Toen, op 22 augustus 1916: Jan Roelofs doodgeschoten.

Het Sallands Volksblad van 25 augustus 1916 meldde:
Gramsbergen: Een treurig ongeval vond heden (dinsdag) plaats te Holthemerbroek. De landbouwer J.R., wonende op het erve de Poffert, onmiddellijk aan de grens, welke met een voer plaggen naar huis reed, is bij ongeluk door een Duitsch grenssoldaat doodgeschoten. Terwijl deze zijn geweer bij aflossing aan een kameraad overreikte is dit op een onverklaarbare wijze afgegaan, juist in de richting van den getroffene, welke door een schot door het hoofd onmiddellijk overleed. R. was een oppassend man, was gehuwd en laat een vrouw en 4 kinderen onverzorgd achter. De deelneming en de verslagenheid is, zoo men denken kan, groot.

J.R., oftewel Jan Roelofs, was zoals de overlijdensakte vermeldt, weduwnaar van Geertjen Ramaker en echtgenoot van Hendrikien Derks. Hij overleed op 41-jarige leeftijd.


Toen, op 1 mei 1916: invoering zomertijd.


Het Salland’s Volksblad van 26 mei 1916 meldde:

De goedbedoelde regeeringsmaatregel betreffende de invoering van den zomertijd vindt hier geen onverdeelde instemming. Het schijnt dat sommigen verzuimd hebben op 30 april de klok een uur vooruit te zetten. Van die nieuwigheid moesten ze niets hebben. En het gevolg was dat zij op allerlei manier met den tijd in de war raakten.

Het bestuur der chr. school had als goede staatsburgers past den wettelijk vastgestelden tijd ook ingevoerd. Maar nu moesten de kinderen te vroeg naar school. Want, zoo redeneeren zij, die niet met den tijd meegaan, het is toch eigenlijk nog maar acht uur.

De kerkeraad der Ger. Kerk scheen zich ook niet goed bij den nieuwen toestand te kunnen aanpassen en bewandelde den gulden middenweg door den aanvang der Godsdienstoefeningen een half uur te verschuiven. Daardoor gesterkt in hun vermeende bezwaren kwamen ook enkele ouders bij het schoolbestuur aankloppen om de lessen weer op den ouden tijd aan te vangen. Om des lieven vrede wille heeft het schoolbestuur maar gedeeltelijk toegegeven en den aanvang der lessen een half uur verschoven. Het slot der geschiedenis zal wel zijn dat nu niemand met de regeling tevreden is.

De eerste praktische toepassing van zomertijd was door het Duitse Keizerrijk gedurende de Eerste Wereldoorlog, vanaf 30 april 1916. De zomertijd werd ook in de bezette gebieden doorgevoerd. Nederland was weliswaar neutraal, maar voerde een dag later (1 mei) ook de zomertijd in en dat zorgde in Hardenberg dus voor nogal wat problemen…


Toen, op 29 mei 1915… paspoort van Jan Roelofs

Dit fraaie document is een paspoort, afgegeven op 29 mei 1915 aan Jan Roelofs uit Holtheme. Het paspoort werd verstrekt ten tijde van de Eerste Wereldoorlog en bevat naast het pasfotootje van Jan ook zijn signalement.

Zo weten we dat hij toen 40 jaar oud was (geboren op 25 januari 1875), blond haar had, blauwe ogen en een gewone neus. Hij was niet lang, slechts 1.63 meter. Het paspoort was een jaar geldig en werd afgegeven door de minister van buitenlandse zaken namens hare majesteit de koningin. Met het paspoort kon Jan de grens over, Duitsland in.

Het buitenlands paspoort werd afgegeven op 29 mei 1915 in Den Haag en enkele dagen later bekrachtigd door de commissaris van de koningin in Overijssel. Helemaal bovenaan het paspoort bevestigde de toenmalige burgemeester van Gramsbergen, in het Duits, dat het pasfotootje en de handtekening daadwerkelijk van Jan Roelofs waren. Ter bekrachtiging werd het document nog twee maal gezegeld met het stadszegel van Gramsbergen.

Jan Roelofs was twee keer getrouwd, eerst in 1902 met Geertjen Ramaker en na haar overlijden hertrouwde hij in 1913 met Hendrikien Derks. Jan stierf een jaar na het verlenen van dit paspoort, op 22 augustus 1916 te Holtheme, slechts 41 jaar oud. De wijze waarop hij stierf, was treurig. Het Salland’s Volksblad schreef daarover:
Een treurig ongeval vond heden (dinsdag) plaats te Holthemerbroek. De landbouwer J.R., wonende op het erve de Poffert, onmiddellijk aan de grens, welke met een voer plaggen naar huis reed, is bij ongeluk door een Duitsch grenssoldaat doodgeschoten. Terwijl deze zijn geweer bij aflossing aan een kameraad overreikte, is dit op een onverklaarbare wijze afgegaan, juist in de richting van den getroffene, welke door een schot door het hoofd onmiddellijk overleed. R. was een oppassend man, was gehuwd en laat een vrouw en 4 kinderen onverzorgd achter. De deelneming en de verslagenheid is, zoo men denken kan, groot.


