, want de halfzusjes Zweers hoefden zich voor deze zaak niet te verantwoorden bij de kantonrechter.