De kleptomaan uit Collendoorn…

Het archief van de arrondissementsrechtbank Deventer bevat een procesdossier uit 1846 betreffende een gerechtelijke procedure contra de 55-jarige Jan Hendrik van ’t Holt. Hij was geboren op den Blaauwenkamp in Baalder en op 12 december 1790 gedoopt in de kerk te Hardenberg, als zoon van Jan Seines Blaauwkamp (ook genaamd: van ’t Holt) en Fennegje Hendriks Zwijse. Jan Hendrik van ’t Holt was pas op 52-jarige leeftijd getrouwd met de weduwe Janna Bartels uit Collendoorn.

Voorblad van het procesdossier contra Jan Hendrik van het Holt…

Het dossier begint met het proces-verbaal 741 van het verhandelde op 21 juli 1846. Nadat de deuren waren geopend en de verdachte binnengeleid, liet Jan Hendrik de rechters weten dat hij 56 jaar oud was, landbouwer, en geboren en wonende in de gemeente Ambt Hardenberg. Er was door het gerechtshof in Zwolle eerder arrest gewezen en daarbij was de zaak terug verwezen naar een correctionele terechtzitting in Deventer. Vervolgens las de plaatsvervangend officier van justitie de aanklacht voor en de lijst van gedagvaarde getuigen.

Maar liefst 23 getuigen kwamen aan het woord. Bij Asse Reinink uit Anevelde waren een kruiwagen, losse planken en een mestgreep gestolen. Deze voorwerpen werden als bewijsstukken getoond. De verdachte verklaarde dat hij de kruiwagen 4 jaar geleden had laten maken in Wierden en de mestgreep in Almelo. Getuige Teunis Olsman, timmerman uit Baalder, verklaarde de gestolen kruiwagen te hebben gemaakt.
Landbouwer Hendrik Egberink uit Anevelde was een putemmer en een aardappelmand kwijt. Aaltje Stoevebelt, de weduwe van Albert Jonkeren uit Collendoorn, miste een ijshaak en twee vorkenstelen. De verdachte verklaarde de getoonde bewijsstukken onderweg te hebben gevonden en meegenomen. Bij Hendrik Lenters en Berendina Scholten uit Collendoorn waren een stoel, een mand en een spintvat ontvreemd. De verdachte verklaarde het spintvat circa vier jaar geleden in Almelo te hebben gekocht, de mand zelf te hebben gemaakt en dat de stoel al in zijn huis stond toen hij er enkele jaren geleden bij introuwde… Jan Odink uit Collendoorn miste een greep of vork. Hendrik Reinders herkende zijn melkkuip, spaden, een waschbalie, een paardentoom en een halster die hij al ongeveer twee jaar kwijt was. De verdachte verklaarde de melkkuip gekocht te hebben op de markt in Ommen en de schop of spade in Zwolle, net als het paardentoom en halster. Verder had hij de waschbalie gekocht te Brucht en had hij geen der getoonde goederen gestolen, maar eerlijk gekocht en betaald. De 54-jarige Lucas Waterink uit Anevelde was al een jaar op zoek naar een mestgreep. Ook dat voorwerp werd getoond in de rechtbank, waarop de verdachte verklaarde dat hij die in Zwolle bij een uitdrager had gekocht voor vijf stuivers… Ook de overige getuigen herkenden hun gestolen goederen, als een vlasbraak, een slijpsteen, een zeis met een zeisboom, zes gordijntjes, enkele zak- en halsdoeken en een gescheurde borstrok.

De 23e getuige was de twintigjarige Alberdina Brink. Zij was de stiefdochter van de verdachte, een dochter uit het eerste huwelijk van Janna Bartels en Derk Brink. Zij verklaarde dat het haar wel bekend was dat haar stiefvader tijdens zijn verblijf in huis bij haar moeder, des nachts gedurig in stilte uit ging, dat zij had bespeurd dat hij alsdan telkens wat medebragt zonder echter te kunnen opgeven waarin de goederen bestonden. Dat deze zijnen handelswijs dikwerf ongenoegen had veroorzaakt; dat hij haar gedreigd had om kapot te maken…

De 24e en laatste getuige was de ‘kroongetuige’, namelijk Janna Bartels, de echtgenote van de verdachte. Zij verklaarde: dat zij dikwijls had bespeurd dat haar man des nachts uithuizig was, en dat hij alsdan goederen in stilte medebragt, zonder te weten wat en hoedanig hij daaraan kwam; dat zij hem vaak over deze handelwijs had onderhouden, doch dat hij haar had gedreigd het huis te willen in brand steken en zoo zij niet zweeg, om te vermoorden… dat zij twee jaar met den beklaagde is gehuwd geweest, dat het onwaar is dat van de alhier vertoonde goederen als een emmer, een stoel en een mande zij getuige in het bezit zoude zijn geweest reeds voor haar trouwen, dat zulks gedurende haare huwelijk met den beklaagde en van tijd tot tijd van buiten was ingebragt. De verdachte verklaarde dat zijn vrouw onwaarheid sprak.