Toen, op 15 oktober 1914: Belgische vluchtelingen in Hardenberg.

Het is meer dan een eeuw geleden dat de Eerste Wereldoorlog woedde in Europa. Wij, Nederlanders, bleven gelukkig buiten schot, omdat het de regering gelukte – zo goed als – neutraal te blijven. Terwijl een groot deel van de wereld in brand stond, ging in Nederland, en zeker bij ons, het leven zijn gewone gang. Toch merkten de inwoners van Hardenberg en omgeving wel degelijk iets van de gevolgen van het Europese strijdgewoel. Al snel na het uitbreken van de ‘grote oorlog’, op 28 juli 1914, werd ons land een veilige haven voor vele honderdduizenden vluchtelingen uit België. Deze vluchtelingen waren zowel burgers die vreesden voor het oorlogsgeweld en de vermeende wreedheden van de Duitsers, als militairen die ofwel deserteerden of van hun legereenheid waren afgesneden.

De gemeente Stad Hardenberg, op dat moment slechts iets meer dan 2000 zielen tellend, kreeg op 15 oktober 1914 maar liefst 115 vluchtelingen binnen haar stadsgrenzen. Deze moesten worden voorzien van voedsel en huisvesting. Dat laatste was nog niet zo eenvoudig. Het gemeentebestuur besloot daarom de kort ervoor opgeleverde paardenstallen van de Coöperatieve Landbouwvereniging te vorderen en aan te wijzen als tijdelijke opvang-locatie. De stallen waren verrezen aan de Stationsweg (Stationsstraat), nabij het oude kerkhof Nijenstede. Daar verbleven de vluchtelingen slechts korte tijd. Zodra de opvanglocaties in openbare gebouwen in gereedheid waren gebracht, werden ze daarheen overgebracht.

Vanaf dat moment bivakkeerden ze in het Gebouw voor Christelijke Belangen, de oude Bewaarschool en in de oude openbare lagere school aan de Achterstraat. De inwoners van de gemeente waren betrokken en hielpen daar waar ze maar konden. Over het algemeen was hun houding ten opzichte van de vluchtelingen positief.

Het eerste archiefstuk dat handelt over de opvang van de Belgische vluchtelingen dateert van 18 oktober 1914. Het is geschreven door de burgemeester van Avereest, Ubbo Petrus Cavaljé, aan zijn ambtsgenoot Jacobus Willem Cornelis Bloem. Deze eerste burger van Stad Hardenberg viel wat dat betreft wel met de neus in de boter. Hij was nog maar net geïnstalleerd als burgemeester (10 oktober) of hij werd geconfronteerd met het vluchtelingenprobleem. Cavaljé schrijft dat hij diezelfde ochtend vroeg een Belgische vluchteling op zijn kantoor heeft gehad die voorgaf dat hij al het hele land had door gezworven en nu hulp zocht bij zijn terugtocht naar België. Het verhaal was de burgemeester enigszins verdacht voorgekomen en daarom had hij de politie een nader onderzoek laten instellen. Daaruit was gebleken dat de vluchteling Charles Louis Bonduel heette en dat hij in de gemeente Stad Hardenberg in een school met andere vluchtelingen was ondergebracht. Bonduel was in België opgenomen geweest in een soortgelijk gesticht als Veenhuizen. Een van zijn mede-vluchtelingen had hem herkend en had hem openlijk verwijten gemaakt over zijn verblijf in een landlopers-gesticht. Dat was de reden waarom hij zijn verblijfplaats in Hardenberg stante pede had verlaten. Burgemeester Cavaljé beëindigde zijn brief met de vraag of zijn collega het wenselijk achtte dat de vluchteling werd teruggebracht naar Stad Hardenberg.
Burgemeester Bloem reageerde twee dagen later en liet weten dat men op dat moment circa 120 Belgen huisvestte, maar dat er sinds kort een werd vermist. Hij schrijft: “Enfin, de persoon ziet er als volgt uit: een kuiltje of deukje in de wang, leeftijd circa 26 jaar, gekleed in grijs jasje, wat wel de indruk geeft van gestichtskleeding, grijs vilt hoed en vilt pantoffels. ’t Is zeer waarschijnlijk wel de persoon die hier vermist wordt. Hij deelde hier mede dat hij uit Gent kwam, aldaar samenwoonde met moeder en tante, doch van die beiden niets wist. Aangezien hij hier geen familiebetrekkingen heeft, is terugzenden beslist niet noodig, en bovendien te ontraden, omdat wij hier al zoo vol zitten.

