Zoekplaatje: speeltuin Loldorp in Kloosterhaar.

Het Dagblad van het Oosten van 14 augustus 1942 schreef:
“Op 9 augustus 1892 werd de eerste steen gelegd van de kerk der Nederlands hervormde gemeente te Kloosterhaar-Sibculo. Zondag jl. was het dus 50 jaar geleden dat met den bouw een aanvang werd gemaakt en de tegenwoordige predikant, ds. J. Muurling Jzn. heeft dan ook in een der diensten dit feit met enkele woorden willen herdenken. Hij gedacht daarbij in waardering allen die tot den bouw hebben medegewerkt en tevens degenen die in dien tijd de taak der geestelijke verzorging met ijver en toewijding hebben vervuld. Kloosterhaar-Sibculo werd aanvankelijk van Hardenberg uit bediend door o.a. de predikanten ds. Harthoorn, ds. Westhof en ds. Hoek, die bij het werk in de buitendorpen, dus ook in Kloosterhaar-Sibculo, de steun genoten van den godsdienstonderwijzer den heer J. Fredriks die meer dan 40 jaar lang de godsdienstoefeningen in de kerk te Kloosterhaar heeft geleid. De heer Fredriks overleed op 26 december 1935. Inmiddels werd zijn werk voortgezet door den hulpprediker de heer J.J. van Zorge, die van 9 mei 1936, toen de gemeente zelfstandig werd, beroepen werd tot predikant. Op 23 maart 1941 werd deze eerste predikant opgevolgd door ds. J. Muurling Jzn. Al werd dus voor 50 jaar het kerkgebouw gesticht, de gemeente als zelfstandige gemeente telt nog slechts weinige jaren. De kerk werd eenmaal met een zijvleugel uitgebreid. Thans is er weer dringend plaatsgebrek en men besloot dan ook over te gaan tot uitvoering van een reeds aangenomen kerkbouw-plan (een vrijwel geheel nieuwe kerk met plm. 800 zitplaatsen). Helaas, door de tijdsomstandigheden, zal er voorloopig weinig gedaan kunnen worden.”
In de nacht van negen op tien maart 1901 vond in Kloosterhaar een tragische gebeurtenis plaats. Het Utrechts Nieuwsblad en andere kranten meldden daarover op 27 maart:
“Men meldt uit Ambt Ommen: Naar aanleiding van een gerucht, dat de ongehuwde vrouw J.V., oud 21 jaar, wonende in het naburige Kloosterhaar, moeder was geworden, terwijl het kind spoorloos was verdwenen, deed de rijksveldwachter Van der Vaart onderzoek. Bij het verhoor loochende zij de waarheid van het gerucht. Toen de rijksveldwachter was vertrokken, ging zij echter op de vlucht en niemand wist waar ze gebleven was. Vrijdag keerde zij in de ouderlijke woning terug en toen zaterdag de rijksveldwachter haar opnieuw ondervroeg, bekende zij in den nacht van 9 op 10 maart bevallen te zijn van een levenloos kind, van het mannelijk geslacht, dat ze nabij de ouderlijke woning had begraven. Toen de politie onderzoek deed, had zij ’t veiliger geacht het lijkje weer op te graven en verder weg te brengen. Zij had ’t toen in de Vriezenveenschewijk, op twee uur afstand van hare woning, geworpen. Naar het lijkje werd tot heden vruchteloos gezocht”.
J.V. werd overgebracht naar het Huis van Bewaring in Zwolle. Op 30 maart werd zij weer in vrijheid gesteld. Op 18 april stond zij vervolgens terecht in Zwolle. Ze bekende het kinderlijkje begraven te hebben. De Officier van Justitie eiste drie maanden gevangenisstraf. Drie weken later deed de rechtbank uitspraak. J.V. werd schuldig bevonden aan ‘lijkheling’ en veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.
Uit het overlijdensregister van Ambt Hardenberg over 1901 blijkt dat het drama handelde om het levenloos geboren zoontje van de pas 21-jarige ongehuwde Jantje Vonk. Jantje was geboren op 12 juni 1879 als vijfde kind van de van oorsprong uit Friesland afkomstige veenarbeider Hendrik Hendriks Vonk en diens echtgenote Jantje Johannes Jutstra.
