De lokale krant ‘De Vechtstreek’ schreef op 2 november 1935: “Bergentheim. Vrijdagmiddag is de nieuwe brug over ’t Kanaal, tegenover den Stationsweg, officieel geopend. Daarbij waren aanwezig de burgemeester en de secretaris van Ambt Hardenberg, de heer Levert, ingenieur bij de Overijsselse Kanalisatiemaatschappij en de heer Botterweg, hoofdopzichter. Van den heer Van Weerden, technisch ambtenaar bij den Provincialen Waterstaat, was bericht van verhindering ingekomen.
Nadat de genodigden, waarbij zich ook de heer Van der Pijl en het volledig bestuur van ‘plaatselijke belangen’ hadden aangesloten, in café Mulder waren samengekomen, toog men naar de brug, waar zich inmiddels een talrijke menigte had verzameld. De heer Banis, voorzitter van plaatselijk belang, heette allen hartelijk welkom en schetste in zijn rede, hoe het bestuur jarenlang geijverd heeft een brug te krijgen, voldoende aan de eisen van het moderne verkeer, waaraan de vlotbrug absoluut niet voldeed. Verschillende keren is er met het dagelijks bestuur der Kanalisatiemaatschappij over gesproken, maar de gestelde eisen waren te zwaar. Dit voorjaar ontving het bestuur de mededeling van den heer Van der Pijl, dat er kans voor totstandkoming bestond! Door hem werd een flinke geldelijke steun in uitzicht gesteld; ook de zakenmensen lieten zich niet onbetuigd en ’t resultaat is deze nieuwe brug!”
Op de foto’s zien we o.a. burgemeester Herman Heinrich Weitkamp en secretaris Resink van de gemeente Ambt Hardenberg. De bovenbouw van de brug was gerealiseerd door de plaatselijke smid K.H. Dekker en de onderbouw door de firma Muis en Lotterman.
Op 18 oktober 1933 was er een dijkdoorbraak in Bergentheim. De Vechtstreek van zaterdag 21 oktober meldde: “Dijkdoorbraak. Onder leiding en toezicht der Nederlandse Heidemij worden in de gemeente Ambt Hardenberg verschillende grondwerkzaamheden verricht.
Zo is men ook bezig met het verbeteren van een duiker onder de Van Riggelenswijk te Bergentheim. Woensdagavond ongeveer 9½ uur, toen de gewone dagelijkse werkzaamheden reeds lang waren beëindigd, merkten de omwonenden dat het water over hun landerijen stroomde. Bij onderzoek bleek dat op de plaats waar de Van Riggelenswijk in het Almelosche kanaal uitstroomt de dijk over 4 à 6 meter breedte was weggezakt, waardoor het water vrije toegang had over de aardappelvelden, de graslanden en de turfvelden. Ongeveer 20 hectare is ondergelopen. Het water steeg zo dat vier woningen moesten worden ontruimd, nl. van de arbeiders R. van Nuil, W. Lamberink, J. Espeldoorn en B. Bakker. De bewoners zijn allen ondergebracht bij verderaf wonende mede-ingezetenen. Intussen was de politie gewaarschuwd en is men begonnen met het dichten van het gat.
De dijk is 4 à 6 meter weggeslagen, ten gevolge waarvan een over de Van Riggelenswijk liggende brug van zijn steunpunten is beroofd en weggezakt. In de nacht van woensdag op donderdag zijn de werkzaamheden nogal belemmerd door de zware mist. De burgemeester van Ambt Hardenberg, de heer H.H. Weitkamp, was op het terrein aanwezig en met pl.m. 40 werklozen werden donderdag de werkzaamheden voortgezet. Het gat is weer gedicht!”
De dijkdoorbraak in Bergentheim was landelijk nieuws. Zo schreef De Telegraaf al op 19 oktober: “Den geheelen nacht is men bezig geweest met behulp van pramen, schuiten, zandzakken en bossen stroo het gat in den dijk te dempen.”
Twee dagen later schreef dezelfde krant: “Gisteravond te zeven uur is men er in geslaagd het gat in den dijk van het Overijsselsch kanaal te dichten. Het water is zoo goed als geheel van de landerijen verdwenen. De ontruimde woningen kunnen weer worden betrokken. Volgens later gedane mededeelingen zou de doorbraak geen verband houden met de werken die thans door de Nederlandsche Heidemij ter plaatse worden uitgevoerd, zoodat de oorzaak van de doorbraak onbekend is.”
Het Sallands Volksblad van 29 september 1911 meldde: “Het nieuwe bedehuis der gereformeerde kerk alhier komt deze week gereed. ’t Is van buiten gezien een degelijk, monumentaal gebouw; het sierlijke, slanke torentje verheft zich statig in de lucht en is als ‘een vinger die naar den hemel wijst’. Ook van binnen is de kerk keurig ingericht. Het licht, dat door de gekleurde ruiten valt en daardoor eenigszins gedempt is, brengt een ernstige, gewijde stemming teweeg. De muren zijn niet eentonig wit, maar met eenvoudige versieringen afgezet. Hebben andere kerken wel eens iets lokaalachtigs, dit is van buiten zoowel als van binnen een echte kerk. A.s. Zondag zal Ds. Goris ze op plechtige wijze in gebruik nemen.”
