Categorie Ziekte en Gezondheid

Toen, op 10 maart 1931, ziekenfonds “Helpt Elkander” te De Krim.

Een foto van het bestuur van het Ziekenfonds „Helpt elkander” te De Krim, dat op 10 Maart zijn 40-jarig bestaan herdacht. Staande v.l.n.r. A. Woltman, B. Timmer en H. Kohrman, zittend J. Strijker, G. Hajenius, K. Staverman (voorz.), R. Kohrman en R. v. d. Hoek.

Op 10 maart 1931 herdacht het bestuur van het Ziekenfonds “Helpt Elkander” te De Krim het 40-jarig bestaan. Deze foto werd bij die gelegenheid genomen en afgedrukt in het geïllustreerd weekblad “Van Eigen Erf”.


Toen, op 26 november 1918: over de ‘Spaanse griep’.


In de raadsvergadering van de gemeente Ambt Hardenberg van 26 november 1918 hield de burgemeester de volgende toespraak:

“Een oorlog gespaard gebleven, een ernstige besmettelijke ziekte, die duizenden ten grave voerde en in menig huisgezin droefheid en weedom bracht, brak onder het volk uit. Ook onze gemeente bleef niet gespaard, immers zeer veel gezinnen werden getroffen en even zooveel onherstelbare wonden geslagen. In het tijdvak van 15 october tot 26 november van het vorig jaar, werden 15 sterfgevallen in de registers van den burgerlijken stand ingeschreven, en dit jaar over hetzelfde tijdvak niet minder dan 175.

Het past ons in deze oogenblikken een onzer ambtenaren, den heer J.G. Groote Balderhaar ten Velde, die ook deze ziekte ten offer viel, te gedenken. Een schoone toekomst lag voor hem, helaas het werd anders beschikt. Wij verliezen in hem een trouw en ijverig ambtenaar, die zijn beste krachten aan de gemeente gegeven heeft; in dankbare herinnering zal hij in onze gedachten voortleven”.

De ‘Spaansche ziekte’ of ‘Spaanse griep’ was een griep-pandemie in de jaren 1918-1919. Deze wereldwijde epidemie eiste naar schatting 20 tot 100 miljoen levens, een aantal dat het totale dodental van de Eerste Wereldoorlog ruimschoots overtreft.

De zeer vele rouwadvertenties in het Salland’s Volksblad van die jaren toont aan dat de ziekte enorm in onze streken heeft huisgehouden. In 1918 werden 207 mensen begraven op het oude kerkhof Nijenstede. Vier jaar eerder waren dat er slechts 76.


Toen, op 11 juni 1942: een zwaar gehandicapte jongeman.

In het correspondentieboek van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg (toegang 005, inv.nr. 1450) vinden we deze brief, gedateerd 11 juni 1842, geschreven door de burgemeester aan de Thesaurier van het Huis des Konings:

“In voldoening aan uw verzoek heb ik de eer te berigten, dat den rekwestrant Albertus Middendorp is besteed ten huize van Lambert Klement, schoenmaker te Heemse in deze gemeente. Dat dezen persoon in armoedige en kommervolle omstandigheden verkeert, bijkans totaal is verlamd, tot allen arbeid onbekwaam is en moet worden behandeld en verpleegt als een eerstgeboren kind. Dat hij zijne ouders vroeg heeft verloren en geene broeders of zusters hebbende, in zijn ongelukkig en deerniswaardig lot eenige ondersteuning vindt in zijnen grootvader den heer W. van der Poll, gepensioneerd visiteur van ’s rijksbelastingen te Zwolle, eenen grijsaard van 86 jaren. Dat gemelden heer Van der Poll een pensioen geniet van f. 600, waarvan hij met zijne dochter en twee kinderen moet bestaan en alzoo weinig voor zijnen ongelukkigen kleinzoon overblijft, en voor het grootste gedeelte door liefdegaven worde onderhouden. Ik neem alzoo de vrijheid dezen ongelukkigen en armoedigen jongeling in de veelvermogende protectie uwer excellentie aan te bevelen”.

