Categorie Ziekte en Gezondheid

Toen, op 14 juni 1838: Rheezer schoolmeester ontslagen!

0614_Dunnewind2

Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel een drastisch besluit. Ze ontnamen Egbert Dunnewind zijn onderwijsakte en aansluitend ontsloegen ze hem als schoolmeester van het kleine schooltje in Rheeze.

Het besluit werd gepubliceerd in een tijdschrift dat jaarlijks verscheen, genaamd ‘Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden’. In de editie van 1 augustus 1838 werd aldus geplaatst:

“De Gedeputeerde Staten der Provincie Overijssel, gezien de missive van de Provinciale Commissie van Onderwijs in Overijssel, van den 5 dezer, houdende voordragt, om den schoolonderwijzer te Rheeze, gemeente Ambt Hardenberg, Egbert Dunnewind, de acte van algemeene toelating in te trekken en, dien ten gevolge, uit zijnen post te ontzetten, uithoofde van pligtverzuim en weerstreving der algemeene Wet op het onderwijs.

Gelet op de berigten van den districtsschoolopziener van den 7 november en 12 december 1837, en van den burgemeester van het Ambt Hardenberg van den 6 november en 11 en 30 december 1837, en op de daarbij overgelegde verklaring van den onderwijzer van den 28 december 1837;
Overwegende dat het voldoende is gebleken dat E. Dunnewind zich heeft schuldig gemaakt:
1. Aan herhaald en voortdurend pligtverzuim, door, in den laatsten tijd, geen school te houden;
2. Aan weerstreving der algemeene Wet, door het weigeren van lager onderwijs te geven, zonder daarbij leerstelling Godsdienstig onderwijs te voegen.

Overwegende, dat E. Dunnewind reeds, bij besluit van 13 februari 1837 no. 46 op grond van pligtverzuim voor den tijd van zes weken in de uitoefening van zijne functiën is geschorst geweest. Gelet op art. 18 en 19 der Wet, en art. 23 van het Reglement op het lager onderwijs van den 3 april 1806;

De acte van algemeene toelating van den onderwijzer Egbert Dunnewind in te trekken, en, dien ten gevolge, aan denzelven het regt en genot te ontzeggen zijner speciale beroeping als onderwijzer te Rheeze, onder het Ambt Hardenberg. Zwolle, den 14 junij 1838″.

Egbert was geboren in Rheeze op 1 september 1793 op het erfje ‘Den Hulskamp’, als zoon van timmerman-landbouwer Hendrik Dunnewind en Jennigjen Kortman. Hij was per 1 december 1817 in functie getreden als schoolonderwijzer te Rheeze en tien jaar later getrouwd met Evertjen Hannink uit Brucht. In hun huis vond op 19 april 1836 een grote bijeenkomst plaats van leden die zich een maand eerder hadden afgescheiden van de hervormde kerk in Heemse. Hij werd ouderling van die ‘gemeente onzes Heeren Jezu Christi’.

Een maand na Egberts ontslag als onderwijzer van Rheeze, overleed zijn vrouw op 40-jarige leeftijd, hem en vier kinderen nalatend. Acht jaar later emigreerde Egbert met zijn kinderen naar Zuid-Holland in Michigan alwaar hij in 1860 stierf.

0614_Dunnewind
In 1982 publiceerde Seinen’s Grafische Bedrijven een boekje van de hand van H. Poelarends over het leven van Egbert Dunnewind.

Toen, op 14 april 1853: doodziek in Diffelen.

