Toen, op 11 november 1916: ruzie in Baalder.

1111_Baalder_Radewijk
1111_Baalder_Radewijk2

Radewijk is een schoone stad,
Baalder is een moddergat.
O Radewijk schoon.
Radewijk spant de kroon.
De Baalder jongens onder,
Die krijgen wat op hun ……

De lezer, die dit ‘volkslied’ uit het plaatsje Radewijk, gemeente Ambt Hardenberg, leest, begrijpt onmiddellijk dat het er tusschen de Radewijker en Baalder jeugd lang geen koek en ei is. En ’t zal hem niets verwonderen, dat er maar heel weinig noodig is om een vechtpartij uit te lokken. Toen op den 11en november de vier Baalder jongens, Gerard en Frederik van L., 25 en 19 jaar, Frederik A., 19 jaar, en Lucas H., 18 jaar, in het café van Geugies deze beleediging hoorden uitgalmen door een Radewijker, Jan Harm Otten, liep de maat dan ook over. Buiten het café namen ze wraak. Ze sloegen Otten, dat de stukken er bijna afvlogen. Al na den eersten slag zakte Otten ineen. Vermoedelijk door dien slag scheurde zijn trommelvlies en verlamde zijn 7e hersenzenuw, verklaart thans dr. G. van Maanen, arts te Hardenberg. Tevens verklaart deze, dat Otten bijna geheel zou genezen; alleen zou hij aan z’n linkeroor een weinig doof blijven.

Harm Jan Otten vertelt hoe de zaak volgens hem gegaan is. In het café van Geugies zaten Otten, Hendrik Veneberg, Jan Heitbrink en Joh. Hamberg. Ook Frederik A., een der beklaagden was er. Er gebeurde niets. Buiten het café, op weg naar Radewijk, hoorde Otten telkens loopen vlak achter hen.
President: Hebben jullie geen liedjes gezongen, waardoor de Baalder jongens beleedigd werden?
Otten: Neen, meneer.
President: Wat gebeurde er eigenlijk?
Otten: Dat weet ik niet. lk moet een klap gekregen hebben, waarvan ik dadelijk in elkaar zakte, Meer weet ik niet. Den heelen nacht lag ik bewusteloos.
President: Had je wat met een van die jongens?
Otten: Eén keer was Fred. A. me nageloopen en toen heb ik hem gewaarschuwd, maar we hebben elkaar een hand gegeven en toen was het uit.
Mr. Van Setten, Is deze getuige niet, door Geugies uit het café gezet, omdat hij ruzie maakte?
Otten: Ik kan ’t me niet, herinneren.
Mr. Van Setten: Herinnert getuige zich dan misschien dat hij enkele uren vroeger uit een ander café gezet is?
Otten : Nee, meneer.
Mr. Van Setten: Heeft getuige gezegd: Als de Baalder jongens me te na komen za’k ze schieten dat de darmen ze over de schoenen hangen?
Otten: Nee, meneer.

’t Is wel waar. zegt Lucas H. Hij heeft het gezegd, Hendrik Veneberg, die met Otten bij Geugies was, zag drie van de vier beklaagden in ’t café.
President: Heb jullie niet gezongen of op andere manier ergernis gegeven.
Veneberg: Nee, meneer. Ze zijn ons nageloopen met z’n drieën; Lucas H. was er niet bij. Ineens kwamen ze op ons af en sloegen met knuppels op Otten los; die viel op den grond en bleef stil liggen. Toen we ‘m opraapten braakte hij. Van te voren was er niets gebeurd. alleen had Frederik A. met Otten gepraat in het café van Geugies.