Op 17 november 1892 mocht ds. J.G. Harthoorn, predikant te Hardenberg, te Kloosterhaar de kerk inwijden, nadat hij geen moeite had ontzien om deze aldaar te vestigen. De kerk was gebouwd in opdracht van de kerkvoogden en notabelen van Hardenberg. De aanbesteding had plaats gevonden op 30 juni 1892.
De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 19 november 1892 besteedde aandacht aan de ingebruikname van het kerkgebouw:
“17 nov. Voor de bewoners der buurten Kloosterhaar en Sibculo, onder de gemeente Ambt Hardenberg, was het heden een gewichtige dag. Het nieuwe kerkgebouw der Herv. gem. werd heden voor ’t eerst gebruikt. De bewoners dezer buurten wonen zeer geïsoleerd. Vooral in den winter, als de venen slecht begaanbaar zijn, zijn ze moeilijk te bereiken. Kerkelijk behooren ze tot de Herv. kerk te Hardenberg, maar zij zijn ongeveer twee à drie uren daarvan verwijderd. Wel werd er in den laatsten tijd geregeld om de veertien dagen godsdienstoefening gehouden in de openbare school, onder leiding van den godsdienstonderwijzer den heer Fredriks, terwijl de doopsbediening van tijd tot tijd door den predikant Harthoorn werd verricht, maar toch bestond er groote behoefte aan een afzonderlijk kerkgebouw, daar de school maar zeer weinig ruimte bevat.
Door een ruime subsidie van de synode, benevens flinke bijdragen van de twee grootste landeigenaren in die streken, de Erven Van Roijen en de Erven Crull, benevens vele andere ingekomen giften, waren de kerkvoogden in staat gesteld dit gebouw te stichten. Het is een zeer eenvoudig doch net en doelmatig ingericht gebouw en van een kleine klokketoren voorzien”.
Op 1 januari 1873 werd in Kloosterhaar een beestachtige moord gepleegd. Verschillende kranten deden verslag van wat er was gebeurd op die akelige nieuwjaarsdag. De 27-jarige Jan Hansman, zoon van Jan Hendrik Hansman en Willemina Schuring, was het slachtoffer.
De Zierikzeesche Nieuwsbode van 11 januari 1873 schreef:
“Deventer, 7 jan. Gisteren zijn de twee daders van den ontzettenden moord te Kloosterhaar bij Ambt Hardenberg alhier opgebragt. Het is te hopen dat de welverdiende straf, die zij zeker ontvangen zullen, in deze environs een weldadigen invloed in ’t belang van openbare veiligheid en zedelijkheid moge uitoefenen. Den Nieuwjaarsdag, de tweede feestdagen en eenige andere noemt men hier ‘drinkeldagen’. De jeugd vult alsdan de herbergen, de politie ziet lijdelijk toe, en de ligtzinnigheid viert zoo dolzinnig haar saturnaliën dat een fatsoenlijk burger zich des avonds bijna niet op straat of op weg durft begeven. Tusschen den verslagene en den moordenaar, verneemt men nog, bestond al geruimen tijd een hevige onmin, en de eerstgenoemde wist dat de Nieuwjaarsdag tot de dag der wrake was bestemd. Den geheelen dag had hij zich in huis gehouden, doch des namiddags omstreeks 4 uur waagde hij het om met zijn meisje op den weg te verschijnen. Toen de daders hem ontmoetten, deden zij hun overjas of buis uit; ook de aangevallene deed dit terstond, doch toen hij ’t zijne aan zijn meisje ter bewaring gaf, ontving hij reeds een slag met een steen in een zakdoek geknoopt, voor het voorhoofd, waardoor hij bedwelmd, zoo niet dood ter aarde nederstortte. De moordenaars zetten daarop het pistool achter zijn oor en brandden het los, en hem vervolgens omkeerende, zetten zij het achter zijn andere oor en schoten het weder af. Het hoofd van den verslagene moet letterlijk vaneengespleten zijn.”