0414_weduwe
In de Noord-Brabanter van 14 april 1853 schreef men:
“Men meldt uit Hardenberg: In eene buurtschap, niet ver van hier, stond voor eenige dagen een reeds bejaarde weduwe pannenkoeken te bakken voor haren zieken zoon, toen zij plotseling uitriep ‘wat wordt ik raar’, een gil gaf en dood ter neder viel. Haar oudste zoon was onlangs gestorven en men zegt dat zij, hoorende, dat ook de toestand van den tweeden zeer gevaarlijk werd geacht, zoodanig door den schrik zoude getroffen zijn, dat dit haren dood ten gevolge had; hare dochter alhier dit geval vernemende, is er zoodanig van ontsteld, dat zij zich in bedenkelijken toestand bevindt, terwijl eene andere dochter bij Gramsbergen nog kraamvrouw zijnde en die bijkans hersteld was, thans niet buiten gevaar is.”

Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid betrof het hier Gerridina Vrielink. Zij overleed op 3 april 1853, op 65-jarige leeftijd. Zij was weduwe van Reiner Jonkhans (maar hertrouwd met Willem Meulman). Haar oudste zoon, Jan Jonkhans, was ongehuwd op 27 maart 1853 gestorven. De tweede zoon, Gerrit Jan Jonkhans, was mogelijk ziek, maar zou niet jong overlijden. Hij bleef ongehuwd, werd 91 jaar oud en stierf op 18 mei 1913. In de volksmond was zijn bijnaam: “Broes-oom”. De dochter die nog in de kraam lag, was Berendina Jonkhans, gehuwd met Roelof Beenen. Zij was op 30 maart 1853 bevallen van een zoon: Reindert.


Toen, op 12 april 1932: drieling Bouck geboren te Slagharen.

0412_drieling

In het correspondentiearchief van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg wordt onderstaande brief bewaard. Het is geschreven door burgemeester Antoni van Riemsdijk, gericht aan de Gouverneur van de provincie Overijssel, gedateerd 20 april 1833. De burgemeester gaat uitvoerig in op de situatie die is ontstaan nadat het jaar ervoor, op 12 april, in Slagharen een drieling was geboren in het armlastige gezin Bouck. We willen u graag het tijdsbeeld schetsen van de eerste jaren van het bestaan van het dorp Slagharen waarvan men dit jaar – zoals u zult zien ten onrechte – het 175-jarig bestaan viert.

Franciscus Bouck en zijn vrouw Engelina Aleida Oosterman waren rond 1830 vanuit het Duitse Rütenbrock naar de nieuwe kolonie aan de Lutterhoofdwijk verhuisd. Daar in het gehucht Slagharen probeerden ze een nieuw bestaan op te bouwen door hard te werken in het veen. In hun oude woonplaats hadden ze al vier kinderen gekregen en in 1832 kregen ze er dus in een keer drie bij. Tot overmaat van ramp overleed de aan epilepsie lijdende Frans Bouck in maart 1833 op slechts 33-jarige leeftijd, waardoor zijn weduwe met zeven kinderen in bittere armoede achterbleef.

De weduwe en haar kinderen, waarvan de oudste nog maar tien jaar oud was, waren zodoende aangewezen op financiële onderstand van de gemeente. Zij waren echter niet de enige. De explosief snelle groei van het inwoneraantal van de gemeente Ambt Hardenberg, als gevolg van de komst van nieuwe ingezetenen die zich vestigden langs de gegraven Dedemsvaart en de Lutterhoofdwijk, maakte dat een groot deel van de werkzaamheden van de burgemeester aan deze materie moest worden gewijd. Kerkgenootschappen die, zoals vanouds, vanuit de diaconie de armen ondersteunden, voelden zich niet verantwoordelijk voor de vele – vaak vanuit Duitsland en Friesland – nieuwe inwoners, simpelweg omdat zij nog geen lid waren van de kerk.

