Op 21 mei 1897 werd de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek Salland opgericht.
Toch was dit niet het begin van de boterfabriek. De ‘roomboterfabriek’ Salland bestond al enkele jaren. Het was in 1889 opgericht door de gebroeders Kingma die ook in Gramsbergen eenzelfde fabriek waren begonnen. Hun bedrijf werd echter in 1897 overgenomen door de Coöperatieve vereniging en zou vanaf dat moment floreren.
Bij het 50-jarig bestaan van de Coöperatieve vereniging schreef men:
“Het is ongetwijfeld een zeer goede gedachte geweest van wijlen den heer Kingma om voor 50 jaar terug alhier een zuivelfabriek te stichten. Dat hieraan behoefte werd gevoeld, bewijst het feit dat toen reeds verschillende veehouders hun melk aan deze fabriek afleverden, al waren er ook nog velen die de voorkeur gaven aan het zelf karnen om hun eigen geproduceerde boter bij de winkeliers om te ruilen voor consumptieartikelen.
De toen opgerichte fabriek, welke zeer primitief was ingericht, was het persoonlijk eigendom van de gebroeders Kingma. Spoedig werd door de veehouders de behoefte gevoeld om deze fabriek in eigen handen te krijgen. Dat geschiedde in coöperatief verband, maar al een jaar later, op 18 mei 1898, werd besloten tot oprichting van de N.V. Stoomzuivelfabriek ‘Salland’ en werd de volledige fabriek overgenomen. Direct traden 425 leden tot deze N.V. toe. Tot directeur werd benoemd de heer A. van der Sanden te Heemse, welke deze functie vervulde tot 28 februari 1901, om later als administrateur op te treden.
Het aantal verwerkte liters melk bedroeg toen pl.m. 3 miljoen. Dit aantal is natuurlijk de eerste jaren sterk gestegen, daar het aantal zelfkarners beduidend minder werd en doordat veel woeste gronden werden ontgonnen en hierdoor veel grasland werd verkregen, wat natuurlijk gepaard ging met het houden van meer runderen.
Op 1 maart 1901, toen de thans nog in functie zijnde directeur de heer F. Folkerts werd benoemd, was het aantal liters verwerkte melk reeds gestegen tot 4 miljoen. Het vetgehalte was echter in die jaren nog zeer slecht, terwijl daarnaast natuurlijk de melk ontzettend vuil was. De directeur, met wie we dezer dagen een kort onderhoud hadden, schetste dat er melk aan de fabriek werd afgeleverd die totaal blauw van het vuil was. Dit was ook geen wonder, daar alle melk via zandwegen vervoerd moest worden en men zeven, watten etc. toen nog niet kende.
Spoedig hierna bleek de fabriek te klein te zijn om de aangevoerde melk te verwerken en de primitieve machines die deze fabriek toen nog bezat waren niet in staat om de melk tot goede boter te verwerken. Spoedig werden dan ook eenige verbeteringen aangebracht totdat in het jaar 1908 de fabriek met inbegrip van de verschillende machines geheel werd vernieuwd. Het aantal leveranciers breidde zich in die jaren zeer sterk uit, waardoor ook de aanvoer van de melk aan de fabriek in gelijken tred steeg. Reeds spoedig bleek dan ook weer dat de fabriek op de verwerking van deze groote hoeveelheid melk niet berekend was en in 1924 werd dan ook besloten om weer een geheel nieuwe fabriek te bouwen, plus een nieuwe directeurswoning, daar de oude woning bij de nieuwe fabriek werd aangetrokken. Ook de machines werden weer geheel vernieuwd.