Op 16 september 1771 werd te Emden in het koninkrijk Pruissen een akte van volmacht afgegeven door Maurits Willem van den Appell en zijn ehegemalinne Adriana van den Appell geboren van de Merwede. Zij volmachtigden Gerrit Goris te Hardenberg tot het doen van transport en overdracht van de vaste goederen die op 11 april van dat jaar publiekelijk waren verkocht ten overstaan van het gericht van Hardenberg, zoals het huis Veltinckveld te Ane met de daarbij behorende landerijen, opgaande bomen, akkermaalshout, etc., zoals dit in de maand augustus van dit jaar volgens koopbrief verkocht was. Ook werd hij gevolmachtigd om de hofrichter van Salland te verzoeken om de nodige toestemming te verlenen voor de verkoop van twee mudden gezaaid zaailand, een dagwerk hooiland, enige lage landerijen en twee-vijfde parten driftwaare uit het erve Hoebertinck of Hoebert in de buurtschap Ane, zoals wijlen comparantens vader Kapitein Will. Daniel van der Merwede, onder Ridderschap van Per Joch Balok, daarmede op 14 juni 1750 laatstelijk is beleend, door de comparanten aan burgemeester B. van Borne, de verwalter Scholtus J. van Riemsdijk en Evert Vedelaar verkocht. En voorts om aan deze drie voornoemde kopers voor de heer hofrichter, van de voornoemde hofhorige goederen uit het erve Hoebertinck of Hoeberts, te doen behoorlijke cessie, transport en overdracht.

Op 22 december 1775 passeerde de schout van ’t schoutambt Hardenberg de overdracht van het eerste perceel, uit het het erve en goed Hoebertink of Hoeberts te Ane, zijnde het woonhuis op ‘t erve Hoeberts met zijn grond en wheere, door Aaltien Hoberts, weduwe van Egb. Melenberg, zijnde in deze geadsisteerd met haar zoon Albert Melenberg als momboir; Harmen Hoberts; Eva Marrink, weduwe van wijlen Jan Hoberts, voor haarzelf en namens haar dochter, geadsisteerd met haar schoonzoon M. Odink als momboir; de heer J.H. van Langen, als in huwelijk gehad hebbende Fennegien Hoberts, voor zichzelf en namens zijn zoon en dochter; Annegien Hoberts, weduwe van Jan Monnekemeijer, geadsisteerd met haar schoonzoon Hend. Schuldink als momboir; Jan Hoberts en zijn huisvrouw Jannegien Gerritsen; en dan nog verw. Scholtus J. van Riemsdijk in kwaliteit als gevolmachtigde van Egbertien Hoberts, weduwe van E. van Dijk, luid procuratie voor burgemeesteren, schepenen en raden van de Stad Zwolle op 23 april 1773, en als gevolmachtigde van Jacobus Smit en Elsje Borgveld, welke Elsje Borgveld eerder getrouwd is geweest met wijlen Albert Hoberts, en van Henricus ter Hagrijs, suppoost van de Weeskamer van de Stad Amsterdam, als op 1 november 1775 door de heren weesmeesteren benoemd tot voogd over Willem Hoberts, de zoon van Elsje Borgveld, luid procuratie voor burgemeesteren en regeerders van de stad Amsterdam op 22 november 1775, alle tezamen kinderen en erfgenamen van wijlen Roelof Jansen Hoberts en zijn ehevrouw Jannegien Alberts, aan Jan Hoberts en zijn huisvrouw Jannegien Gerritsen te Ane. De percelen waren op 17 mei ten overstaan van dit Gericht bij publieke verkoping door Jan Hoberts aangekocht, zoals blijkt uit het vrijwillig rechterlijk archief van het Schoutambt Hardenberg.