De gemeente zag zich genoodzaakt om het armlastige gezin Bouck financieel te onderhouden. Nu volgt de brief van Van Riemsdijk aan de Gouverneur:

“In den loop van den jaare 1830 zich ter dezer gemeente ten gehuchte Slagharen (eene kolonisatie in de nabijheid van en omtrend de Dedemsvaart) in de marke van Lutten zijnde komende te vestigen uit Rütenbrock ten Ambte Meppen (voormalig Münsterland) van het Koningrijk Hannover, het huisgezin van Frans Bouck hebbende alstoen 6 (vier mannelijke en twee vrouwelijke) zielen, wier getal door de geboorte aldaar op den 12e april 1832 uit Engelina Aleida Oosterman, huisvrouwe van denzelven Frans Bouck, van drie kinderen (een van het mannelijk en twee van het vrouwelijk geslacht) tot 9 is vermeerderd geworden.

En deze Frans Bouck in het laatst van den afgelopenen jaare ongesteld geworden en ten gevolge dier ongesteldheid (van tijd tot tijd zich herhaalende aanvallen van epilepsie) op den 10e der vorige maand overleden, zo hebben wij niet alleen, onder en gedurende dezelve zijne ziekte, op aanzoek der voormelde zijne huisvrouwe gesterkt door de verzekeringen van den heer B.L. Nijentap, Rooms-Catholiek pastor aan de gezegde Dedemsvaart onder den Ambte Ommen, omtrend de behoefte van hun en hun gezin, geene zwarigheid gemaakt hun voor derzelver beter bestaan eene weekelijksche ondersteuning in natura, heen ter tijd het meer gevorderde voorjaar aan den man de gelegendheid voor verdiensten in den turf-arbeid zoude hebben verschaft te doen toekomen uit het respect van kosten van onderstand van onderscheidenen aard aan behoeftige ingezetenen niet tot de ledematen van eenig godsdienstig genootschap in de gemeente gehorende of ook vreemden zich toevallig in de gemeente bevindende, op den staat van begroting in ontvangst en uitgaaf voor de gemeente, en zulks ofschoon door hun tot hiertoe geen cent ter schraaging van derzelver finantiën waare bijgedragen, als hebbende niets van de hun in dezelve inmiddels afgelegde lasten, komen te kwijten – maar ook deze ondersteuning gemerkt het overlijden van den opgemelden vader des huisgezins, tot hiertoe doen voortduren tevens de intentie koesterende om ook, onder dezelve ongelukkige omstandigheden, daarmeede te continueren tot aan de epoque dat de ten velde staande of noch te brengene vruchten van dit gezin dezelve onnodig zoude komen te maken; der moeder steeds recommanderende alles te doen en den meest mogelijken vlijt aan te wenden om derzelver bezittingen waaronder althans nog twee stuks koebeesten voor zich en haare kinderen bij elkanderen te houden in de hoop op gunstiger uitzicht het zij ter plaatse van derzelver actueel verblijf of dat van derzelver voormalig buitenlandsche, waar na toe wij haar aanrieden bij haare familie met derzelver kinderen te retourneeren en daartoe ook de hulp en de medewerking van welgemelden heer P.L. Nijentap, derzelver geloofs- en godsdienstleeraar, te imploreeren, haar dan tevens ten gevolge van het besluit van de heeren Gedeputeerde Staaten der provincie van den 20e februari dezes jaars, bekend maakende dat aan hen onlangs uit de provinciale kas eenige fondsen waaren verstrekt ter zo veel mogelijke temporaire voorziening in de behoeften der ingezetenen dezer gemeente, en die van de ambten Ommen en Avereest, aan en omtrend de Dedemsvaart bij het aldaar, ten gevolge van het saisoen, bestaand tijdelijk gebrek aan werk en verdiensten, zullende het in het bijzonder gemerkt derzelver bijzondere en allezints nu te erkennene behoeften aan haar ofschoon dan ook volgens haar zeggen, door dien heer van tijd tot tijd al met f. 4,- of f. 5,- begiftigd, vrijstaan denzelven ten dezen van tijd tot tijd te adiëren, meede als de directie hebbende over de diaconie- of armenfondsen zijnes kerkgenootschaps aan de meergenoemde vaart, waarvan toch met derzelven gezin leeden waaren, en daartoe ook gewisselijk in der tijd het hunne hebben bijgedragen en alzo door die bijdragen, even als ten gevolge van het leerstellige van iederen christelijken godsdienst, rechtmatige aanspraak waaren hebbende. De uiterlijke houding der vrouwe nu weduwe, en derzelver gesprekken (waarbij dan steeds derzelver verlangen te kennen gaf om haare bezittingen alhier zonder schaade te kunnen te gelde maken en met derzelver product na Rütenbrock voormeld in Hannover met de haaren terug te keeren) opmerkzaam gadeslaande, zo voedden wij het vertrouwen dat aan onze aanmaningen voormeld zoude gehoor geven en dezelve bevolgen; haar toezeggende onze temporaire ondersteuning in natura aan haar en haare kinderen provisioneel te zullen blijven volhouden.