Toch was dit nieuwe gebouw niet het eerste dat de gereformeerden in Bergentheim bezaten. Vóór 1879 maakten de kerkgangers nog deel uit van de ‘moederkerk’ te Heemse. In het voorjaar van 1879 kwam men voor het eerst bijeen in een loods aan het kanaal. In 1892 werd de naam Christelijk Gereformeerde Gemeente gewijzigd in Gereformeerde Kerk.
In 1911, ten tijde van ds G.Goris, kwam aldus een nieuw en groter kerkgebouw tot stand vanwege de groei van de gemeente naar bijna 600 leden. In maart was de afbraak van het bestaande en de bouw van het nieuwe kerkgebouw aanbesteed naar een ontwerp van de Enschedese architect J.B. Radstake. Aannemer Van Dorth uit Vroomshoop bleek de laagste inschrijver. Hem werd het werk gegund.
De Overijsselsche Courant van 17 augustus 1827 bevat deze advertentie over de definitieve veiling van de havezate Bergentheim op 5 september:
“De Hoog Wel Geboren Heer H. baron van Voerst tot Bergentheim, lid der Ridderschap en der Provinciale Staten van Overijssel, domiciliërende te Wijhe, is voornemens om op woensdag den 22sten augustus 1827, des voordemiddags ten 10 uren op den Rustenbergh te Heemse in de gemeente het Ambt Hardenberg, door het ministerie van den notaris A. van Riemsdijk, residerende ter Steede Hardenbergh, ten publieken verkope in perceelen te doen veilen, ten einde 14 dagen daarna, op woensdag den 5 september aanvolgende, ter zelfder ure en plaats, hetzij in parceelen of in massa te worden verkogt, deszelfs van ouds riddermatige havezathe Bergentheim, gelegen op en aan den linker oever der rivier de Vecht in de Buurtschap Bergentheim ter gemeente het Ambt Hardenbergh voorzeid, en bestaande uit deszelfs heeren-huizinge en schuur N°. 13, met derzelver gronden, wheeren en verdere annexen, voorts uit de bouwmans woningen en erven het Bouwhuis, het Spijker, het Marsink, het Reinders en het Slot, alle mede te Bergentheim voormeld in de marke van dien naam, stootende aan die van Brucht, Sibculo en Beerse, gelegen, met derzelver verdere getimmertens, hooge- en laage gaarden-, zaaij-, wei- en hooijlanden, mitsgaders veld- en veengronden, deeze laatsten voor die van alle andere marken ter dezer gemeente tot de boekweit-veenculture geschikt en daar te boven allezints bekwaam om eenmaal met groot voordeel langs de tusschen de steeden Almelo en Ommen te gravene vaart te worden verturfd; voorts dit een en ander met de rechten en gerechtigheden, mitsgaders de attributien daaraan van ouds verknogt en door koperen alnog bij derzelver acquisitie uit te oefenen en te genieten onder de bepalingen bij de des actueel bestaande ofte in het vervolg te emanerene wetten en befluiten der hogere magt.”
De havezate Bergentheim lag ten zuiden van Hardenberg aan de linkeroever van de Vecht. Na verkoop van de landerijen in 1827 werd het huis in 1842 afgebroken.
Voordat het huis Bergentheim in 1649 de status van havezate kreeg, stond het bekend als Middesdorp, Middeldorp, Middesderping etc. en werd het in de volksmond ook wel het Robers genoemd. De oudste gegevens over dit erf vinden we in de veertiende eeuw toen het behoorde tot de Hof Ootmarsum in Twente. Aan deze Hof moest de belasting worden betaald.
In 1601 behoorde het erve Middesdorp aan jonkheer Berend van Heerdt. Diens zoon Henrick liet het in 1624 uit de horigheid ontslaan. Op 19 maart 1624 werd het hofhorig goed met toestemming van Ridderschap en Steden tot een leengoed van Overijssel gemaakt: ‘Item Myddesdarps to Bergenthem int kerspel van den Hardenberge gelegen in Zallanth vülgewaert theyde weyde ende venne, in den marcke Bergenthem ende is horich in den hoff Oetmerssum…’.
Toen Hiddo van Voerst tot Hagenvoorde het erf in 1649 had aangekocht van de familie Van Heerdt, liet hij het verheffen tot een adellijke havezate: ‘De heere Hiddo van Voorst, drost van Sallandt, heeft geremonstreert dat sijn edele aen hem heeft gebroght seecker huijs en saete to Baergentheim in den kerspel van den Hardenbergh, die voor desen lange bij edelen is geposideert ende besvoort, versoeckende dat deselve plaetse voor hem ende sijn gequalificeerde nakomelingen mach worden geprivilegieert ende gebeneficieert met het recht van een adelijcke havesate. Ende is na deliberatie om guede consideratien uijt sonderlinge faveur en sonder consequentie tselve versoeck geaccordeert.’