Een jaar later, op 15 juli 1843, lezen we opnieuw over Albertus die aan alles gebrek had:

“Onder terugzending van het bij uwe excellenties geleidende missive d.d. 9 dezer aan mij ten fine van onderzoek in handen gestelde adres van zekere Albertus Middendorp in deze gemeente woonachtig, strekkende om eene jaarlijksche gratificatie te erlangen, heb ik de eer uwe excellentie mede te deelen dat adressant, zooals in het rekwest vermeld, met regt als eene der ongelukkigste wezens onder het menschdom kan worden gerangschikt, en van zijne vroegste jeugd af aan aan eene verlamming is lijdende, welke hem tot alles ongeschikt maakt. En alzoo, evenals een hulpbehoevend kind moet verzorgd en behandeld worden, daar hij noch loopen noch staan noch kruipen kan, maar van den vroegen morgen tot den laten avond in een eng voor hem vervaardigd wagentje zijn treurig leven moet doorbrengen. In welke toestand hij echter zeer wel tevreden is, doch niet tegenstaande door ieder weldenkende met medelijden wordt aanschouwd, te meer daar hij in het volle bezit zijner denkvermogens en daarenboven eene wees is, welke grootendeels door zijnen nog in leven zijnde en in het adres vermelden grootvader, een zeer karige ondersteunig verlangd, dewelke bij overlijden van dezen grijsaard, waarschijnlijk geheel en al zal ophouden. Het is dus, uit aanmerking van bovenstaande op waarheid rustende beweegredenen, dat ik medelijdend de vrijheid neme uwe excellentie te verzoeken om deze ongelukkige en allezints brave jongeling aan zijne majesteit onzen geëerbiedigden koning door uwer excellenties veelvermogende invloed ten zeersten aan te bevelen, terwijl ik hartelijk wensch er aan zijn verlangen voldaan, en dat door toekenning eener jaarlijksche gratificatie zijn betreurendwaardigst levenslot hierdoor eenigermate moge verzacht worden”.

Albertus Middendorp zou nog jaren in zijn ‘deerniswekkende toestand’ verder leven, want hij stierf op 7 augustus 1858, op 47-jarige leeftijd in Heemse.


Toen, op 13 november 1901: oprichting geheelonthoudersvereeniging

Op 13 november 1901 werd de Vereeniging tot Drankbestrijding te Hardenberg-Heemse opgericht.

Nieuw Drankwetlied.
KUIPER heeft zijn zin gekregen,
Want de drankwet is erdoor,
Leve Kuiper hoort men brullen
Door ’t Geheelonthouders koor
Alle kroegen worden kerken,
’t Is Jandorie God geklaagt,
Want de kelner brengt den Bijbel
Als je om een klaartje vraagt. (bis)

Bij het 40-jarig bestaan besteedde de Zwolsche Courant aandacht aan het jubileum:
“Hardenberg. 40 jaar geheelonthouding.
In een matig bezochte bijeenkomst herdacht de afdeeling Hardenberg van de Nat. Christelijke Geheelonthoudersvereeniging het veertigjarig bestaan dezer afdeeling. De voorzitter de heer A. Kremer, sprak een openingswoord, waarin hij opmerkte dat al mag de afdeeling over de bereikte resultaten tevreden zijn, deze grooter hadden kunnen zijn, indien meer steun was ondervonden van theologen en anderen. Uit het overzicht omtrent het wel en wee der afdeling sinds haar oprichting samengesteld door den heer H. Makkinga, bleek, dat de vereeniging indertijd werd opgericht door de predikanten Westhof en Van Herwerden, en gesteund door de heeren G. Schuurman en Offringa, terwijl in de latere jaren vooral veel steun en leiding werd ondervonden van den heer Fredriks”.


Toen, op 14 juli 1889: godsdienstwaanzin leidde tot zelfmoord.

In het archief van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg wordt deze bijzondere brief bewaard, geschreven door een toenmalige rijksveldwachter. Hij schreef de brief op 14 juli 1889:
“Aan de heer burgemeester van Ambt Hardenbergh. Door deze berigt ik U dat ik mij gisteren omstreeks twaalf uur bevond aan de Vecht onder Rheeze en Brucht, op surveillance, en alstoen door mij bij gerucht werd vernomen dat te Bergentheim ten huize van eene Nijman een jongeling op geheimzinnige wijze zoude zijn verdwenen, zonder dat er enig spoor is te vinden waar of hij gebleven is.