Dan ons in dit vertrouwen nu geheel en al voorziende teleurgesteld te zullen worden door de omstandigheid dat de bedoelde vrouwe zich voor weinige dagen bij mijn heer den burgemeester der gemeente is komen te vervoegen in gezelschap van zekeren zich noemende Otto Vinker (Finkers) uit Groningen, zeggende timmerman van beroep te zijn en zich voor ruim 4 maanden of daaromtrend ook eerst ter dezer gemeente aan de meergemelde Dedemsvaart, vanuit de kolonie der Maatschappij van Weldadigheid aan de Ommerschans, te hebben ter nedergeslagen, met het voorstel ‘om in dezes gezelschap met haare vorenbedoelde drieling-kinderen enz. na derwaarts (Groningen) te reizen en aldaar bij derzelver vertooning de mededeelzaamheid der ingezetenen in te roepen’, waartoe dan verlangende was door een permissie-billet te worden gemunieerd (eenen persoon ons weinig bekend, van wiens aanwezen ter dezer gemeente wij tot hiertoe niets dan bij de inspectie der opschrijvingsregisters voor den landstorm zouden weeten, en dien, zijn vroeger verblijf in aanmerking genomen en ofschoon zelfs vrouw en kinderen hebbende vermeenen voor niets anders te moeten houden dan voor eenen avonturier, de onderwerpelijke vrouwe en gezin zoekende om den tuin te leiden, schandelijk op te ligten en uit derzelver nog resteerende bezittingen en door de als voormeld, in te roepene mededeelzaamheid van Groningers ingezetenen zich zelve te voeden) zo hebben wij het, bij de als voormeld nu aangenomene allezints verdagte houding der onderwerpelijke vrouwe weduwe, in het belang onzer gemeente, ten einde dezelve niet eenmaal zoude kunnen worden gehouden voor het wettig onderstandsdomicilie derzelve en haare kinderen, geoordeeld ons bij deze tot U te wenden ter derzelver vrijwaaring daaromtrend en ter bekoming van de gevorderde aanwijzing daartoe, bij de niet-applicatie vooralsnog ten dezen van de bepalingen bij art. 6 der wet van den 28e november 1818, hierom dan bij deze Uwe Excellentie eerbiedigst verzoekende.