Op dezelfde dag werd door Jan Hobers en Jannegien Gerritsen een hypotheek opgenomen:
Ik Jacob van Riemsdijk, van wegens hoger overigheid verw. Scholtus van den Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere hiermede dat voor mij en keurnoten die waren Albert Odink en Antoni Odink, persoonlijk in den Gerigte gecompareerd en erschenen sijn Jan Hoberts en sijn huisvrouw Jannegien Gerritsen, tutore marito, woonachtig tot Ane; en verklaarden sij comparanten wegens door haar op den eersten september 1774 opgenomene en aan haar verstrekte penningen opregt en deugdelijk schuldig te wesen aan juffrouw Maria Westhof, weduwe van wijlen de heer Gerh. van den Mariënberg, woonagtig tot Brugt, een capitale somma van een duisend en vierhonderd car. guldens ad twintig stuiv. het stuk, zegge 1400 guldens, die sij comparanten hebben aangenomen en beloofd jaarlijx en alle jaren, tot de aflosse toe (dewelke na voorgegane loskondiginge ofte opsage van de eene of andere zijde van drie maanden voor den verschijndag sal kunnen, mogen en moeten geschieden) te sullen verrenten met drie en een halve gelijke guldens van ieder honderd gerekend, edog de interesse jaarlijx binnen ses weken na den verschijndag voldoende, als dan tegens drie percento; en soude het eerste jaar interesse hiervan wesen vervallen op den eersten september 1700 vijf en seventigh, en so vervolgens tot de aflosse continueren. Verklarende sij comparanten, onder renuntiatie van alle exceptien die desen mogten contrariëren, daarvoor niet alleen tot een generaal verband te verbinden haare personen en goederen, geene uitgesonderd, maar ook bij desen tot een speciaal hijpotheecq en onderpand daarvoor te verbinden en te stellen haar comparanten eigendommelijke allodiale en door haar selvs bewoond en gebruikt wordende keuterplaatse Hoberts genaamd, gelegen in de boerschap Ane onder dit Schoutampt, bestaande in het woonhuis met sijn grond en wheere, de beide goorens bij ’t huijs, en een kalverweide mede bij ’t huijs gelegen, genaamd de Kleine Hogt, vier stukken zaaijland op den camp naast malkanderen gelegen te samen ongeveer vier mudden lands, een stukjen zaaijland, het Vennegien genaamd, ongeveer groot twee en een half schepel, een derde part van drie turfveeneakkers in de Roode Schanse, benevens een vijfde part van een volle drift- en plaggewhaere, exempt van de plaggewhaare op de Cijftshaere; zoo en in diervoegen als dezelve door haar op den 17 maij 1774 bij publicque verkopinge van de erfgenamen Hoberts uit het erve Hoebertink of Hoebert genaamd is aangekogt, en op heden voor desen Gerigte aan haar comparanten getransporteerd is geworden en tot welkers betalinge dese penningen mede sijn geëmploijeerd; ten einde, om ingeval van onverhoopte misbetalinge, so van capitaal als renten, als dan het voorn. capitaal van een duisend en vierhonderd guldens, met de onbetaalde interessen, daaraan ten allen tijden cost en schadeloos te kunnen en mogen verhalen. In kennisse der waarheid is desen door mij verw. Scholtus voornoemd, met de comparanten getekend, en door mij gezegeld, en omdat sij comparanten geen zegels en hadden, so hebbe op haar versoek desen voor haar met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 22 december 1700 vijfenseventigh.

Jan Roelofs Hobers en Jannegien Gerrits waren op 3 juli 1774 getrouwd in Hardenberg. Zij werden het jaar erop door bovenstaande overdracht boedelhouders op ’t erve Hobers in navolging van Jans ouders Roelof Jansen Hobers en Jennegien Alberts.

Jan Hobers overleed op jonge leeftijd, waarna zijn weduwe op 5 mei 1782 hertrouwde met Jan Alberts uit Coevorden. Hij trouwde in op ’t Hoberts en nam de erfnaam aan. Vervolgens stierf Jannegien Gerrits, waarna haar man Jan Alberts in 1784 hertrouwde en wel met Hendrikje Jansen van het Rheezerveen. De schout beschreef de momberstelling en de huwelijksvoorwaarden op 10 april 1784:

Erschenen Jan Alberts, woonächtig op het Hoberts te Aane, weduwenaar van Jannegien Gerritsen en voordragende dat hij zich wederom wilde veranderzaten en in huwlijk begeven met Hendrikjen Jansen; dan alvoorens daartoe tredende, doen behoorlijke erfuittinge, zoo van zijn geadopteerde onmondige voor-kinds, met naame Roelof Hoberts (door wijlen Jan Hoberts bij voorn. Jannegien Gerritsen in echte verwekt) moederlijke goed, aan handen van deszelfs mombaaren Jan Huisjen en Albert Melenberg als van het moederlijke goed, van het door hem bij voorn. Jannegien Gerritsen zelven in echte verwekte kind, met naame Janna Jansen, aan handen van de daarover aan te stellene mombaaren; en dat hij tot dezelve mombaarschap in voorslag bragte Harmen Alberts en Jan Huisjen; met verzoek dat dezelven daartoe mogten worden aangesteld. Welk verzoek toegestaan zijnde, zijn de voorz. persoonen tot dezelve mombaarschap aangesteld en hebben, hier in judicio praesent zijnde, bij handtasting dezelve, om die als naar rechten te administreren, aangenomen. Verklarende en comparant en voorz. mombaaren Jan Huisjen en Albert melenberg en Harmen Alberts en gemelde Jan Huisjen, in hunne qualiteit hiermede praesent, wijders, de voorz. erfuittinge te doen, en gedaan te zijn, invoegen als bij de naarvolgende huwelijkschvoorwaarden van den comparant en gemelde Hendrikjen Jansen, van heden, gemeld staat.

Ik Barend van Borne, van wegens hooger overigheid verwalter Scholtus des kerspels Hardenbergh, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnooten, die waren secret. J. van Riemsdijk en Jan Jacobs Lijsen, persoonlijk in den gerichte gecompareerd zijn, de hier ondergetekende personen; dewelken verklaarden een wettig huwelijk gededingd en gesloten te hebben, tusschen Jan Alberts woonächtig op het Hoberts te Aane, weduwenaar van Jannegien Gerritsen, als bruidegom ter eenre – en Hendrikjen Jansen, jongedochter, als bruid ter andere zijde, zijnde zij bruid ter dezer zaake voor zoo veel nodig geadsisteerd met haaren vader Jan Jacobs; en zulks op conditien en voorwaarden hierna beschreven:

Eerstelijk verklaarde de bruidegom aan zijne dochter Janna Jansen, door hem bij voorn. wijlen Jannegien Gerritsen in echte verwekt, voor haare moederlijke goed en geheele nalatenschap te bewijzen (zoo en in diervoegen als hij met de daarover aangestelde mombaaren Harmen Alberts en Jan Huisjen is overeengekomen) haare moeders nagelatene kist met derzelver klederen, en daarenboven als zij komt te trouwen een bedde met zijn toebehoren; en aan het door hem geadopteerde voorkind van zijne wijlen huisvrouw Jannegien Gerritsen, door wijlen Jan Hoberts bij haar in echte verwekt, met naame Roelof Hoberts, verklaarde hij, voor deszelfs moederlijke goed en geheele nalatenschap te bewijzen (gelijk hij met deszelfs mombaaren Jan Huisjen en Albert Melenberg overeengekomen is) eene summa van twintig guldens, om die te genieten als hij vijfentwintig jaaren oud is, of eerder als hij komt te trouwen; en zulks boven en behalven alzoodane eenhonderd guldens, als aan hem van zijn wijlen vaders goed bij het aangaan van zijn wijlens moeders tweede huwelijk bewezen is, en waarvan hij bruidegom voornoemd bij dezen aanneemd en beloofd, om, nadat zijn gemelde voorkind den ouderdom van zestien jaaren zal bereikt hebben, en dan uit het huis gaat dienen en anders niet, aan hem te zullen geeven een jaarlijksche rente van drie guldens hen ter tijd toe dezelve summa aan hem zal wezen betaald. – Verbindende hij comparant ter naarkominge dezer, of om al het voorzeide aan zijn gemelde kind en geadopteerde voorkind zoo van hunner moeders als van der laatstgementioneerdens vaderlijke goed en nalatenschap te zullen uitkeren, niet alleen zijn persoon en goederen, maar steld en verbind ook daarvoor bij dezen tot een speciaal hijpotheecq en onderpand, zijn eigendomlijke halve dagwerk hooijland in de Kwabben-maat achter den Kijft in de Meene in dit Schoutampt gelegen; ten einde daaraan al hetgeene zoo aan zijn kind als aan zijn geadopteerde voorkind, beide bovengemeld, zoo van hunner moeders goed en nalatenschap, als van het laatstgemelde van zijn vaders-goed met de daarop, ingevolge hiervan te verlopene renten, bewezen is, in cas van onvermoedelijke wanbetaling kost- en schadeloos zal kunnen worden verhaald.

