Toen, op 15 mei 1933: opheffing station Baalder-Radewijk.

Toen, op 15 mei…: opheffing halteplaats ‘Baalder-Radewijk’

Locomotief

De Nederlandse Spoorwegen maakten op 8 mei 1933 bekend dat de halteplaats ‘Baalder-Radewijk’ op de lijn Zwolle-Emmen met ingang van 15 mei 1933 zou worden opgeheven. De stopplaats Baalder-Radewijk was vanaf het begin van de exploitatie van de Noordooster-Lokaalspoorweg (NOLS) in gebruik geweest. De passagiers uit Baalder-Radewijk moesten voortaan of instappen op het station van Hardenberg of op dat van Gramsbergen.


Toen, op 12 maart 1737: onderwijs in Radewijk.

In het archief van de Staten van Overijssel wordt een aantal dossiers bewaard aangaande het onderwijs in de achttiende eeuw in het Schoutambt Hardenberg. De vele kinderen in dit uitgestrekte gebied moesten soms enorme afstanden afleggen om ’ter school’ te kunnen gaan.

De kinderen van de buurtschap Radewijk waren veelal volkomen van onderwijs verstoken. De predikant van Hardenberg, Jan Jelle ter Poorten, schreef daarom op 12 maart 1737 het volgende briefje dat als bewijsstuk werd gevoegd bij een aanvraag van de Radewijker ingezetenen.

“Dat het Buerschap Radewijk onder het carspel Hardenberg gehorende seer verre afgelegen is, en daarom hunne kinderen nog tot de schole van den Hardenberg, nog tot die van Bargentheijm, nog tot die van Ane gaan kunnen en deswegen selfs een schoolmeester hoog nodig hebben, kan met waarheit getuigen de daartoe versogte predicant J.J. ter Poorten. Hardenberg, den 12 maart 1737.”

De ingezetenen van Radewijk schreven dit verzoekschrift:
“Edele Mogende Heeren van de Ridderschap en Steden de Staeten van Overijssel. De gesaementlijke bourmannen en huijsluijden van de bourschap Raveke in het carspel van den Hardenbergh, geven uw Edele Mog(ende) alle schuldigh en onderdaenigh respect te kennen, hoe dat sij haare kinderen seer gaarn wilden ter scholen laeten gaan, ten einde te leren lesen en schrijven, mitsgaeders in de waere gereformeerde godsdienst te worden geoeffend; maer geconsidereerd haere bourschap meerder als anderhalf uur van den Hardenbergh, jae sommige huijsen daer van wel twee uiren gaens zijn gelegen, en ook in de wintertijden wegens het gedurige waeter haere kinderen onmogelijk nae den Hardenbergh kunnen laeten gaen, en alsoo de remonstranten van haere goeden gever, en voornemens gefourneerd wordende, vinden haer ten uijtersten verpligt haer toevlugt tot uw Edele Mogende te nemen, en op het aller onderdaenigst te bidden, dat uw Edele Mogende goedigh gelieven te zijn, aen haer supplianten te accorderen dat sij een schoolmeester in haere bourschap Raveke mogen aenstellen, tot het institueren van haere kinderen; mitsgaeders aen den schoolmeester toe te leggen een jaerliks tractement van vijftigh guldens, gelijk andere schoolmeesters trekken en genieten. ’t Welk doende.”

Op 19 april 1738, dus ruim een jaar na het verzenden van de brief, werd door de Ridderschap en Steden de Staten van Overijssel een besluit genomen. De buurtschap Radewijk werd toegestaan een schoolmeester te benoemen. Toegezegd werd een traktement van niet 50 maar 25 gulden per jaar.


Toen, op 21 maart 1744: onderwijs in Radewijk en Den Velde.

