Foto: de eerste automobiel van schoolmeester de Boer.

Familie de Boer uit Rheeze.

Deze geweldige foto, gemaakt door fotograaf Sanders uit Coevorden, hebben we in januari 2020 mogen scannen bij de familie De Boer.

Catrinus de Boer (geb. 1880) was de eerste hoofdonderwijzer aan de school met de bijbel te Rheeze. Hij was in 1907 getrouwd met Maria Schurer en begon in 1915 met zijn werk in Rheeze. Hier staat hij trots (met hoed), met zijn vrouw, kinderen en (schoon)vader bij zijn eerste automobiel (met Overijssels kenteken).

Heeft u ook nog mooie oude foto’s die u zou willen laten digitaliseren? We zijn bereikbaar via: historischeprojecten@gmail.com


Toen, op 24 november 1863: alcohol…

De Amersfoortsche Courant van 4 december 1863 schreef:
“Men meldt uit Hardenberg: Een hartroerend voorval heeft hier plaats gegrepen dat thans aller tongen in beweging brengt, en waarvan wij hopen dat het diepe indrukken nalate en velen tot eene beslissende keuze leide. De huisvrouw van zekeren S., die eene herberg houdt, is verbrand. Algemeen was het bekend dat gemelde vrouw herhaaldelijk aan het misbruik van sterken drank zich overgaf, en in ’t bijzonder gedurende de laatste dagen daaraan schuldig stond. Ernstige vermaningen, dringende waarschuwingen werden niet alleen in den wind geslagen, maar zelfs openlijk veracht.

’s Namiddags, omstreeks half 2 ure, begaven zich alle huisgenooten aan hunnen gewonen, landelijken arbeid, en bleef zij geheel alleen in hare woning achter, door niemand anders gezien dan door God. Niet veel tijd was verloopen, toen de bewoners van het aangrenzende perceel eene brandlucht gewaar werden, die hen ontstellen deed, en hen aanspoorde hunne eigene woning naauwkeurig te onderzoeken, ten einde te weten of de brand zich soms in hun eigen huis bevond. Niets van dien aard ontdekkende, besloot de vrouw des huizes bij hare buren te gaan; naauwelijks echter was zij de deur binnengetreden, of een akelig schouwspel deed een noodkreet van hare lippen opgaan en haar in bezwijming ten neder vallen. De ongelukkige slavin van den drank lag midden in het woonvertrek, op de steenen; van boven af tot het middel deerlijk verbrand en smeulende. Het hoofd geleek voor drie-vierde een doodshoofd; het bovengedeelte des ligchaams was geheel zwart en het vel overal gebarsten. De oorzaak van haren ellendigen dood was de drank; de omstandigheden zijn niet bekend met bepaalde zekerheid, omdat niemand er getuige van was; de roepstem, die ook van haar tot ons komt, is niet dan eene herhaling van het woord: God laat zich niet bespotten.”

De vrouw om wie het hier ging, was Henderica Meijerink, echtgenote van herbergier Hendrik Schoemaker. Zij stierf op 24 november 1863, op 61-jarige leeftijd, in ‘de Groote Straat’ (Voorstraat) te Stad Hardenberg. Het echtpaar had tien kinderen…

De herberg van Schoemaker lag op de hoek van de Fortuinstraat en het Middenpad (nu Fortuinstraat 4). De volledige geschiedenis van deze locatie vindt u op onze website.


Toen, op tweede paasdag…

Deze foto’s zijn gemaakt, respectievelijk in Gramsbergen en Radewijk. Alleen van de tweede foto is bekend wie er zijn afgebeeld, namelijk v.l.n.r.: Willem Eggengoor, Jan Harm Eggengoor, Hendrik Jan Reefman, Hendrik Jan Wolbink, Derk Meier, Gerard Eggengoor, Henk Hakkers en Gerrit Wolbink.

