Toen, op 24 december 1805: transportakte van schout Pruim.

Op 24 december 1805 werd een fraaie transportakte opgesteld door schout Jan Godefriend Pruim te Heemse. In de bewaard gebleven akte worden twee stukjes grond, gelegen nabij het landgoed Veltinckveld te Ane, overgedragen door de heren Klaas Westerman en Roelof Vasse te Lutten, aan de weduwe Clara van Riemsdijk-Stolte te Hardenberg. De getranscribeerde tekst luidt:

Ik J.G. Pruim, Scholtus des Kerspels Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificeere: dat voor mij en keurnooten, die waaren de heeren C.L. Graave van Rechteren en J. van Voss, persoonlijk in den Gerichte gecompareerd zijn: Klaas Westerman en R. Vassen te Lutten, dewelken verklaarden voor eene summa van kooppenningen, die aan comparanten ten genoegen zijn voldaan en betaald, bij dezen in de meestbundigste forma landrechtens te cederen, transporteren en in vollen eigendom over te dragen, aan vrouwe C. Stolte, wed. van Riemsdijk ten Hardenbergh, twee hoekjes veldgrond onder Veltinckveld in dit Schoutampt gelegen, zijnde in 1802 aangekocht. Ende zulks met zijn recht en gerechtigheid, raad en onraad, lusten en lasten van dien, daarbij en aangehorende, ofwel zo en in voegen hetzelve aan comp(aran)ten in eigendom hebben toebehoord. Doende zij comparanten daarvan bij dezen afstand, oplatinge en vertichtenisse met hande en monde; hun en hunne erfgenaamen daarvan ontervende door desen, en de koopersche en betalersche vrouwe C. Stolte wed. van Riemsdijk en deszelvs erfgenaamen daar wederom aanërvende; met belofte om ook deeze cessie en overdragt ten allen tijde te zullen staan wachten en whaaren voor alle evictie en opspraake als naar Landrechte. Des ten oirkonde hebbe ik Scholtus voorn(oemd), dezen benevens de comparanten getekend, met mijn zegel bekrachtigd, en ze voorts ook voor de comparanten om dat dezelven geene zegels en hadden, op hun verzoek, met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Heemse den 24 december 1800 en vijff.


Toen, op 20 april 1926: vliegtuig maakt noodlanding in Ane.

Op dinsdag 20 april 1926 moest een passagiersvliegtuig(je) een noodlanding maken in de Meene bij Ane, aldus de Heldersche Courant, vanwege een gescheurde motor. Het Juncker-vliegtuig was om half negen opgestegen in Malmö, Zweden. Volgens het Salland’s Volksblad was het de eerste tocht in dit seizoen. Vele nieuwsgierigen bezichtigden het vliegtuig.

De Telegraaf schreef de volgende dag:
“Wegens een defect aan den motor moest gistermiddag een vliegmachine van Malmö op Amsterdam, de Z-AAG, een noodlanding maken te Gramsbergen. Er bevonden zich vier passagiers in, benevens de vliegenier en de mecanicien. De machine moet te Gramsbergen wachten tot een nieuwen motor komt. De passagiers zijn per auto naar Zwolle vervoerd om van daar hun reis verder te aanvaarden.”


Toen, op 07 november 1767: over de Brandeheege in Ane.

klik hier

Op 7 november 1767 werd deze fraaie akte opgesteld. Het betreft de overdracht van de helft van een stuk zaailand in de zogenaamde Brandeheege in Ane door het echtpaar Hendrik Nijsink en Hendrikjen Egberts aan plaatsvervangend schout Jacobus van Riemsdijk. De andere helft van genoemd perceel was eigendom van de heer G. van Sambeek. Van Riemsdijk had het hoogste bod uitgebracht op dit perceel tijdens de openbare veiling op 12 mei van dat jaar.

De naam ‘Brandeheege’ of ‘Brandehege’ kennen we nu niet meer. De oudste vermelding vonden we in 1670 in een boedelscheiding en de laatste keer zien we het genoemd in 1827 bij de veiling van het erve en de katerstede ‘de Grooten en Kleinen Pothoff’ te Anevelde. Op de uitsnede van de oudste kadastrale kaart van Ane moet de Brandeheege te zien zijn. Helaas wordt het niet met naam genoemd. Wel zien we de waterleiding ‘de Ziele’ (of het Zijl), waaraan de Brandeheege grensde.

