Op 22 april 1775 schreef de schout: “Erschenen in desen Ed. gerigte Harmen Alberts woonagtig op ‘t Meijerink te Anevelde, weduwenaar van wijlen Jannegien Reinders, zeggende voornemens te zijn om sig wederom in huwelijk te begeven met Geertien Gerritsen, dog alsvorens daar toe te treden willende doen behoorlijk bewijs en erfuitinge aan sijne twee minderjarige kinderen genaamd Albert en Geertien Harmsen; bij wijlen sijn voorn: ehevrouw in echte verwekt; wegens derselven aanbestorvene moederlijke goederen; versoekende derselven dat over deselve bequame momboiren mogten worden aangesteld, daartoe presenterende Albert Meijerink als grootvader en Hendrik Oeneken als oom over voorn: kinderen, dewelke beide mede alhier in den gerigte sijn gecompareerd, en hebben voors. momboirschap aangenomen, en bij handtastinge beloofd, haar gem: pupillen interesse en voordeel te sullen soeken en in alles te willen doen en verrigten so als goede en getrouwe momboirs na Landregte verpligt sijn. Vervolgens is aan gem: twee kinderen van de bruidegom voor haar overleden moeders nalatenschap bewesen, so als hier na bij de huwelijxvoorwaarde tusschen voorn: Harmen Alberts en Geertien Gerrits in dato dese opgerigt, staat gemeld, waar toe men sig verders bij desen refereerd, en waar mede gem: Momboirs verklaarden vredig te wesen”.

Hermen Alberts Meijerink was op 14 juni 1767 te Hardenberg getrouwd met Jannigjen Reiners uit Gramsbergen. Na haar overlijden hertrouwde hij op 25 mei 1775 met Geertje Gerrits Luggers uit Heemse.

De volgende akte in het vrijwillig rechterlijk archief dateert van 2 maart 1791:
Ik G.J. Crull, van wegens hooger overheid verw. Scholtus van den Hardenberg, Heemse en Gramsbergen, doe cond en certificere, dat voor mij en keurnooten, die waren Hendrik Reinders en Roeloff Huurink, persoonlijk in den gerichte gecompareerd is, Willem Ueldrink, woonachtig te Ennevelde, zijnde hij comparant na den lichaame zwak, maar voor zo verre aan ons uitterlijk gebleek zijn verstand en oordeel volkomen magtig; en, verklaarde hij comparant in overweging genomen te hebben, de zekerheid des doods en de onzekere uure van dien, en dat hij uit dien hoofde voorgenome hadde, bij dezen te maken en op te richten, zijn testament, ofte eenige vrije en onbedwongene uitterste wille, ofte dispositie over zijne tijdelijke en natelatene goederen. Daartoe dan tredende. Zo beveeld hij comparant zijne onsterfelijke ziele in handen van zijnen Schepper, en zijn lichaam na doode ter ordentelijke begraavenisse. Ende nu komende tot de dispositie ofte makinge: Zo verklaard den testator Willem Ueldrink voornoemd, bij dezen op de allerplegtigste manier, te institueeren en te nomineeren tot zijne eenige en universeele erfgenamen, zijn stieffbroeder en zuster Marten Waterink, woonachtig op het erve Meijerink te Ennevelde, en deszelfs huisvrouw Jennegien Gerrits Uelderink, om na zijn overlijden alle zijne natelatene goederen, zo onder dezen weledelen gerigte gelegen, te erven, te genieten en te profiteren. Welke voorenstaande uitterste off laatste wille den testator duidelijk en bescheidentlijk voorgelezen zijnde, met wel vlijtige ondervrage, off hij onbedwongen, met voorbedagten rijpen rade, tot deze zijne uitterste off laatste wille gekomenis, zo heeft denzelven daarop geantwoord, Ja. Willende en begerende dat hetzelven alzo na zijn overlijden moge effect sorteeren en standgrijpen, hetzij als testament, codicil, gifte ter zake des doods ofte onder de levenden, zoals zulkx best na rechten zal kunnen off mogen bestaan, offschoon ook alle solemniteiten in rechten anders nodig off gebruiklijk hierbij niet mogten zijn geobserveerd. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voornoemd deze benevens den testator getekend en gezegeld, en alzo hij testator geen zegel hebbende, zo heb deze op zijn verzoek met mijn klein zegel voor hem gezegeld. Actum Ennevelde, den 2 maart 1700 een en negentig.

Uit bovenstaande akte blijkt dat ’t Meijerink in 1791 werd bewoond door Marten Jansz Waterink en diens echtgenote Jennegien Gerrits Uelderink. Het stel was op 4 mei 1783 getrouwd te Hardenberg.

Schout J.G. Pruim verleed op 17 augustus 1797 een hypotheekakte op verzoek van de hoogwelgeboren heer Roelof van Langen en echtgenote Cunera Alberta Mulder. Zij verklaarden 2000 carolyguldens schuldig te zijn aan de weledele heer J.G. Engeling, gepensioneerd luitenant van ’t korps artillerie, ten dienste van de Bataafse Republiek, wonende te Den Haag. Als onderpand stelden ze hun comparanten eigendommelijke erve Meijerink, kenlijk te Ennevelde in dit Schoutämpt gelegen. Op 10 oktober 1801 werd deze hypotheekakte alweer geroyeerd.