Ten anderen verklaarde de bruid onder adsistentie als voren, het voornoemde kind en geadopteerde voor-kind van haaren bruidegom, met naamen Janna Jansen en Roelof Hoberts, mits dezen te adopteren en als haare eigene kinderen aan te nemen; met dien effecte, dat dezelve kinderen, even alsof zij uit haar zelve geboren waren, bij haare aflijvigheid, ook van haare nalatenschap erfgenaamen zijn zullen; en wel, indien uit haar zelven geene kinderen geboren mogten worden, eenig en universeel, – en zoo kinderen uit haar geboren mogten worden, met die in gelijke portien, hoofd voor hoofd. Zullende ‘er eindelijks en ten derden, gemeenschap van goederen tusschen de bruidegom en bruid, of de aanstaande echtgenooten plaats hebben. Willende en begeerende alle de voorzeide comparanten, of hier ondergetekende persoonen, dat al het voorschrevene van bruidegom en bruid, sampt derzelver respective ouders en dedingslieden, en met raad, bewilliginge en uitdrukkelijke toestemminge van dien, verklaarde en alzoo geconditioneerde, zal worden nagekomen en achtervolgd, ofschoons alle solemniteiten in rechte anders wel gebruiklijk of noodzaaklijk daarbij niet waren geobserveerd. In kennisse der waarheid, hebbe ik verw. Scholtus voornoemd deze eigenhandig getekend en gezegeld; en is dezelve voorts door de comparanten ondertekend, en door mij ook voor hun, omdat zij geene zegels en hadden, op hun verzoek gezegeld. Actum Hardenbergh den 10 april 1700 vierentachtig.

Fragment van oorspronkelijke minuutkaart, anno 1832.

In 1832 was het huis en erf eigendom van landbouwer Jan Hobert en echtgenote Willemina Jansen. Zij waren op 28 juni 1822 te Gramsbergen getrouwd. Het erf was stond geregistreerd in sectie F no. 146 op legger nr. 189. 

In 1851 verleed notaris Swam een akte van boedelscheiding waarbij het erf Hobert werd overgedragen aan zoon Jan Hendrik Hobers en echtgenote Zwaantje Warmink (aktenr. 1786). Zij waren in 1848 getrouwd.

Notaris Swam verleed op 14 november 1851 een hypotheekakte op verzoek van Jan Hendrik Hobers en Zwaantjen Warmink. Zij verklaarden 1200 gulden schuldig te zijn aan Jan Hesterus Aleidanus Kramer, zadelmaker te Coevorden. Het huis met grond en wheere, sectie F-146 werd als onderpand verbonden (aktenr. 1801).

Jan Hendrik Hobers overleed op 3 januari 1883. Anderhalve maand later, op 22 februari, werd door notaris Hilbrand van Barneveld uit Gramsbergen een akte van boedelbeschrijving verleden. Hij deed dat op verzoek van weduwe Zwaantje Hobers-Warmink, in naam als moeder en voogd over de minderjarige kinderen Egberdina en Aaltje, en op verzoek van landbouwer Jan Willem Hobers. Tot de onroerende goederen behoorde het huis genummerd B-6 te Ane, kadastraal bekend in sectie F-146 (aktenr. 2324).

Het huis stond later bekend onder nummer B-6 in Ane.

Het Hobers werd in 1901 door boedelscheiding eigendom van hun jongste dochter Aaltje Hobers en haar man Jan Hendrik Gieljan. Zij waren in 1889 te Gramsbergen getrouwd. In 1904 en 1906 vond gedeeltelijke vernieuwing en herbouw plaats en in 1946 ging het perceel op in de ruilverkaveling en werd het geadresseerd aan de Löstersweg, sectie F no. 3479.

In het bewaard gebleven archief van de voormalige gemeente Gramsbergen wordt een brief bewaard, gedateerd 7 juni 1850, geschreven door notaris A.J. Woltersom te Coevorden. Het handelt over de verstrekte hypotheek aan Jan Hoberts en echtgenote Hendrikjen Jacobs te Ane met als onderpand het erve Hobers te Ane (met o.a. een vijfde deel van een volle waare in de marke Ane). De debiteuren konden het geleende geld moeilijk opbrengen en er bleef waarschijnlijk niets anders over dan de goederen vrijwillig te verkopen. De notaris vraagt opgave te doen van de waarde van de goederen. Ook wordt gevraagd of de weduwe Hoberts nog in leven is…

Fragment van kadastrale minuutkaart, anno 1880.

Tegenwoordig is het erf Hobers geadresseerd aan De Steeghe 10.