De letterlijke tekst van de overdracht luidt:
Ik Barend van Borne, gesubstituteerde verw(alter) Scholtus van den Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere bij desen, dat voor mij en keurnoten die waren Jan Noorink en Derk Odink, personelijk in den Gerigte gecompareerd en erschenen sijn, Hendrik Nijsink en sijn huisvrouw Hendrikjen Egberts, tutore marito; En verklaarden sij comparanten voor een somma van coopspenningen die aan haar den eersten met den laatsten van dien ten genoegen sijn voldaan en betaald, bij desen in de bestendigste forma Landregtens te transporteren en in vollen eigendom over te dragen, aan de verw(alter) Scholtus J(acobus) van Riemsdijk de geregte halfscheid van een campjen zaaijland, in sijn geheel groot ongeveer drie en een half schepel gezaaij, gelegen in de Brande Heege, oostwaards aan de waterleidinge het Zijl genaamd, zuidwaards aan ’t land van Berend Camphuis, westwaards aan ’t hooijland van Gerrit Veldman en noordwaards aan ’t hooijland van de Heer van Appell, in de bourschap Ane onder dit Schoutampt; toebehorende de andere halfscheid van dit campjen; zijnde hetselve allodiaal goed, tot nog toe vrij van verpondinge en contributie, en met sijn verdere regt en geregtigheid, raad en onraad, lusten en lasten van dien; gaande de weg van en na dit campjen door het campjen van de wed(uwe) Kleinebuil in ’t hooijland van Gerrit Veldman, mede in de Brande Heege gelegen en van de comparanten aangekogt. Alles so en in diervoegen als hetselve op den 12 meij deses jaars bij publicque verkopinge door voors(chreven0 verw(alter) Scholtus J. van Riemsdijk is aangekogt geworden. Doende sij comparanten van voorn(oemde) geregte halfscheid van gemelte campjen zaaijland in de Brande Heege bij desen afstand, oplatinge en vertichtenisse met hande en monde, haar en hare erfgenamen daarvan ontervende; en de voors(chreven) coper en betaler de verw(alter) Scholtus J. van Riemsdijk met sijne erfgenamen daar wederom aanervende. Belovende sij comparanten ook dese cessie en overdragt ten allen tijden te sullen staan, wagten en wharen voor alle evictie en opsprake als na Landregte behoord. In kennisse der waarheid is desen door mij met de comparanten getekend, en door mij gezegeld, en omdat sij comparanten geen zegels en hadden, so hebbe op haar versoek desen voor haar met mijn klein zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 7den november 1700 seven en sestigh.

klik hier

Toen, op 19 augustus 1749: het testament van Hendrik Tielen uit Ane.

In het vrijwillig rechterlijk archief van het Schoutambt Hardenberg is deze akte, gedateerd 19 augustus 1749, bewaard gebleven:
“Ick Arnold Voltelen, wegens hoger overigheid in der tijd Scholtus van den Hardenberg, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere dat voor mij en keurnoten als waren Roelof Jansen en Egbert Stegeman, versogt sijn ten huise van Hendrik Telen tot Ane, alwaar wij Hendrik Telen de oude vonden te bed leggen, sijnde eenigsints siekelijk na den lichame, maar sijn oordeel en verstand so vele men uitterlijk konde vermerken, vollenkomen hebbende.

Dewelke verklaarde uit overweginge van de sekerheid des doots en de onsekere uire van dien, geresolveert te sijn bij desen te willen maken en oprigten sijn testament en vrije uitterste wille over de goederen so hij bij desselfs overlijden sal komen natelaten.

Komende dan tot sijne vrije dispositie soo verklaarde hij testator voornoemt bij desen te nomineren en te institueren tot sijn eenige en universele erfgename Jan Hendrik Teelen, soon van sijn neef Hendrik Teelen, om alle sijne natelatene goederen so meubile als immeubile, waar onder mede de leengoederen, specialijk so hij testator op den 2 maert of den 14 april 1710 uit het erve Wolbink, anders Woelderdink of Loshaar, gelegen tot Ane, heeft aangekoft, en waarvan is beleent geweest op den 1 julij 1719 van de heer dr. Crans als leenverwalter van den huise Werkeren, en waarover de approbatie van dese gemelte leengoederen wegens dese sijne dispositie aan de leenkamer van den huise Werkeren sal werden behoorlijk versogt; verders nog actien en crediten, niets uitgesondert, of wat name ook mogten hebben, allene sal erven, genieten en profiteren.

Al het voorschrevene de testator voornoemt seer duidelijk hebbende voorgelesen en afgevraagt of sodanig niet was sijn eenige vrije uitterste wille, so heeft hij daarop geantwoord van JA, willende en begerende dat dese na sijn overlijden effect moge sorteren, hetsij als testament, codicil, gifte ter sake des doots ofte onder de levende, hoe dat sulks best sal kunnen en mogen bestaan, ofschoon alle solemniteiten in regte nodig daarin niet mogten sijn geobserveert.