Acht dagen later, op 28 juli, zou de rechtbank het vonnis vellen. Echter, de plaatsvervangend officier van justitie verklaarde toen dat de beklaagde zoo ernstig ziek was, dat het ondoenlijk was om hem ter aanhooring van de uitspraak van het vonnis in de rechtszaal te brengen. Daarom werd de uitspraak met acht dagen verdaagd. Op 4 augustus kon de zieke Jan Hendrik van ’t Holt nog altijd niet verschijnen om het vonnis aan te horen.

Op 8 augustus 1846, vóórdat zijn vonnis kon worden uitgesproken, overleed Jan Hendrik van ’t Holt in de gevangenis in Deventer, op 55-jarige leeftijd…

De beklaagde Jan Hendrik van ’t Holt is op den 8sten augustus 1846 in de gevangenis zijnde overleden…

Toen, op 30 maart: Hardenbergs 30.000e inwoner.

Op 30 maart 1978 registreerde een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Hardenberg de dertigduizendste inwoner. Die eer viel Emmy van Dijk-van der Graaf te beurt. Zij en haar echtgenoot Peter van Dijk lieten zich die dag inschrijven als nieuwe bewoners van de Beekberg 116 in Baalder, afkomstig uit Rijswijk.

Ook deze gebeurtenis in Hardenbergs historie hebben we toegevoegd aan de Chronologie:


Toen, op 17 maart 1923: hulp aan het graafschap Bentheim.

Het Salland’s Volksblad van 17 maart 1923 bevatte dit bericht. Na het verliezen van de Eerste Wereldoorlog vervielen onze oosterburen in armoede, mede als gevolg van de enorm zware herstelbetalingen die hen was opgelegd. De ‘naburige Hollandsche gemeente Hardenberg’ bleef de inwoners van het graafschap Bentheim vriendschappelijk gezind en stuurde eerder al een wagonlading met aardappelen, maar nu ook grote pakken met kleding en contanten naar de bestuurders van de Duitse gemeenten Uelsen, Neuenhaus en Nordhorn.

Dankbetuiging voor naastenliefde.

Toen, op 18 februari 1721: parels voor de zwijnen.

Bijna driehonderd jaar geleden, op 18 februari 1721, liep een familievete totaal uit de hand in stad Hardenberg. Dankzij een in het archief bewaard gebleven briefje van de toenmalige advocaat Jan Doornick krijgen we een beeld van wat er zich die dag heeft afgespeeld. De brief was gericht aan Adolf Hendrik graaf van Rechteren, vrijheer van Almelo en Vriezenveen, de toenmalige Landdrost van Salland.

De vete bestond tussen broer en zus Hendrick en Hillegonda Molckenbour. Zij behoorden tot het hoger echelon in de Hardenberger samenleving. Zij waren namelijk (volwassen) kinderen van Johan Molckenbour. Deze was in 1692 aangesteld als schout van Hardenberg, Heemse en Gramsbergen en woonde in de stad Hardenberg. Oudste zoon Hendrick was in 1681 geboren in Zwolle; zijn zusje Hillegonda twee jaar later. Beide groeiden op in Hardenberg waar ze de grote brand van 1708 aan den lijve meemaakten.

Hendrick zou in 1712 trouwen met Kunira Kramer uit Neuenhaus, terwijl Hillegonda twee jaar ervoor al gehuwd was met advocaat Jan Doornick uit Amsterdam. Wat er precies tussen de kemphanen heeft gespeeld, is helaas onbekend. Maar op de 18de februari 1721 was de welbekende druppel kennelijk overgelopen…

“Hoog Graeffelyke Excellentie, Genadige Heer. Tis met het alderuyterste leetwesen dat ik genooddrongt werde te moeten klagen over schrikkelyk geweld en overlast, hetwelk my en myne huysvrou telkens door haar broeder Hendrik Molkenbour, sonder eenige de minste reden wert aangedaan, jaa in soo verre dat ik, nog mijn vrou, jaa selfs myn kindren nog in nog buytens huys alhier, voor syn tirannique insolentien en geweld vylig sijn. Endewyl hier uyt niets anders als alle quaat, jaa doodslagen te wagten staan, soo hier in niet door U wort versien met hem censibel te straffen, soo ist dat ik niet en twyfele of U sal deze myne billyke beede genadig wille verhoren.