“Enig speurwerk door Sophie Welvaert van het Bevolkingsarchief van de Stad Gent wees uit dat het hier handelde om Charles Louis Bonduel die op 27 januari 1878 was geboren in Gent. Op goed dertigjarige leeftijd was hij verhuisd naar Lens in Frankrijk, maar in 1914 was hij kennelijk op de vlucht geslagen en in Nederland terecht gekomen. De burgemeester had hem ‘circa 26 jaar’ geschat, maar hij was dus al wat ouder (in 1914 was hij geen 26, maar 36). Het laatste wat nog van hem bekend is, is dat hij de ‘Grote Oorlog’ heeft overleefd, want in 1927 vestigde hij zich in de zgn. ‘Merksplas-Kolonie’. Dit komt weer overeen met hetgeen door de burgemeester van Avereest werd geschreven, namelijk dat hij was gevestigd in ‘een gesticht als Veenhuizen’. In ieder geval verbleef Bonduel na de oorlog (opnieuw) in zo’n gesticht.
De Merksplas-Kolonie was een ‘onvrije’ landloperskolonie. De landlopers werden er verplicht om in de regio op het land te werken om zo hun werkethos te bevorderen. Er heerste strikte orde en tucht.

De volgende brief in het archief over de opvang van de Belgische vluchtelingen, bevat een ‘zeer vertrouwelijk’ advies voor de burgemeester. Letterlijk wordt gevraagd ‘zachte dwang’ uit te oefenen op de Belgische vluchtelingen, om ze ertoe te bewegen naar hun vaderland terug te keren. De steller van de brief schrijft:
“Aan vluchtelingen die weigeren on binnen korten tijd (10 à 14 dagen) naar hun land te vertrekken, zou van Uwentwege kunnen worden medegedeeld dat door U is vernomen dat er door de Regeering plannen worden overwogen om de ondersteuning die zij alhier genieten, op minder kostbare wijze te doen geschieden en hen daarom naar het kamp te Oldebroek of naar Veenhuizen te doen transporteren. Zooals vanzelf spreekt, kan door U niet worden medegedeeld dat U iets van Regeringswege of van mij omtrent deze plannen bekend is, maar een zacht dreigement in den aangegeven zin, althans eene meer of minder krachtige aansporing zou, naar ik van het Departement van Binnenlandsche Zaken verneem, der Regeering wel wenschelijk voorkomen.”

Het is niet bekend of burgemeester Bloem zich iets van dit ‘advies’ heeft aangetrokken. Wel weten we dat er op 8 december om 09.20 uur een speciale trein vertrok vanaf station Hardenberg. Aan boord was een groot deel van de 115 vluchtelingen. Zij werden overgebracht naar het vluchtelingenkamp bij Nunspeet. 32 personen gingen niet mee en bleven in Stad Hardenberg. Die keuze werd gerespecteerd door de Commissaris van de Koningin in Overijssel, maar – zo liet hij weten – dan kwamen de onderhoudskosten geheel voor rekening van de particulieren die hen onderdak boden. Die particulieren hadden zich verenigd in een ‘Plaatselijk Steuncomité’, voorgezeten door dokter Kattenwinkel. Eind december 1914 verbleven dezelfde 32 vluchtelingen nog altijd in de stad. Zij waren van een betere of gegoede stand…

Recent verscheen het boek ‘Overijssel en de Eerste Wereldoorlog’, van de hand van samenstellers Henk van der Linden en Jos van Raan. In dit boek is o.a. bovenstaande bijdrage aangaande Hardenberg geplaatst.


Toen, op 08 januari 1917: distributiewet tijdens Wereldoorlog I.

0208_distributie
In dezelfde krant werd een ingezonden stuk geplaatst.

Op 8 januari 1917 woedde de Grote Oorlog in Europa. Nederland bleef buiten schot, maar ondervond wel de gevolgen van schaarste. In het Salland’s Volksblad van 9 februari 1917 lezen we:

“Distributie. Burgemeesters en Wethouders van Stad- en Ambt Hardenberg brengen ter algemeene kennis dat de maximumprijzen zijn van:
a. Varkensvleesch: rollade, 70 cent, magere lappen, 60 cent, doorregen lappen, 52,5 cent, vette lappen, carbonade, versch vet spek, versch doorregen spek, gezouten of gerookt vet spek, gezouten of gerookt mager spek, reuzel, kluiven en gehakt. Alles per half K.G. contant.
b. Brood: Tarwewaterbrood (gebuild), bruinbrood (ongebuild), grof roggebrood.

Verder worden de ingezetenen gewaarschuwd zorg te dragen, dat direct bij den aanvang van een tijdperk van 4 weken alle 4 kaarten in hun bezit komen. De bakkers mogen niet per week de kaarten verstrekken. Ook dient te worden nagegaan of men zooveel brood ontvangt als de bons aangeven. Na afloop eener week moet de kaart, met de eventueele overgebleven bons door den houder worden verbrand. In geen geval mogen de bakkers de eenmaal afgegeven kaarten terug ontvangen.

Overtredingen worden streng gestraft ingevolge de Distributiewet. Hardenberg/Heemse, den 8 februari 1917″.