Vrijwillig rechterlijk archief Schoutambt Hardenberg, d.d. 1785-12-09:
Ik J.G. Pruim, van weegens hooger overheid verw. Scholtus des kerspels Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnooten, die waren bmr. F. van Munster en Jan Moleman, persoonlijk in den gerichte gecompareerd zijn, Jan Hendrik Booijink en Harmen Assen, in qualiteit als voogden der minderjaarige kinderen van wijlen Gerrit Klumper en Geertjen Strijper ter eenre, en Jan Strijper en Diena Strijper, zijnde zij Diena Strijper ter dezer zaake geadsisteerd met Antonij Odink als haaren gekorenen en geadmitteerden mombaar, als meerderjaarige – en Roelof Hurink en Marten Meijerink als voogden over Albert en Jannes Strijper, minderjaarige kinderen van wijlen Gerrit Strijper en Geertruid Egbertsen, ter andere zijde; en verklaarden zij comparanten, op approbatie van den heere Landdroste van Zalland ten respecte der minderjaarigen, tot voorkoming en wegneming van alle dispuiten en oneenigheden ter zaake van hunne ouderlijke en grootouderlijke nalatenschap ontstaan en tot bevordering van behoorlijke scheiding en deiling van dien, onderling in der minne geconvenieerd en gecontracteerd te zijn over alle zoodane praetensien als de meerderjarige en minderjaarige kinderen van wijlen Gerrit Strijper en Geertruid Egbertsen, bovengemeld, ingevolge het bij huwlijks-voorwaarde van Gerrit Klumper met hunne zuster Geertien Strijper, van dato den 21 april 1781, voor dezen ed. gerichte opgericht, uit den boedel hunner ouderen gem. Gerrit Strijper en Geertruid Egbertsen zijn competerende; en zulks op conditien en voorwaarden hierna beschreven: Eerstelijk is geconditioneerd dat aan Jan Strijper voor zijne ouderlijke erfportie in vollen eigendom zal overgaan de katerstede het Strijper genaamd, gelegen in de boerschap Ennevelde, bestaande in een huis met de grond waarop het staat, benevens eene schuure en de daarbij gelegene twee gaardens, alsmede een half mudde zaaijland gelegen naast den gaarden van Willem Engberts te Ennevelde, mitsgaders de uitdrift tot gemelde katerstede behorende; alles zo en in diervoegen als dezelve goederen aan wijlen Gerrit Klumper en Geertjen Strijper hebben toebehoord. Waartegens ten anderen hij Jan Strijper renuntieerd van alzoodane praetensie als hem wegens zijne bij opgem. huwelijks-voorwaarden bewezene ouderlijke erfportie, alsmede in den boedel verschoten en geleend geld, uit den gemelden boedel van Gerrit Klumper en Geertjen Strijper competeerd. Nemende hij Jan Strijper ook mede ten zijnen laste, om aan zijne broeders en zuster Albert, Jannes en Diena Strijper uit te keren, alle hetgeene aan dezelven bij opgedachte huwlijks-voorwaarde bewezen is; waarvan alle verpligtingen, van alimentatie en inkering, welke door Gerrit Klumper en Geertjen Strijper bij meergem. huwlijks-voorwaarde ten aanzien der kinderen van Gerrit Strijper en Geertruid Egbertsen, op zich genomen zijn, haare volle kracht blijven behouden; en door Jan Strijper stiptelijk zullen worden nagekomen en achtervolgd; en zal nog daarenboven door Jan Strijper worden uitgekeerd aan de minderjaarige kinderen van wijlen Gerrit Klumper en Geertjen Strijper tegens primo april 1700 zesentachtig eene summa van negentig guldens. Terwijl dat ten derden alle schulden lasten, welke in den boedel van Gerrit Klumper en Geertjen Strijper gevonden worden, exempt het hierboven door Jan Strijper aangenomene aan zijne broeders en zusters uit te kerene en te alimenterene, zullen blijven ten laste van de minderjaarige kinders van wijlen Gerrit Klumper en Geertjen Strijper. Welk voorenstaande alzoo geconvenieerd en gecontracteerd zijnde: willen en begeeren zij comparnaten of hierondergetekende persoonen, dat hetzelve ook alzoo moge worden nagekomen en achtervolgd, ofschoon ook alle solemniteiten in rechten nodig of gebruiklijk daarbij niet mogten zijn geobserveerd. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voorn. deze eigenhandig, benevens de gezamelijke mombaaren der minderjaarige kinderen van wijlen Gerrit Klumper en Geertjen Strijper en van wijlen Gerrit Strijper en Geertruid Egbertsen en de meerderjaarigen derzelver, getekend, met mijn zegel bekrachtigd; en ze voorts ook voor de comparanten, omdat dezelve geene zegels en hadden, op derzelver verzoek met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 9 december 1700 vijfentachtig.

Vrijwillig rechterlijk archief Schoutambt Hardenberg, d.d. 1786-05-18:
Ik J.G. Pruim, van weegens hooger overheid verw. Scholtus des kerspels Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnooten, die waren G.J. van Leeuwen en M. Pruim, persoonlijk in den gerichte gecompareerd is Jan Strijper, thans woonachtig te Gramsbergen; dewelke verklaarde wegens opgenomene en ter leen ontvangene penningen oprecht en deugdelijk schuldig te zijn aan de heer burgemeester B. van Borne, eene capitaale summa van eenhonderd en vijftig caraolij guldens; met aanneming en belofte om dezelve capitaale summa ’s jaarlijksch en alle jaaren tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe, die na voorgaande opzage of loskondiging van de een of andere zijde van een half jaar voor den verschijndag zal kunnen, mogen en moeten geschieden, te zullen verrenten met vier gelijke guldens van yder honderd, doch de interesse binnen drie maanden na den verschijndag betalende, dan maar met drie en een halve gulden pro cento; zullende het eerste jaar interesse hiervan verschenen zijn op den 1sten meij 1700 zevenentachtig, en zoo vervolgens ’s jaarlijksch continueren. En opdat welgemelde heer rentheffer voor zijn uitgedaane capitaal en de daarop te verlopene renten de vereischtte zekerheid moge hebben: zoo verklaarde hij comparant onder renuntiatie van alle tegenstrijdige exceptien en in specie die van onaangetelden gelde, bij dezen daarvoor niet alleen in ’t generaal te verbinden en te stellen zijn persoon en goederen, maar ook tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te verbinden en te stellen zijne tans eigendomlijke katerstede het Strijper gelegen in de buurschap Ennevelde, bestaande in één woonhuis en daarbij gelegene twee gaardens, een half mudde zaaijland gelegen naast den gaarden van Willem Engberts, tezamen kenlijk staande en gelegen onder dezen weled. gerichte; ten einde den heer rentheffer zich daaraan bij weeromeisching van voorz. capitaal, zoo voor capitaal als renten, kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhalen. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voornoemd, deze benevens den comparant getekend, met mijn zegel bekrachtigd; en ze voorts ook voor den comparant, omdat dezelve geen zegel en hadde, op zijn verzoek, met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh, den 18 meij 1700 zesentachtig.