In het archief van de rechtsvoorgangers van de Provincie Overijssel wordt een groot aantal interessante zaken bewaard betreffende de huidige gemeente Hardenberg. Zo bemoeiden de Staten (toen bestaand uit Ridderschap en Steden) zich o.a. met het onderwijs op het platteland. Door de buurtschappen te subsidiëren met een jaarlijks bedrag werden de inwoners ervan in staat gesteld een schooltje te stichten en een onderwijzer te benoemen.

De buurtschappen Radewijk en Den Velde waren in 1744 nog altijd verstoken van onderwijs. De kinderen moesten lopen naar Hardenberg of Gramsbergen en dat tijdens de wintermaanden, want ’s zomers hielpen ze mee op het land. De wegen naar de scholen waren vaak zo slecht dat de kinderen geheel niet naar school gingen.

In genoemd archief is een brief bewaard gebleven, waarin de gezamenlijke boermannen (de grote gewhaarde boeren) een verzoek richtten tot de Staten om ook gesubsidieerd te mogen worden:

“Aen de Edele Mogende Heeren Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel. Geven onderdaniglijk te kennen, de gesamentlijke boermannen van de ver wijdgestrekte boerschappen van Radewijk en ten Velde, carspels Hardenberg, dat dese boerschappen ten deele meer dan een uir en een groot gedeelte derselver wel twe uiren gaans gelegen sijn van de schole binnen den Hardenberg, werwaarts sij haere kinderen ter schole souden moeten senden, dat bovendien dese boerschappen gedurende de wintertijd wanneer haere kinderen alleen ter schole kunnen gaan, door het waeter van gem(elde) Hardenberger schole afgesneden sijn, sodanig dat het eene volstrekte onmogelijkheijd is, dat haere kinderen derwaarts ter schole gesonden kunnen worden. Dat sij suppl(ianten) derhalven wel genootsaekt sijn geworden (wilden sij haere kinderen niet als heijdenen laten opwassen) niet alleen eene schoele te bouwen, maar ook in deselve tot onderwijs der kinderen, te stellen een bequaem schoolmeester, so als ligt af te nemen is, tot grote beswaar van dese boerschappen, en vermits had aen de suppl(ianten) volstrekt onmogelijk soude sijn, sulke swaare kosten vor altijd, alleen te supporteren.
So keren sij sig tot U Ed. Mogende ootmoedig versoekende dat UEdMog: aen haar goedgunstig willen accorderen, sodanig een tractement van 25 guld. des jaars, als UEDMog: veeltijts gewoon sijn aen diergelijke scholen toe te leggen. ’t Welk doende. Pr. Alb. Van Riemsdijk als gevolmagtigde. Deventer, den 21 meert 1744.”

Het is onduidelijk waarom de ingezetenen van Radewijk andermaal een verzoek indienden bij de Staten. Reeds op 19 april 1738 hadden Ridderschap en Steden besloten jaarlijks 25 gulden bij te dragen voor het salaris van een schoolmeester in Radewijk.

Toen in 1748 een landelijke volkstelling werd gehouden, werden alle inwoners van Radewijk door de rotmeester genoteerd. Op die lijst is geen schoolmeester te vinden. Daaruit mogen we concluderen dat er nog altijd geen school in Radewijk was. Pas in 1788 lezen we voor het eerst in de archieven over een ‘schoolmeister’ te Roke, genaamd Jan Klinge.


Toen, op 16 maart 1854: de drieling van Radewijk.

0316_drieling
In de Provinciale Drentsche Courant van 22 maart 1854 lezen we:

“In het dorp Radewijk is de vrouw eens landbouwers van drie welgeschapen kinderen bevallen, twee jongens en een meisje; een der eersten is kort daarna overleden”.

Het betrof de drieling van Hermannus Schepers en Hendrikjen Maatman. Zij woonden nog net binnen de grenzen van de gemeente Stad Hardenberg in ’t Hardenbergerveld, grenzend aan de buurtschap Radewijk. De drieling was geboren op 16 maart 1854. De baby’s overleden alle drie voor ze twee weken oud waren…