Ane 1227

Op 28 juli 1227 vond de ‘Slag bij Ane’ plaats, ook wel bekend als ‘de Gulden Sporenslag van de Lage Landen’.

De veldslag bij Ane is zonder twijfel een van de indrukwekkendste gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis. Het was de grootste ramp uit die tijd.

Drenthe stond vanaf die datum op de kaart en de stad Assen heeft zijn bestaansrecht als ’t ware aan deze veldslag te danken. Zelfs kan men zonder overdrijven stellen dat de steden Zwolle, Ommen en Hardenberg hun ontstaan mede te danken hebben aan de Slag bij Ane. Zwolle en Ommen kregen als beloning voor de aan de bisschop verleende hulp stadsrechten, Hardenberg kreeg een stedelijke versterking voor de bisschoppelijke verdediging van het gebied ‘Oversticht’. Hardenberg bestond toen overigens helemaal nog niet. Wel het nabij gelegen ‘stedeke’ Nijenstede. Hasselt kreeg in 1252 stadsrechten, vanwege de hulp van de vier ridders uit Hasselt bij de Slag bij Ane.

Bij deze Slag bij Ane kwamen zo’n vierhonderd ridders en andere adellijke schildknapen om in het hoogveenmoeras. Ze hadden gevochten tegen een Drents boerenlegertje, waaraan ook de vrouwen hadden meegedaan. Het Utrechtse ridderleger – dat de weerspannige Drenten een lesje wilde leren – werd aangevoerd door de toenmalige bisschop van Utrecht, Otto II van der Lippe. De bisschop was zoals in die tijd gebruikelijk tevens wereldlijk heerser over Overijssel, Drenthe en Groningen. Het Drentse boerenlegertje, bewapend met pijlen en speren, stond onder commando van Rudolf van Coevorden, de slotvoogd van Coevorden. Het door de bisschop aangevoerde Utrechtse ridderleger bestond uit een keur van zwaar geharnaste ridders te paard. Hieronder waren grote namen als de graaf van Gelre, Gijsbrecht van Amstel, graaf Boudewijn van Bentheim, Rudolf van Goor.

Een aantal van hen was kort ervoor samen met bisschop Otto van de (vijfde) kruistocht, naar de stad Damiate (Doemjat) in Egypte naar Nederland teruggekeerd. Ook uit Duitsland waren er ridders die de bisschop wel een handje wilden helpen om in Drenthe orde op zaken te stellen. Zo was onder andere de beroemde kruisridder Bernhard von Horstmar van de partij. Hij kwam uit het Duitse stadje Horstmar, niet ver van Munster. Hij had in heel Europa naam gemaakt in de kruistocht van de Engelse koning Richard Leeuwenhart en gold in Europa als een beroemdheid op militair terrein. Zo op het eerste gezicht leek het Drentse boerenlegertje geheel kansloos tegen dit voor die tijd hypermoderne Europese leger.

Toch werden de Utrechtse ridders bijna allemaal door de lichtbewapende Drenten in de pan gehakt. Ze werden een slachtoffer van hun eigen kostbare wapenrusting, blinkende zware harnassen en schilden. Ze kwamen namelijk niet ver van Ane in het zompige veen terecht. Daarin zakten ze in hun zware harnassen met paard en al weg. Daarnaast kregen ze het door het drukkende weer op die 27e juli – het was toen bloedheet – in die zware bepantsering spaans benauwd. Als gevolg van dit alles raakte het leger ook nog in paniek en gedesoriënteerd. Zo konden de in het veen vastzittende paarden niet meer voor of achteruit en werden ze ook nog eens door hun eigen achterhoede onder de voet gelopen. Er ontstond een vreselijke chaos. Voor de licht bewapende Drenten, die zich wel makkelijk op het veen konden bewegen, vormden de edele ridders dan ook een gemakkelijke prooi. Volgens een kroniekschrijver begon toen ‘het vleeshakken’ dat de hele dag zou voortduren. Honderden ridders werden door hen afgeslacht. Onder de doden bevonden zich bisschop Otto II en ridder Bernhard von Horstmar.