Bij deze gelegendheid dan tevens de vrijheid neemende U opnieuw te doen attendeeren op de nadeelige schromelijke en kostbaare gevolgen ten dezen voor deze gemeente staande voortvloeijende uit de zich nog dagelijks vormende en toenemende colonisatiën in dezelve aan en in den omtrek van den Dedemsvaart; colonisatiën zoals de veelvuldige proces-everbalen, inkwisitiën en vonnissen wegens wan- en misbedrijven van allerlei aard, opgemaakt, geïnstitueerd en geveld bij de bevoegde authoriteiten van policie en justitie in de gemeente en de provincie, komen te leeraaren der gemeente en het rijk de tafereelen van het smaadelijkst en schandelijkst gedrag komende op te leveren en de overtuigendste blijken dragende, dat een groot gedeelte van de dezelve daarstellende bevolking word uitgemaakt door lieden zonder goed merk of stempel, door de justitie of andere omstandigheden van heinde en verre, speciaal ook van buitenlandsch, derwaards (veelal ook der militaire conscriptie buiten het rijk alzo ontvluchtende) gedreeven, en de eigen ingezetenen der gemeente, door hunner veeler handen werk, dan wanneer wat te verdienen is, van alle gewin door turf- en veen arbeid beroovende, en zich voorts in het wintersaisoen der mond zoekende open te houden door roof- en diefstal, mitsgaders het even schandelijk smokkelaarsbedrijf, waartoe dan ongelukkiglijk de nabij gelegene rijks-grenzen hen eene zo gunstige gelegendheid komt aan te bieden en waarvan dan ook de menigvuldige proces-verbaalen der rijks-beambten en de vonnissen der rechtbank te Deventer even veele bewijzen komen op te leveren, als veelal de registers aan het kantoor der registratie te Ommen van de deficits voor de rijks-kassa wegens de baten en kosten, waarin (bij eene niets door hen geteld wordende procalabele gevangenisstraf van langeren of korteren duur) ter dier zaake, wij zwijgen ten andere van andere correctioneele misdrijven, komen te worden verweezen. En, waarin, zouden dan U wel vertrouwen de voornamere oorzaak dezer zo buitengewoon toenemende colonisatie, speciaal door de uitheemschen des Rijks, te zoeken zijn? Gewis, op dat wij terug komen op hetgeen wij vroeger de eer hadden bij onze berigt aan U van den 7e juni 1831 ten gevolge der aanschrijving van den 26e mei bevorens, aan te stippen, in den vroegeren opbouw eener Roomsch-Catholyke kerk aan de Dedemsvaart ten Ambte Ommen, voor de fundatie der thans aldaar gebouwd wordende Hervormde, de Roomsch-Catholyke geestelijkheid toch kleeft, boven die der hervormden de leer de propaganda fide et ecclesia dan en zulks onbetwistbaar een voornaam meede poinct van derzelver bemoeijingen en streeven zijnde, zo zocht de eerwaarde pastor loci, de heer P.L. Nijentap voormeld, ook maar zijn in evenredigheid onzer vroegere vast algemeen hervormde bevolking, klein kuddeken door consentieerende leeden uit het veelal bijzonder armoedige voormalige Munsterland of van elders te verrijken, en zodoende dreigd dan nu deze burgerlijke gemeente reeds aanvankelijk de prooij te worden van zijne onberaadene propagandisterij. Zijn Eerwaarde houde ons, eene in allen opzichte verdraagzame godsdienstleer belijdende en bevolgende, deze uitweiding ten goede, als alleen derzelver oorspong verschuldigd aan onze voor den finantielen toestand onzer gemeente nodigste intentie om daardoor ook uwe Excellentie’s attentie zo veel mogelijk op deze bijzondere omstandigheid en die onzer gemeente daardoor te leiden; derhalven hieromtrend bij deszelfs indulgentie deswegens te omwaards, ook van Uwe Excellentie in het belang der gemeente de geoorloofde voorzieningen, ten dezen ofte derzelver provocatie bij de superieure authoriteit dringend inploreerende. Verblijvende voorts gehoorzaamst. De burgemeester der gemeente het Ambt Hardenbergh, Antoni van Riemsdijk. In kennisse van mij, A. Kampherbeek, assessor, loco-secretaris”.

Dit jaar viert men 175 Jaar Slagharen, maar we zien de naam al in 1829 in de archieven genoemd. Op 5 oktober 1829 werd namelijk in het geboorteregister aangetekend dat Anne Meke Wilke was geboren in het gehuchte Slagharen. Dat betekent dat het dorp over 2 jaar weer feest kan vieren, maar dan het ‘190-jarig bestaan’.