Gerard v. L.: Otten is begonnen te schelden en te schoppen.
Veneberg: ’t Is niet waar, meneer.
Otten: Ik kan ’t me niet herinneren.
Frederik A.: Ik heb niet geslagen.
Veneberg: Hij was er bij; hij sloeg ook, Lucas H. was er niet bij.
Lucas: Ik heb geslagen; A. niet. Jan Heitbrink was ook met Otten. Ze hebben niets gedaan, gezegd of gezongen. Zijn verhaal is als dat van Veneberg.
Gerard v. L.: Ze hebben gezongen.
Heitbrink: Nee, meneer.
Frederik v. L.: ’t Is wel waar en dat van die darmen is ook waar.
Heitbrink: ‘k Heb ’t niet gehoord.
Joh. Hamberg (de vierde van Otten’s troepje) zegt niet gezongen te hebben; niemand van hen heeft gezongen. Over den aanval op Otten vertelt hij hetzelfde als zijn vrienden; ook wat betreft de aanvallers. Lucas H. was daar niet bij.
Gerard v. L. hamert aldoor op ’t zelfde aambeeld: ze hebben gezongen. Otten heeft geschopt en gescholden.
Hamberg: ’t Is niet waar.
Mr. Van Setten: Meneer de President zou u hem ook eens willen vragen van die darmen?
Hamberg: D’r is niets over gezegd.

H.J. Geugies, door den verdediger voorgesteld als “de hotelier”, heeft,volgens zijn verklaring Otten hooren zingen van: “Radewijk is een schoone stad, Baalder is een moddergat”; dat ging zoo uitdagend dat Geugies het noodig vond hem bij den kraag te pakken en hem in de buitenlucht te brengen, welke laatste handeling met meer of minder belangstelling gevolgd werd door Roelof Bouwmeester. die echter van de oorzaak van de uitzetting niets gemerkt heeft.
Drie van de vier (A. ontkent) zeggen dat ze geslagen hebben, dat Otten gesard, gescholden en geschopt had.
De Officier vindt het hoogst merkwaardig dat A. ontkent, terwijl hij door 3 getuigen pertinent wordt aangewezen als de dader. Hij is innig overtuigd dat de mishandeling door alle vier beklaagden gepleegd is en eischt wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waaraan hij meent dat allen schuldig zijn, voor elk 1 jaar en 6 maanden.

De verdediger is slecht voorbereid door de plotselinge ongesteldheid van mr. Stenfert Kroese, die eerst de verdediging zou voeren. Hij kwam in ’n poëtische stemming door de hierboven afgedrukte Radewijker strijdleus, voor vreemdelingen is er niets beleedigends in, maar het Baalder bloed brengt dit gedicht aan het koken. En het is een vaststaand feit, dat het Otten was,die provoceerend optrad door het zingen van het lied. Op den weg kreeg Otten plotseling een slag die hem onmiddellijk neervelde. ’t Is niet bewezen wie dien slag heeft toegebracht. De Officier wil alle vier personen aansprakelijk stellen voor dien eenen slag. Bewijzen heeft hij niet aangevoerd. En daarom mag het geen der vier ten laste gelegd worden.
De verdediger kan er met niet genoeg aandrang op wijzen dat het in de dagvaarding ten laste gelegde feit absoluut onbewezen is. Het zal mij een raadsel zijn, zegt hij, als de rechtbank met den Officier meegaat en oordeelt dat de slag door alle vier is toegebracht. Doet de rechtbank dat niet, dan blijft er maar één weg open, meegaan met de verdediging.
Verder acht de Officier het bewezen dat niet de 3e beklaagde A. ook geslagen heeft. De beklaagden die daar absoluut geen belang bij hebben, verklaren dat hij er niet bij was. ’t Is dus vrij zeker, dat de getuigen zich vergist hebben.

De verdediger concludeert tot vrijspraak bij gebrek aan bewijs. Ten slotte wijst spreker er op, dat beklaagden volkomen gunstig bekend staan.
De Officier blijft bij zijn opinie, maar mocht de rechtbank anders oordeelen, dan blijft nog de gewone mishandeling, die zeer zeker bewezen is. De verdediger legt er nog eens den nadruk op dat de Officier, al blijft hij bij z’n opinie, die opinie nog met geen enkel argument heeft aannemeliik gemaakt.
Wat de tweede opmerking van den Officier betreft, dat in elk geval de mishandeling bewezen is, is volkomen waar, maar ’t is niet ten laste gelegd. Spr. blijft vrijspraak vragen.
Aldus de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant van 8 december 1916.


Toen, op 09 september 1977: opening O.L.S. ‘Baalder’.