Op 12 en 26 augustus 1814 vonden de provisionele en definitieve toewijzingen plaats (de veiling) waarbij Hendrik Schutte (voormaals Lubberts) het erve Meijerink kocht. Hij leende geld van Derk Schutte te Baalder (400 gulden), van Herm Balderhaar op de Balderhaar (1400 gulden) en van Hendrik Balderhaar op de Balderhaar (1100 gulden) om de aankoop te kunnen financieren.

Notaris Antoni van Riemsdijk verscheen op 11 april 1821, ’s ochtends vroeg om 7 uur op het erve het Meijerink, no. 2, te Anevelde. Hij deed dat op verzoek van Hendrik Schutte (voormaals Lubberts), weduwnaar en boedelhouder van wijlen Hendrikjen Assen. Zij was eerder getrouwd geweest met wijlen Albert Jonkeren, indertijd ook landbouwer, wonende op het erve het Meijerink. Hendrik Schutte was vader en voogd van twee minderjarige kinderen: Aaltjen en Lucas Schutte. Ook verscheen de notaris op verzoek van Hillegien Assen, weduwe van Jan Assen (de moeder van Hendrikjen Assen, eveneens landbouwersche, wonende op het erve het Meijerink en nog enkele anderen. De notaris maakte die dag een boedelinventaris op. Tot de geïnventariseerde onroerende goederen behoorde het erve het Meijerink, bestaande uit deszelfs behuizinge en schuur no. 2 met drie-vierde van een vol whaardeel in de gemene marke van Ane en Anevelde (aktenr. 47). Vervolgens hertrouwde Hendrik Schutte op 18 mei 1821 te Gramsbergen met Zwaantjen Hoberts.

Op 1 maart 1822 hield dezelfde notaris een publieke verkoop van eiken stamboomen, op verzoek van grondeigenaar Roelof van Langen te stad Hardenberg. De veiling werd gehouden op ’t erve Meijerink in Anevelde en op ’t erve Kleintjes in Loozen (aktenr. 156). Het jaar erop, verscheen Van Riemsdijk op 30 juli opnieuw op het erve het Meijerink, numero 2, te Anevelde. Hij deed dat op verzoek van Hendrik Schutte (voormaals Lubberts), vanaf 3 december 1822 weduwnaar en boedelhouder van Zwaantjen Hoberts. De notaris maakte die dag wederom een boedelinventaris op (aktenr. 318).

Op 22 september 1824 vond op ’t erve Meijerink een openbare verkoop plaats van ymen (bijenkorven), zoals blijkt uit een notariële akte (aktenr. 89). De veiling gebeurde op verzoek van Jan Hendrik Schutte. Een jaar later gebeurde dat opnieuw, op 13 september 1825 (akte 639).

Hendrik Lubberts Schutte liet op 31 maart 1826 een hypotheekakte registreren door notaris Swam (aktenr. 150). Daarin verklaarde hij 2500 guldens schuldig te zijn aan landbouwer Hendrik Balderhaar op de Balderhaar. Hij had het geld al in 1815 geleend. Vanzelfsprekend stelde hij het erve Meijerinks als onderpand. Dat bestond op dat moment o.a. uit een huis en schuur met de daarom gelegen gaarden, staande en gelegen onder huisnr. 5 in Anevelde. 

In 1832 was het huis en erf eigendom van landbouwer Hendrik Lubberts Schutte te Anevelde, weduwnaar van Hendrikjen Stoeten en Zwaantjen Hoberts, echtgenoot van Dina Vinke. Het erf was geregistreerd in sectie F-714 op legger nr. 287.

Fragment van oorspronkelijke minuutkaart, anno 1832.

In 1852 volgde een boedelscheiding. Over op 920/9.
Legger 920/9: eigendom van landbouwer Hendrik Jan Schutte en mede-eigenaar.

Notaris Willem Swam verleed op 26 november 1852 een transportakte waarbij Hendrik Lubbers, landbouwer te Anevelde, verschillende onroerende goederen voor 1800 gulden verkocht en overdroeg aan landbouwer Hendrik Jan Schutte te Anevelde. Tot die goederen behoorde het huis en erf op sectie F-714 en drie-vierde gedeelte van een vol whaarsaandeel in de marke van Anevelde (aktenr. 1953).

In 1855 vond een rectificatie plaats. Over op 920/11.
Legger 920/11: sectie F-1401.

Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1855.

In 1858 ontginning, afbraak en stichting. Over op 920/13.
Legger 920/13: sectie F-1836. Huisnr. H-4.

Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1858.

In 1881 bekrachtiging testament. Over op 2481/7.
Legger 2481/7: eigendom van landbouwer Hendrik Meijerink en echtgenote Hendrikjen Velsink. Zij waren getrouwd op 8 juli 1869 te Gramsbergen.
In 1881 boedelscheiding. Over op 2013/10.
Legger 2013/10: sectie F-1836, huis, schuur en erf. In 1899 stichting. Over op 2013/23.
Legger 2013/23: in 1900 vereniging van percelen. Over op 2013/24.

Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1900. Sectie F-1836 is gewijzigd in sectie F-2636.

Legger 2013/24: sectie F-2636, huis, schuren, erf en kookhuis. In 1923 stichting. Over op 2013/27.
Legger 2013/27: In 1926 en in 1938 verbouwing en in 1940 vernieuwing. Over op 4947/15.
Legger 4947/15: eigendom van Hendrikje Meijerink te Anevelde, H-7, en Johanna Hendrika Meijerink (gehuwd met Berend Jan Klokkers), en Evertje Kamphuis (weduwe van Hendrik Jan Meijerink). In 1946 opgenomen in de ruilverkaveling. Het erf is nu geadresseerd aan de Pothofweg 9.