De achterzijde van het Limiethuisje in het voorjaar van 2008.

In de jaren 1623-1628 werd een schans aangelegd opt Ommer moer. Deze Ommerschans verrees op een belangrijke doorgaande weg ten zuiden van het streekdorp Avereest en diende de noordelijke provincies te beschermen tegen invallen van de Spaanse legertroepen. Ondanks latere aanpassingen is de schans nooit daadwerkelijk gebruikt waarvoor hij bedoeld was. Wel bleef hij tot in de Franse tijd (1795-1815) in gebruik voor militaire doeleinden. Daarna kreeg hij een andere bestemming. In 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht. Deze organisatie had tot doel het verbeteren van de toestand van de arme en lagere volksklasse. Hiervoor werden koloniën opgericht waar men vrijwillig heen kon gaan, maar er kwamen ook dwangkoloniën. In 1819 werd de Ommerschans aangewezen als locatie voor de eerste dwang- of strafkolonie. Paupers en bedelaars dienden hier verplicht tewerkgesteld te worden onder strenge tucht. Met het oog hierop verrees op de schans in 1820 een van de grootste gebouwen van het toenmalige Nederland. Nog hetzelfde jaar werd de kolonie in gebruik genomen. Centraal stond het hoofdgebouw, een twee verdiepingen tellend vierkant kazernegebouw met een grote binnenplaats en blinde buitenmuren van 100 tot 120 meter lang. Dit gebouw was bedoeld voor 1200 tot 1500 personen, die in dertig zalen werden ondergebracht; de mannen gescheiden van de vrouwen. In de eerste jaren werden er mensen geplaatst die zich schuldig hadden gemaakt aan zedeloosheid, luiheid of brutaliteit en asociale gezinnen. Toen bleek dat daarmee de kolonie niet vol kwam, besloot de overheid in 1823 een premie uit te loven voor iedere bedelaar die naar de schans werd gezonden. Vanaf die tijd zat het gesticht tjokvol; er verbleven vaak meer dan tweeduizend personen.

Op de binnenplaats en in een reeks van bijgebouwen waren werkplaatsen voor ambachtelijke arbeid. Wie niet werkte, kreeg praktisch geen geld en moest maar zien hoe hij aan eten kwam. Daarnaast kende de Ommerschans twee kerken, een schooltje, een gevangenis, een ziekenhuisje en een eigen begraafplaats. Buiten de gracht lagen boerderijen – uiteindelijk 21 stuks – waar men, onder begeleiding van bewakers, landarbeid verrichtte. Een veengebied van maar liefst 4 bij 2,5 kilometer werd zo door de kolonisten ontgonnen. De noordgrens van de kolonie werd gevormd door het kanaal de Dedemsvaart en het complex werd doorkruist door de gemeentegrens. De boerderijen werden veelal bewoond door kolonisten-gezinnen die bewezen hadden een fatsoenlijk en zelfstandig bestaan te kunnen leiden.

Van de doelstellingen van de maatschappij kwam niet veel terecht. Van onderwijs geven kwam ook niet veel en er was onvoldoende geld om alle kolonisten een fatsoenlijk bestaan te bieden. De medische toestand was erbarmelijk en er was lang niet altijd genoeg voedsel voor iedereen. De kindersterfte was hoog – er kwamen veel ongehuwd zwangere meisjes en vrouwen in de kolonie terecht – en door besmettelijke ziekten stierven veel mensen. De financiële problemen leidden er uiteindelijk toe dat het beheer van de kolonie in 1859 door de regering werd overgenomen. Voortaan was de instelling officieel een rijkswerkinrichting. De toestand verbeterde hierdoor, maar bleef voor velen onwenselijk. Vanaf 1870 verbleven er alleen mannen en jongens in de Ommerschans. Op 31 december 1889 werd de kolonie opgeheven en verhuisden de nog aanwezige kolonisten naar de kolonie Veenhuizen in Drenthe. Een aantal boerenhoeven werd verkocht aan particulieren. Andere werden, samen met grote stukken grond, enige jaren later bij Veldzicht gevoegd, een rijksopvoedingsgesticht voor jongens dat naast de schans werd opgericht.

Uiteraard probeerden er, mede vanwege de slechte omstandigheden, mensen te vluchten uit de Ommerschans. De schans zelf werd streng bewaakt door bewakers en (oud-)militairen en was voorzien van hekken en een gracht. Op ontsnappen stonden pittige straffen als opsluiting in het cachot, stokslagen of (nog) minder voedsel. De beste kans op ontsnappen bestond tijdens het werken op een van de boerderijen of in de velden of veengebieden rond het complex. Vooral in de beginjaren van de kolonie gebeurde dit nogal eens en vaak werden de ontsnapten of deserteurs bij hun vlucht geholpen door de lokale bevolking. Ook de veldwachters achtten het niet als hun belangrijkste taak om de deserteurs op te sporen en terug te brengen. Om dergelijke ontsnappingen te voorkomen werden op strategische punten aan de grenzen van het gehele kolonieterrein limiethuisjes gebouwd. Hierin kwamen kolonisten te wonen die door hun gedrag tot bewakers bevorderd waren of veteranen die als bewakers fungeerden. Deze mannen mochten daar wonen met hun gezin en hadden tot taak om de algemene orde op en rond het complex te bewaken en ontsnappingen tegen te houden, dan wel ontsnapten op te sporen. Omdat de kolonie na 1859 een rijksinstelling was, werden ze officieel benoemd tot rijksveldwachter.