0909_school_Baalder

Op 9 september 1977 vond de officiële opening plaats van de openbare lagere school in de nieuwbouwwijk Baalder door burgemeester Van Splunder. De school was al in gebruik genomen per 8 augustus, de eerste dag van het nieuwe schooljaar. Hoofdonderwijzer H. Veneman, geholpen door twee onderwijzers en een kleuterleidster, begon de school met zo’n 65 leerlingen en ongeveer met ongeveer 20 kleuters. De school had vijf lokalen voor lager onderwijs en twee voor het kleuteronderwijs.

“Die oude school in Baalder was slecht. Oud en der dagen zat. Hij werd in 1969 afgekeurd als zijnde ongeschikt. Het was dan ook bar en boos. Hij was wel hoog, maar daar is dan ook alles mee gezegd”, aldus mr. Van Splunder”. Er was een tijdelijke oplossing gevonden in mobiele lokalen.

De nieuwe school telde 7 lokalen met nevenruimten en begon met 70 leerlingen. De totale bouwkosten bedroegen anderhalf miljoen gulden.


Toen, op 02 september 1977: opening Risaeusschool in Baalder.

0902_Risaeusschool

Op vrijdagmiddag 2 september 1977 vond de officiële opening plaats van de gereformeerd vrijgemaakte A. Risaeusschool aan de Zonnehof in Baalder.
Een half jaar eerder, op 30 april , was ‘de eerste steen’ gelegd door het oudste lid van het schoolbestuur, de heer J. Schimmel.

Ds. J.J. Wildeboer, voormalig predikant van de gereformeerd vrijgemaakte kerk te Hardenberg, was de bedenker van de naam van de school die hij zelf die dag mocht onthullen. Burgemeester Van Splunder hield vervolgens een sprankelende redevoering. De bouwkosten hadden meer dan een miljoen gulden bedragen.


Toen, op 07 augustus 1937: over bodemvondsten op de Baalder Esch.

De Vechtstreek schreef op 7 augustus 1937:
“Hardenberg. Urn en stenen bijl gevonden. Zoals de meesten onzer lezers wel zullen weten is men nog steeds bezig met het ophogen van den Marsch. Het daarvoor benodigde zand wordt met kipkarren aangevoerd uit Baalder. Bij het zandgraven aldaar zijn, naar men ons mededeelt, wederom enige voorwerpen tevoorschijn gekomen en wel een urn en een vrij scherpe steenen bijl. Bij informatie bleek ons, dat deze voorwerpen nog niet bij den burgemeester onzer gemeente zijn bezorgd.”

Precies een week later schreef dezelfde krant:
“Hardenberg. Uit de oudheid. Weer zijn er dezer dagen bij het zandgraven te Baalder een paar urnen tevoorschijn gekomen, helaas niet in ongeschonden toestand. De burgemeester was zo vriendelijk, ons in de gelegenheid te stellen ze te bezien. Het blijkt wel, dat deze omgeving vroeg bevolkt was; wie weet, welk kostbaar materiaal de bodem hier nog bevat. Onze deskundigheid is volstrekt onvoldoende, om ons te oriënteren omtrent wat onze bodem voor beschavingen heeft gedragen en waaraan die perioden van beschaving te kennen zijn. Ofschoon leek, wagen wij het toch, de veronderstelling uit te spreken dat het gevondene afkomstig is uit het Gallo-Germaansche tijdperk, van pl.m. 300 vóór tot 100 na Christus. Vergelijking van vorm en figuratie met die, welke voorkomen op de afbeeldingen der urnen op de oudheidkundige wandplaat voor Nederland door N. Holwerda-Jentink, geeft ons vrijmoedigheid dit overmoedig te uiten. Maar we herhalen het: deskundigheid ontbreekt ons en we zouden ons zeer verheugen als tot oordeelen bevoegde archeologen eens kwamen en hun licht lieten schijnen. Het bovenstaande was al gezet, toen deze wens vervuld werd. Vrijdagmorgen kwam hier nl. de bekende archeoloog mr. Ter Kuile. Hij heeft een kijkje genomen op het terrein, waar de urnen gevonden zijn en deze ten gemeentehuize gezien. Aan zijn deskundigheid danken we het dat we het door ons uitgesproken vermoeden moeten intrekken; we hadden ons niet minder dan 2000 jaar vergist (dat komt er van als men gaat oordelen over dingen waarvan men geen verstand heeft). De bewuste urnen zijn uit een tijdperk, ca. 2000 jaar vóór Christus; de lijken werden toen nog niet verbrand, maar begraven, zoo’n urn werd dan als ‘bijgave’ bij ’t lijk gelegd.”