Toen, op 28 november 1909: tiener dodelijk getroffen.

Salland’s Volksblad van 3 december 1909:
“Zondagmiddag had alhier te Gramsbergen een vreeselijk ongeluk plaats. Een viertal jongens gingen voor den regen een schuilplaats zoeken in een woonschip van den visscher K. alhier, die niet in het schip aanwezig was en de deur gesloten. Het twaalf-jarig zoontje van K., dat zich onder de knapen bevond, wist de sleutel en zoo toegang met zijn kameraden tot het woonschip te verkrijgen. Pas zijn ze binnen, of de jeugdige G.K. neemt het in de schuit liggende geladen jachtgeweer, zet de twee stukken ineen en richt het schertsenderwijze op zijn kameraden, het schot gaat af… en de 14-jarige zoon van de wed. Regeling alhier, valt dood neer. Hij had de geheele lading vlak midden in het gezicht gekregen. Zijn aangezicht was geheel uit elkaar geslagen; door den korten afstand kon de hagel zich niet spreiden en bleven de andere jongens, die vlak naast het slachtoffer stonden gespaard.

De deelneming met de beide families is algemeen. Naar we vernemen had men de patroon niet uit het geweer kunnen nemen, en het daarom in twee stukken weggelegd. Heden (dinsdagmiddag) was het parket uit Zwolle te dezer zake alhier”.

Het slachtoffer betrof de veertienjarige Johannes Regeling, zoon van de overleden bakker Albert Regeling en diens weduwe Aaltjen Klinge. Het schip van de ‘visscher K.’ betrof de vissersboot van H. Kiewiet.

In het correspondentiearchief van de voormalige gemeente Gramsbergen is een telegram bewaard gebleven, gedateerd 29 november, betreffende de lijkschouwing van het lijk van Johan Regeling in aanwezigheid van de officier van justitie en dokter Van Maanen. De dag erop werd door de rechter-commissaris toestemming verleend tot begraven van het lijk.


Toen, op 10 oktober 1952: de oude barones gestorven.

Op 10 oktober 1952 overleed Zwaantine Theodore Walter, de douairière van oud-burgemeester Willem baron van Ittersum te Heemse. Zij was de laatste bewoonster van het Huis Welgelegen. De lokale krant ‘De Drie Dorpen’ stond stil bij het overlijden van Hardenbergs oudste inwoner:
“Een roemrijk oud geslacht is heengegaan. Douairière Z.T. van Ittersum-Walter te Heemse op bijna honderdjarige leeftijd overleden. Een adellijk geslacht dat veel betekende voor onze omgeving. In alle stilte is ze dinsdag bijgezet in de grafkelder der familie: de oude mevrouw, zoals ze in de volksmond werd genoemd.

Slechts een kleine groep nabestaanden en enige belangstellenden volgden de baar, toen de overledene werd heengedragen naar dat historische plekje bij de oude Heemser toren, zo heel dicht bij de plaats waar eens de machtige Heemser burcht heeft gestaan van de Heer van Heemse. Met haar is de naam van een oud geslacht beëindigd, maar het is goed om even stil te staan bij wat de voorouders van de Van Ittersums als burchtheren van Heemse en Collendoorn voor ons gebied hebben betekend. Het leven gaat snel. Dat bleek ook op de begrafenis, waar slechts heel weinig tot uitdrukking is gekomen dat hier iemand ter aarde is besteld die een lange, lange reeks van jaren heeft geleefd als echtgenote van de eerste burger van Stad Hardenberg. Baron Willem van Ittersum was vele jaren burgemeester dier gemeente. Hij is in 1916 overleden. En nu zijn echtgenote is heengegaan, nu was er ds. Loor die de rouwdienst leidde en het was de heer Hasseley Kirchner die als echtgenoot van de kleindochter der overledene de aanwezigen dankte voor de blijken van belangstelling en medeleven”.