Het aansteken van een paasvuur is een oud gebruik waarvan verondersteld wordt dat het een voorchristelijke oorsprong heeft. Paasvuren zijn in elk geval sinds 1559 uit schriftelijke bronnen bekend. Het paasvuur (vuur en rook) zou voor vruchtbaarheid zorgen. Mensen sprongen door het vuur of werden (net als de veestapel) tussen vuren geleid. Ook vonden wilde dansen rond het vuur plaats en werd er veel gedronken. Wilde uitspattingen vonden plaats.

Dat het met de paasvuren ook flink mis kan gaan, blijkt wel uit onderstaand bericht uit het Salland’s Volksblad van 6 april 1923:
“Dinsdagmiddag had te Sibculo een treurig ongeluk plaats. Terwijl het zevenjarig dochtertje van W. de Jager naar de overblijfselen van Paasvuur wilde zien en door de aschhoop liep, vatten haar kleertjes door het nog smeulende vuur vlam. De wind wakkerde de vlam aan, zoodat de kleine deerlijk gebrand werd opgenomen. Niet lang daarna is de kleine overleden.”

Het handelde om de zevenjarige Johanna de Jager, dochtertje van Willem de Jager en Hendrikje Strijker.


Toen, op 15 augustus 1952: over het mysterie van de ondergrondse gangen.

0815_ondergronds

Aan het Algemeen Handelsblad van 15 augustus 1952 ontlenen we het volgende:

“Schier ondraaglijk was de spanning de laatste weken geworden in Hardenberg, het historische stadje aan de Overijsselse Vecht. Wij mogen wel zeggen, dat die spanning ten top steeg, toen gisteren dan eindelijk de lopende veronderstellingen op haar waarheid zouden worden beproefd.

Wat ter wereld mag het toch wel zijn, dat dit louter landelijke rust ademende agrarische plaatsje in zo’n sfeer van onrust heeft gedompeld, zal de lezer zich terecht afvragen. Het is in een paar woorden gezegd: een ondergronds gangenstelsel. Maar de herkomst van deze catacomben is niet een-twee-drie vast te stellen en de consequenties van hun eventuele ontdekking zijn voor de stad van groot gewicht. Het bericht, dat er gangen onder Hardenberg lopen, is op zichzelf met zo schokkend. Elke stad-op-leeftijd. die zichzelf respecteert, behoedt wel teder de legende van onderaardse gangen en gewelven.

Hardenberg is eertijds een vestingstad geweest en het is helemaal niet verwonderlijk, dat de belegerden in vroeger eeuwen zonnen op middelen om berichten uit de stad te smokkelen en levensmiddelen er in. Bovendien was bij verschillende grondwerken al wel een tipje van de sluier, die figuurlijk over deze gangen ligt, opgetild. Onlangs nu heeft een wichelroedeloper de vermoedelijke loop van deze gangen vastgesteld. De oudheidskamer van Hardenberg, die geen tehuis heeft, had zich in deze ruimten een zeer toepasselijk onderkomen gedacht en de gemeente zag er wel een gunstige mogelijkheid in, om meer toeristen te trekken.

Zo geviel het dan, dat wij werden geconfronteerd met een mansdiep gat, waarin twee gemeentearbeiders de vermoedelijke toegang tot de catacomben zochten. Helaas bleek hun geploeter vergeefs. Drie, vier mannen herinnerden zien daarop, dat zij jaren geleden eens in een kelder waren geweest, waarin een gat toegang gaf tot een gang. De kelder wist men nog met stelligheid aan te wijzen, maar de plaats van de gang niet: dicht gemetseld…

Iemand anders kende een gangetje waar het, als men er door liep, altijd „erg hol klonk”. Wéér een ander had jaren geleden een „iezeren deure” ontdekt op de plaats, waar vermoedelijk vroeger de stadswal had gelegen. Een vertwijfelde groep gangenzoekers trok op het laatst her en der door Hardenberg. Vergeefs, de gangen bleven zoek. En ten slotte sprak een der speurders het verlossende woord: “Wij wachten rustig op de aanleg van de riolering. Die zal op een diepte ten minste één meter 50 lopen en maak mij sterk, dat we dan de gangen wel eens ergens zullen ontmoeten…”