In de zomer van 1937 waren arbeiders bezig met het ophogen van de Marsch en het opvullen van oude watergangen bij stad Hardenberg. Men voerde het benodigde zand aan uit Baalder. Dit gebeurde in het kader van de werkverschaffing. Meester Jongsma, die altijd zeer geïnteresseerd was in de plaatselijke geschiedenis, was snel ter plekke en zag dat men hier met een bijzondere vondst van doen had. Hij schakelde de burgemeester in, evenals mr. G.J. ter Kuile, de voorzitter van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG). In het vervolg stond meester Jongsma er elke dag bij als er weer verder gegraven werd. Ter Kuile schreef in 1938 over hem: “Zoo heeft deze onvermoeide speurder elken dag ter plaatse toezicht uitgeoefend, heeft gezorgd, dat zoo weinig mogelijk zoek raakte of stuk ging, heeft namens de Vereeniging de werkers een behoorlijke belooning telkens uitgereikt en heeft de moeizame expediëering bezorgd.”

Er kwamen veel voorwerpen aan de dag: in totaal een 35-tal kommen, bekers, schaaltjes, potjes en zelfs twee flesjes van aardewerk, zogenaamde kraagflesjes. Verder veel vuursteen, bewerkt en onbewerkt, waaronder zes bijlen.

Mr. Ter Kuile schreef in zijn verslag over de vondsten: “De Baalder Esch, gelegen in de oude Baalder Marke, ongeveer een kwartier gaans ten oosten van het stedeke Hardenberg in een langzame glooiing zich plus minus twee meter verheffend boven de omliggende gronden, vertoonde tijdens de afgraving na een eeuwenlange bebouwing een geweldige humuslaag, teellaag, van ruim 1 meter dik. Tot op onze dagen hadden oude beddingen van de Vecht daar in grillige bochten en over wijde breedten hun water langs gestuwd, de omgeving uitgehold, het esch-terrein afgerond en er een brede veilige waterbescherming omheen gelegd. Na 1901 werd de Vecht op die plaats geheel verlegd, genormaliseerd, en nu werd die hooge esch in maanden-langen arbeid verticaals-gewijze afgegraven en werd het diepliggende witte, onvruchtbare zand, welzand, in kipkarretjes weggereden tot opvulling van verlaten Vechtarmen. En juist in die diepe, witte zandlagen, dus ongeveer 1.85 M onder het maaiveld, maar op zéér ongelijke diepte telkens, werden deze vondsten toevalligerwijze blootgelegd.”

Naast achttien aardewerkscherven uit de ijzertijd (800 – 12 voor Chr.) bleek het dat men hier van doen had met aardewerken potten, schalen, flesjes en bekers uit de Trechterbekerperiode,
3400 – 2900 voor Christus, ook wel de Hunebedtijd genoemd.

Twee jaar eerder, in 1935, waren ook al potten en urnen gevonden in Baalder bij de afgraving van een aangrenzende es iets oostelijk van de vindplaats in 1937. Omdat de arbeiders er geen beloning voor kregen werd het vaatwerk achteloos weggegooid en in stukken gesmeten. Slechts één enkele gave gladwandige pot met veertien stempelindrukken bleef behouden. Het was een kogelpot.

Door zorgvuldig archeologisch onderzoek en toevallige vondsten is aangetoond dat in de directe omgeving van de stad Hardenberg al bijna 10.000 jaar lang mensen langs de Vecht zijn getrokken en er in sommige tijden hebben gewoond. Net als nu kenden deze mensen goede en slechte tijden. Wat ons tastbaar verbindt met hen zijn slechts bodemverkleuringen en enkele
voorwerpen. Duizenden jaren lang hebben mensen hier meer en meer vat proberen te krijgen op de natuur. Uiteindelijk heeft dit
geleid tot onze huidige woonomgeving.

(vrij naar een bijdrage van H.W. Dimmendaal, 2009)
(afbeeldingen van de Baalder vondsten afkomstig uit de database van het Archeologisch Depot in Deventer)