In waarheids oirconde hebbe ik scholtus voornoemt, dese getekent en gesegelt en omdat de testator niet schrijven kan, so heeft hij Roelof Jansen versogt desen voor hem te teikenen en mij versogt desen voor hem met mijn klein segel te besegelen. Actum Ane, den 19 augustus 1749.”


Toen, op 28 juli 1227: de ‘Slag bij Ane’.

Ane 1227

Op 28 juli 1227 vond de ‘Slag bij Ane’ plaats, ook wel bekend als ‘de Gulden Sporenslag van de Lage Landen’.

De veldslag bij Ane is zonder twijfel een van de indrukwekkendste gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis. Het was de grootste ramp uit die tijd.

Drenthe stond vanaf die datum op de kaart en de stad Assen heeft zijn bestaansrecht als ’t ware aan deze veldslag te danken. Zelfs kan men zonder overdrijven stellen dat de steden Zwolle, Ommen en Hardenberg hun ontstaan mede te danken hebben aan de Slag bij Ane. Zwolle en Ommen kregen als beloning voor de aan de bisschop verleende hulp stadsrechten, Hardenberg kreeg een stedelijke versterking voor de bisschoppelijke verdediging van het gebied ‘Oversticht’. Hardenberg bestond toen overigens helemaal nog niet. Wel het nabij gelegen ‘stedeke’ Nijenstede. Hasselt kreeg in 1252 stadsrechten, vanwege de hulp van de vier ridders uit Hasselt bij de Slag bij Ane.

Bij deze Slag bij Ane kwamen zo’n vierhonderd ridders en andere adellijke schildknapen om in het hoogveenmoeras. Ze hadden gevochten tegen een Drents boerenlegertje, waaraan ook de vrouwen hadden meegedaan. Het Utrechtse ridderleger – dat de weerspannige Drenten een lesje wilde leren – werd aangevoerd door de toenmalige bisschop van Utrecht, Otto II van der Lippe. De bisschop was zoals in die tijd gebruikelijk tevens wereldlijk heerser over Overijssel, Drenthe en Groningen. Het Drentse boerenlegertje, bewapend met pijlen en speren, stond onder commando van Rudolf van Coevorden, de slotvoogd van Coevorden. Het door de bisschop aangevoerde Utrechtse ridderleger bestond uit een keur van zwaar geharnaste ridders te paard. Hieronder waren grote namen als de graaf van Gelre, Gijsbrecht van Amstel, graaf Boudewijn van Bentheim, Rudolf van Goor.

Een aantal van hen was kort ervoor samen met bisschop Otto van de (vijfde) kruistocht, naar de stad Damiate (Doemjat) in Egypte naar Nederland teruggekeerd. Ook uit Duitsland waren er ridders die de bisschop wel een handje wilden helpen om in Drenthe orde op zaken te stellen. Zo was onder andere de beroemde kruisridder Bernhard von Horstmar van de partij. Hij kwam uit het Duitse stadje Horstmar, niet ver van Munster. Hij had in heel Europa naam gemaakt in de kruistocht van de Engelse koning Richard Leeuwenhart en gold in Europa als een beroemdheid op militair terrein. Zo op het eerste gezicht leek het Drentse boerenlegertje geheel kansloos tegen dit voor die tijd hypermoderne Europese leger.

Toch werden de Utrechtse ridders bijna allemaal door de lichtbewapende Drenten in de pan gehakt. Ze werden een slachtoffer van hun eigen kostbare wapenrusting, blinkende zware harnassen en schilden. Ze kwamen namelijk niet ver van Ane in het zompige veen terecht. Daarin zakten ze in hun zware harnassen met paard en al weg. Daarnaast kregen ze het door het drukkende weer op die 27e juli – het was toen bloedheet – in die zware bepantsering spaans benauwd. Als gevolg van dit alles raakte het leger ook nog in paniek en gedesoriënteerd. Zo konden de in het veen vastzittende paarden niet meer voor of achteruit en werden ze ook nog eens door hun eigen achterhoede onder de voet gelopen. Er ontstond een vreselijke chaos. Voor de licht bewapende Drenten, die zich wel makkelijk op het veen konden bewegen, vormden de edele ridders dan ook een gemakkelijke prooi. Volgens een kroniekschrijver begon toen ‘het vleeshakken’ dat de hele dag zou voortduren. Honderden ridders werden door hen afgeslacht. Onder de doden bevonden zich bisschop Otto II en ridder Bernhard von Horstmar.