Het Nieuwsblad van Roermond voegt daar nog aan toe, alsof het niet voldoende duidelijk was: ‘De hersens van den ongelukkige vond men op den weg.’ Volgens de Twentsche Courant was Albert Hansman een ‘oppassend jongeling’ en was de twist al op Tweede Kerstdag ontstaan. De Zwolsche Courant deed op 9 januari uitvoerig verslag:
“Zwolle, 6 januari. Omtrent den moord te Sibculo wordt ons uit Ambt Hardenberg geschreven dat een troep jongelieden, die in opgewonden toestand van huis tot huis tot huis gingen om nieuwjaar te wenschen, den persoon Jan Hansman ontmoetten, met wien een hunner reeds des voormiddags in twist was geweest. Op hun nadering trok Hansman zijn buis uit. Dit werd door een jongemannen als een uitdaging beschouwd. Deze ontdeed zich daarop insgelijks van zijn buis en begon met Hansman te vechten. een ander van den troep moet toen den ongelukkige met een hard voorwerp, vermoedelijk een pistool, op het hoofd hebben geslagen, zoodat hij op den grond zakte. Onmiddellijk daarop werd een pistoolschot op hem gelost, waardoor het hoofd letterlijk werd verbrijzeld. Het is alzoo twijfelachtig of Hansman doodgeslagen of doogeschoten is.
Uit Den Ham meldt men ons nog, dat niet Jan Hansman, maar zijn broeder Albert de vermoorde is. De twee gearresteerde vermoedelijke moordenaars zijn de gebroeders Boshove. Tusschen hen en de gebroeders Hansman zat reeds een wrok sedert den tweeden Kerstdag, en men zegt dat een der daders eenige uren voor het plegen van de misdaad den ongelukkigen Hansman reeds had toegevoegd: ‘vandaag zult gij door mij handen sterven’. De verslagene moet niet al te gunstig bekend gestaan hebben en reeds meer dan eens wegens vechtpartijen met de politie in aanraking zijn geweest. Het nieuwjaarwenschen schijnt te Sibculo en Kloosterhaar gepaard te gaan met groote onmatigheid in ’t gebruik van sterken drank. Volgens onzen berichtgever gaan de jongelieden al de huizen rond, en drinken dan in den regel bij elk bezoek een flesch jenever.” (de melding uit Den Ham dat het Albert in plaats van Jan betrof, was onjuist)
De krant ‘De Standaard’ deed vervolgens op 28 juni van dat jaar verslag van de rechtszaak:
“Zwolle, 26 juni. Gister is door het Provinciaal Gerechtshof arrest gewezen tegen G.J. Boshove, H.J. Aalderink en B. Aalderink, die terecht stonden als beschuldigd van met elkander op den 1sten januari dezes jaars in de buurtschap Kloosterhaar, gemeente Ambt Hardenberg, den persoon Jan Hansman dermate te hebben mishandeld dat hij dien ten gevolge den dood gevonden heeft. Het hof heeft bij zeer gemotiveerd arrest aangenomen, dat wettig en overtuigend is bewezen, dat Jan Hansman zoodanig door H.J. en B. Aalderink mishandeld werd dat hij bewusteloos is blijven liggen en dat toen door G.J. Boshove een pistool op hem afgeschoten werd, waardoor zijn hersenpan verbrijzeld en hij terstond gedood is, en ter zake van het eerst gerealateerde feit de beide Aalderinks ieder tot 1 jaar correctionele cellulaire en wegens het tweede, gequalificeerd als moedwillige manslag, Boshove tot 8 jaar tuchthuisstraf veroordeeld.”
De veroordeelde moordenaar Gerrit Jan Boshove was op 6 juni 1848 geboren in Sibculo, als zoon van Johannes Boshove en Marijken Velten.
Dankzij een in het Tresoar te Leeuwarden bewaard gebleven archiefstuk, genaamd ‘geheim register van ontslagen gevangenen’, weten we hoe de moordenaar van Jan Hansman eruit zag. Het register was bedoeld om bepaalde categorieën in vrijheid gestelde gevangenen door justitie en politie beter in de gaten te kunnen houden. In dit register uit de periode 1882-1896 zitten fraaie portretten, zogenaamde cartes-visites, van ex-gedetineerden uit de Leeuwarder strafgevangenis.
Naast de foto’s is ook de index bewaard gebleven en zodoende weten we over Gerrit Jan Boshove te melden dat hij 1.83 meter lang was, bruin haar en bruine wenkbrauwen had, met een breed voorhoofd en grijze ogen, kleine neus, gewone mond, ronde kin zonder baard, vol aangezicht, gezonde kleur en dat hij een gedeelte van het rechterbeen miste. Naast de moord op Hansman was Boshove in 1882 door het Gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld voor een poging tot diefstal. Daarvoor moest hij andermaal vijf jaar brommen. Zijn straf werd met vier maanden bekort, vanwege zeer goed gedrag in de strafgevangenis en zodoende mocht hij op 7 september 1886 zijn cel verlaten. Boshove was kleermaker van beroep en had leren schrijven.