Hierop heb ik mij terstond naar Bergentheim begeven ten huize van Marten Nijman, oud 58 jaar, landbouwer wonende aldaar, welke met zijne vrouw, zijne zuster, drie zoons, een meid en twee arbeiders gerust aan tafel zaten aan het middagmaal. Na eenig vragen en weervragen verklaarde mij Nijman voormeld dat hij reeds twee nachten had gewaakt des nachts bij zijn zoon Jan Willem Nijman, oud 27 jaar, omdat deze in de laatste dagen leed aan zwaardenkendheid, hetwelk woensdag op donderdag nacht jl. was overgegaan tot vlagen evenals iemand die razend was en koortsen had. Dat Jan Willem woensdag en donderdag morgen zijn gewone werk nog had verricht, doch des namiddags niet goed was en weer koortsig en hij vrijdag in het zijkamertje op bed lag, dat alstoen den predikant der afgescheidene gemeente te Bergentheim (Kanaal) bij hem aan huis was, en over den toestand van den patiënt werd gesproken, alsmede over een doctor die komen zou eerst uit Den Ham, doch later uit Ommen om eens te onderzoeken wat Jan Willem zou schelen.

Hierop, het was toen omstreeks half vier uur in den namiddag van vrijdag jl., wenschte den predikant Jan Willem wel even te spreken, waarop een der huisgenoten bij hem gaat in het kamertje en hem dit zegt, waarop hij zich zal aankleeden en in de keuken komen, doch, opeens hooren allen die in de keuken zijn een bons in het kamertje, even alsof er iets valt. De vader snelt naar het kamertje, het raampje naar buiten staat open en Jan Willem is verdwenen. Allen loopen daarop naar buiten, doch niemand heeft hem weer gezien of ontdekt, alles is afgezocht in, bij en om huis, aan ’t water en in de rogge, doch vruchteloos.

Jan Willem Nijman, oud 27 jaar is van middelmatige lengte, behoorlijk gezet, schraal of smal van aangezicht, licht blond haar, gekleed met linnen hemd, blauwgedrukt hemdrok en bruin pilowbroek, vermoedelijk een roode halsdoek om en lakenpet op, doch barrevoets. Naar aanleiding van deze verklaring is mij bij nader onderzoek gebleken dat Jan Willem Nijman reeds langer lijdende is geweest aan zwaardenkendheid en wel door veel lezen in den Bijbel en vooral in de Openbaringen. Dat het gezin van Nijman behoort tot de afgescheidene gemeente van Bergentheim, de vader is ouderling en financieel een steunpilaar van die kerk en gemeente, zoodat de kinderen onder strenge ouderlijke en kerkelijke tucht staan en niets doen dan hard werken en kerkgaan, zoodat toen de jongere broeder woensdag jl. naar Ommer-Bissing wilde Jan Willem zeide dat zij wel wisten dat zij daar niet heen mogten. Ook had de oudste broeder ontvellingen aan het voorhoofd door nagelkrabben, welke hij mij ten laatste aarzelend vertelde, dat Jan Willem dit had gedaan daar zij hem met geweld hadden moeten bedwingen om hem tot bedaren te brengen. Daar dit geval mij vreemd voorkomt, hoe het mogelijk is dat op helderlichte dag deze jongeling kan verdwijnen zonder dat iemand hem weer ziet of ontdekt, en waar het mij voorkomt dat Jan Willem reeds langer lijdende is geweest, het geen echter verbloemt wordt, heb ik gemeend U hiermede in kennis te moeten stellen. De vader is bereid de kosten te betalen zoo U eene oproeping wil doen in de Zwolsche Courant om Jan Willem aan te houden en over te brengen wanneer hij elders in andere gemeenten wordt zwervende gevonden. De rijksveldwachter.”

Het handelde hier om Jan Willem Nijman die op 31 augustus 1861 was geboren in Bergentheim en op 10 november van dat jaar was gedoopt in de kerk van de christelijk afgescheiden gemeente van Heemse. Zijn ouders waren Marten Nijman en Hendrika Veurink.

Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef op 17 juli:
“De 28-jarige zoon van den landbouwer M.N. te Bergentheim was sedert eenigen tijd in zijn geestvermogens gekrenkt. Vrijdagmiddag tijdens de predikant hem een bezoek wilde brengen en zich in het woonvertrek bevond, was de patiënt in een aangrenzend kamertje te bed en hield zich of hij sliep. Ongemerkt wist hij door het venster te ontsnappen en tot nog toe wordt overal tevergeefs naar hem gezocht.”

Maar nog voordat de burgemeester van Ambt Hardenberg een opsporingsbericht in de Zwolsche Courant kon laten plaatsen, werd duidelijk wat er met Jan Willem was gebeurd. Op 18 juli 1889 werd zijn lichaam levenloos opgehaald uit de Vecht. Hij had een einde aan zijn leven gemaakt…