Het geval nu betreffende waarover ik nu alleen regt ben smekende, is voorgevallen den 18den deses maands feb:, synde daar wel vyftig of meer menschen op de straat tegenwoordig, soo dat het my aan geen bewys ontbreekt, en hebbe eenige van d’omstanders by my ontboden en haar afgevraagt, wat sylieden hier van hadden gehoort en gesien en onder eede wilden deponeren, hetgeen ik heb geannoteert en de vryhyt neme van U per copiam over te senden, waar uyt U sal konnen ontwaar worden, hoe het sig heeft toegedragen en hoe myn vrou is geslagen en myn glasen syn ingeslagen en door wien, namelyk myn swager en syn vrou.

Hoog Graeffelyke Excellentie so als ik in de voorledene maand feb: tot hier toe dese tegenswoordige missive mij de eer gaf te schryven, quam de H(ee)r Man tot mynent, met versoek dat ik wilde vooreerst nog wat stil sitten, alsoo die Eerw(aarde) Heer meende dese quaestie te konnen bemiddelen, waartoe dien heer in die tusschentyd alles heeft gecontribueert, jaa hondert maal meer als van syn eerw(aarde): kon werden verwagt, dog al die Heer syn goede officien daartoe syn van geen effect geweest, en dewijl ik nog mijn huysgesin, hier niet vylig sijn en weder opnieuws dagelijk worden gedrygt, van te sullen werden mishandelt, so wy ons buyten de deur begeven, soo ist dat principalyk myn vrou en ik so veel als in ons eygen huys gevangen sitten, al het welk stryt tegen een wel gereguleerde politie en door U niet kan of mag werden getolereert, derhalve ik niet anders kan verwagten, als dat d’H(ee)r Fiscaal sal werden gelast om alhier sig over deze sake te informeren, en U dienen van rapport, of dat U dat geen sal doen, so als na syn Hoog wyse raad sal vinden te behoren. In welke verwagtinge ik my de eer geve, na U en de verdre Graeffelyke familie op het onderdanigst te hebben gesalueert van te verblyve, Uwe Excellenties nedrigste en alder minste dienaer, Jan Doornick. Hardenberg, maart 1721.”

Het relaas van Jan Doornick werd geboekstaafd door een aantal getuigen. We laten er hier een tweetal volgen:

“Janna Jans segt gesien te hebben dat Hillegonda Molkenbour op de Kruysstraat staande, deerlyk door haar broer is geslagen en onder de voet gestoten en als sy Hillegonda Molkenbour weer opkomende, na haar huys wilde vlugten, hij Molkenbour haar al slaande en stotende heeft vervolgt, tot voor haar huys. Verders dat de vrou van Molkenbour daar bykomende met haar man geweld op de deur van Hillegonda Molkenbour heeft gedaan om in huys te wesen, stotende sy man en vrou beyde sterk op de deur, verders dat sy Janna, uyt vreese voor groote ongelukken van slaan, de Schultin heeft gehaalt. Verders dat Molkenbour opt glas heeft geslage dat er de ruyten uyt aan stukken vlogen, willende int huys syn na alle gedagten om syn suster daar nog te slaan en geweld te plegen. Verders niet in huys konnende geraken, omdat door de menschen daarom staanden wierd wederhouden, syn swager int venster staande, by de arm greep, om hem doort venster te slepen en voor de deur te krygen, verders dat de Scholt en Scholtin voor de deur stonden, tegens wier hij Molkenbour syde haar uytscheldende voor ‘een oude schelm’, en syn moeder schold voor ‘een oude hex’, synde van ‘een toverhex’ gesproten, verders tegen syn vader seggende ik sal u hier niet verders doen, maar als ik in huys kom, sal ik u met het mes begaan of diergelyke woorden in substantie, waarop de Scholt riep, ik neem u alle tot getuygen. Dit ist merk van Janna Jans die dit alles met eede wil corroborere.

Trine Baarslag verklaart dat Molkenbour door haar synde vermaand, syn eenige suster niet in of buyten haar huys te molesteren hij Molkenbour antwoorde ’t is myn erfvyand. Verders heeft sy Trine gesien dat Molkenbour en de vrou met kloppen en geweldig slaan op de deur van syn suster geweld hebben gepleegt als welk sy met eede ten allen tyde wil corroboreren. Dit is ’t merk van Trine Baarstslag.”