Doordat het complex in de loop der tijd zich uitbreidde, werden de diverse limiethuizen niet alle gelijktijdig gebouwd. Er hebben ruim tien van dergelijke bewakerswoningen bestaan. Nadat de kolonie opgeheven werd, zijn ze bijna allemaal verdwenen. Het limiethuisje aan de Boslaan is het enige nog herkenbare en bovendien is het een van de weinige panden op het grondgebied van de gemeente Hardenberg die van de kolonie resteert. Dichtbij staat het voormalige regentehuis van de kolonie, huize De Beuk, dat echter geen monumentenstatus kent.

De woning in de jaren ’60 van de twintigste eeuw.

Het limiethuisje is aangewezen als rijksmonument. Het is een van de laatst gebouwde bewakerswoningen, gesticht door de Staat der Nederlanden. Rond 1869 is het gebouwd op een perceel bouwland. Naar alle waarschijnlijkheid was het eerste gezin dat de woning bewoonde dat van Gieljam Klaver en zijn vrouw Frederica Nak. Zij waren afkomstig uit de kolonie Frederiksoord en waren na hun ontslag wegens goed gedrag als bouwboer op de Ommerschans terechtgekomen. Vanaf 1880 werd het limiethuisje bewoond door Hermannus van Sichem en zijn gezin. Hij wordt, evenals de gezinshoofden na hem, in het bevolkingsregister aangeduid als rijksveldwachter. Tot aan de opheffing van de kolonie woonden er nog vijf rijksveldwachters en hun gezinnen in het limiethuisje. Na 1889 werd de woning het onderkomen van enkele elkaar opvolgende arbeidersgezinnen. Ook deze woonden er steeds kort. Pas vanaf 1903 werd het pand langduriger bewoond door een familie.

Het betrof het gezin van Koop Scheper en zijn vrouw Jakobje van de Bult. Koop werkte bij het naastgelegen rijksopvoedingsgesticht Veldzicht en verrichtte daar allerhande onderhouds- en plantsoenwerkzaamheden. Hun dochter Femmigje trouwde in 1923 met Jan van den Berg, een landarbeider uit de gemeente Ambt Ommen. Hij kwam bij het gezin Scheper inwonen. Zijn schoonvader Koop was toen al ziekelijk en overleed kort daarna. Het echtpaar Van den Berg-Scheper kreeg drie kinderen in het limiethuisje: Koop, Jan en Hilligje. Na de Tweede Wereldoorlog werd het langzaamaan stiller in het huisje. Jan en Hilligje trouwden het huis uit en in de jaren vijftig overleden Jacobje van de Bult en Jan van den Berg, zodat alleen Femmigje en haar ongehuwde zoon Koop overbleven. Jakobje is maar liefst 96 jaar oud geworden. Vanaf haar 93ste was ze de oudste inwoonster van Balkbrug. Hieraan werd in de lokale pers de nodige aandacht geschonken.

Nadat zijn moeder in 1974 overleed, bewoonde Koop van den Berg het pand. Deze excentrieke persoonlijkheid woonde ruim vijfentwintig jaren alleen in het karakteristieke huisje, dat enigszins afgelegen in het bos lag. Toch was hij niet eenzaam. Hij werkte bij de plantsoenendienst en was daarnaast actief bij de lokale voetbalclub. Vaak kwam men hem tegen met een pijp of sigaar in de mond en lopend op klompen. Zolang hij er woonde, kende het limiethuisje geen warm water of een douche. Koop overleed op 1 januari 2001 (01-01-01). Het huis was in 1993 eigendom geworden van zijn zus Hilligje en haar schoonzonen Jan Holtmaat en Arend Hummel. Zij hadden het van de Staat der Nederlanden aangekocht en verhuurden het aan Koop. Na Koops overlijden werd de woning verkocht aan Hendrik Peter Luten. Die heeft het pand enigszins gemoderniseerd door er een badkamer in te bouwen. Verder verkeert het nagenoeg in de oorspronkelijke staat en kent het nog de originele bedsteden. Vanouds stond het pand met de voorgevel pal aan de weg. Een aantal jaren geleden is ter plekke een bocht in de Boslaan aangelegd, zodat het huis nu een voortuintje heeft. De woning ligt aan de rand van een bos en is omgeven door oud hoog opgaand geboomte. Naast de woning ligt het Dronkemanslaantje. Voor veel mannen was drankgebruik de oorzaak van hun verblijf in de kolonie, maar het kolonieregiem slaagde er niet in om het drankmisbruik uit te bannen. Het gebeurde nogal eens dat mannen de kolonie wisten te verlaten om in Baklbrug een of meerdere borrels te drinken. Na zo’n avontuur probeerde men – ongezien – via het Dronkemanslaantje weer in de schans te komen, maar dat lukte niet altijd…

Het limiethuisje in de herfst van 2007. Het schrikhek is geplaatst bij de aanleg van de bocht in de Boslaan ten behoeve van de voortuin. Rechts het ‘Dronkemanslaantje’.

© ‘Monumenten in de gemeente Hardenberg’, uitgegeven door de Stichting Historische Projecten, 2008.

Kadastrale hulpkaart, 25 augustus 1894 (sectie G-308).
Kadastrale hulpkaart, 22 november 1991 (sectie G-3786).