Op zondag 13 augustus 1944, ’s nachts om 01.30 uur, kwam vanuit Duitsland een Op zondag 13 augustus 1944, ’s nachts om 01.30 uur, kwam vanuit Duitsland een brandende Lancaster LM658 aangevlogen. Het stortte neer tussen Bergentheim en Mariënberg, op een perceel heidegrond van G.J. Scholten. In de omgeving van het wrak werden de lijken van drie bemanningsleden gevonden. Zij werden geïdentificeerd als: Christopher Holland, Benjamin Ramsden en Robert Stanley Williams. Het lichaam van Laurence Roy Watts werd later onder het toestel gevonden. De eerste drie jongemannen werden op 15 augustus 1944 begraven en Watts vier dagen later.
I
De Lancaster was de dag voor de crash opgestegen met een bemanning van acht, in plaats van de gewoonlijke zeven. Hun doel was Braunschweig. Op de terugweg kwamen ze onder vijandig vuur te liggen. Daarbij werd hun toestel getroffen.
Aan boord waren de bemanningsleden: – pilot Harold (Bill) Paston-Williams uit Dorking, Surrey; – 2nd pilot – Christopher Holland uit Horsham, Sussex; – navigator – Gerald Hood uit Croydon, Surrey; – bomb aimer – Benjamin Ramsden uit Bradford, West Yorkshire; – flight engineer – John Downie uit Kilmarnock, Ayrshire; – wireless operator – Laurence Roy Watts uit Fawler, Oxfordshire; – mid upper gunner – Robert Stanley Williams uit Queensferry, Flintshire; – rear gunner – Bruce Arnold David uit Hamilton, Ontario, Canada.
Toen het toestel door een Duitse Messerschmit was aangeschoten en in brand vloog, zat Benjamin Ramsden het dichtst bij het voorin geplaatste ontsnappingsluik. Het lukte hem om het luik te openen en te springen, gevolgd door zijn maten Gerald Hood, Christopher Holland en Bill Paston-Williams (onbekend in welke volgorde). Kort erna explodeerde het toestel, brak het in tweeën en stortte het ter aarde. Helaas overleefde Ramsden het niet. Wat de precieze toedracht van zijn overlijden was, is onbekend. Mogelijk heeft zijn parachute niet gefunctioneerd.
Piloot en leider van het squadron, Bill Paston-Williams raakte even bewusteloos, maar kwam in de lucht weer bij en kon nog net op tijd zijn parachute ontvouwen. Hij kwam hard neer in een weiland en verwondde zich daarbij aan knieën en hoofd. Het lukte hem om met veel moeite, midden in de nacht, aan te kloppen bij een boerderijtje alwaar hij meteen werd verzorgd. Hij overleefde de oorlog en overleed in 1976. Zijn oorlogsbelevenissen werden later door zijn zoon op schrift gesteld.
John ‘Jock’ Downie had ook heel veel geluk. Hij bekwam slechts kleine verwondingen toen hij uit het brandende vliegtuig sprong. Ook hij kwam in de lucht bij van de explosie en kon op tijd aan de koorden van zijn parachute trekken. Hij werd opgepikt door Nederlanders die hem snel via de ondergrondse in veiligheid brachten.
Gerald Hood was veilig geland, maar bij het verlaten van het brandende vliegtuig had hij ernstige brandwonden aan zijn benen opgelopen. Helemaal alleen, in shock en onzeker over zijn positie en locatie, werd hij al snel gevonden door verzetsman Jan Piksen. Dat was zijn geluk. Hij werd snel opgenomen door de ondergrondse die hem medisch verzorgden, onderdak boden en burgerkleren gaven. Helaas werd Hood een paar maanden later opgepakt, overgebracht naar de gevangenis in Almelo en berecht. Hij werd als spion veroordeeld tot de doodstraf. Hij werd op 21 maart 1945 gefusilleerd.
Laurence Watts, roepnaam Laurie, wordt verondersteld de laatste te zijn die uit het vliegtuig wilde springen. Zijn lichaam werd gevonden onder het wrak, met zijn lichaam voor de helft buiten het ontsnappingsluik.
Het lukte ook Bruce Arnold David uit het vliegtuig te springen. Het achterste deel van het vliegtuig stond in brand en hij was afgesloten van contact met zijn kameraden. Hij had de keus tussen levend verbranden of ‘springen’. Hij sprong, overleefde, maar werd opgepakt door de Duitsers en als POW (prisoner of war) afgevoerd. In 1945 werd hij uit krijgsgevangenschap bevrijd, maar verder is niets over hem bekend.