In het archief van de rechtsvoorgangers van de Provincie Overijssel wordt een groot aantal interessante zaken bewaard betreffende de huidige gemeente Hardenberg. Zo bemoeiden de Staten (toen bestaand uit Ridderschap en Steden) zich o.a. met het onderwijs op het platteland. Door de buurtschappen te subsidiëren met een jaarlijks bedrag werden de inwoners ervan in staat gesteld een schooltje te stichten en een onderwijzer te benoemen.
De buurtschappen Radewijk en Den Velde waren in 1744 nog altijd verstoken van onderwijs. De kinderen moesten lopen naar Hardenberg of Gramsbergen en dat tijdens de wintermaanden, want ’s zomers hielpen ze mee op het land. De wegen naar de scholen waren vaak zo slecht dat de kinderen geheel niet naar school gingen.
In genoemd archief is een brief bewaard gebleven, waarin de gezamenlijke boermannen (de grote gewhaarde boeren) een verzoek richtten tot de Staten om ook gesubsidieerd te mogen worden:
“Aen de Edele Mogende Heeren Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel. Geven onderdaniglijk te kennen, de gesamentlijke boermannen van de ver wijdgestrekte boerschappen van Radewijk en ten Velde, carspels Hardenberg, dat dese boerschappen ten deele meer dan een uir en een groot gedeelte derselver wel twe uiren gaans gelegen sijn van de schole binnen den Hardenberg, werwaarts sij haere kinderen ter schole souden moeten senden, dat bovendien dese boerschappen gedurende de wintertijd wanneer haere kinderen alleen ter schole kunnen gaan, door het waeter van gem(elde) Hardenberger schole afgesneden sijn, sodanig dat het eene volstrekte onmogelijkheijd is, dat haere kinderen derwaarts ter schole gesonden kunnen worden. Dat sij suppl(ianten) derhalven wel genootsaekt sijn geworden (wilden sij haere kinderen niet als heijdenen laten opwassen) niet alleen eene schoele te bouwen, maar ook in deselve tot onderwijs der kinderen, te stellen een bequaem schoolmeester, so als ligt af te nemen is, tot grote beswaar van dese boerschappen, en vermits had aen de suppl(ianten) volstrekt onmogelijk soude sijn, sulke swaare kosten vor altijd, alleen te supporteren.
So keren sij sig tot U Ed. Mogende ootmoedig versoekende dat UEdMog: aen haar goedgunstig willen accorderen, sodanig een tractement van 25 guld. des jaars, als UEDMog: veeltijts gewoon sijn aen diergelijke scholen toe te leggen. ’t Welk doende. Pr. Alb. Van Riemsdijk als gevolmagtigde. Deventer, den 21 meert 1744.”
Het is onduidelijk waarom de ingezetenen van Radewijk andermaal een verzoek indienden bij de Staten. Reeds op 19 april 1738 hadden Ridderschap en Steden besloten jaarlijks 25 gulden bij te dragen voor het salaris van een schoolmeester in Radewijk.
Toen in 1748 een landelijke volkstelling werd gehouden, werden alle inwoners van Radewijk door de rotmeester genoteerd. Op die lijst is geen schoolmeester te vinden. Daaruit mogen we concluderen dat er nog altijd geen school in Radewijk was. Pas in 1788 lezen we voor het eerst in de archieven over een ‘schoolmeister’ te Roke, genaamd Jan Klinge.