Helemaal in het uiterste noordwesten van de gemeente Hardenberg, bij de grens met Staphorst, ligt het erve Groot Oever. Deze naam houdt direct verband met de zuidelijke oever van de Reest. Het erve is gesitueerd op een zandrug langs dit meanderende riviertje. Al in de Middeleeuwen was er sprake van tiendplichtigen in Honovere, oftewel boeren in het gebied de ‘Hoge Oever’, die tienden aan het klooster in Ruinen en daarna aan het klooster in Dickninge te Drenthe moesten afdragen. Waarschijnlijk betrof het hier slechts twee of drie boerderijen. Hoghen Overe (Honovere) werd later opgedeeld in Groot Oever en Klein Oever. De stamboerderij van het gebied dat tegenwoordig met Groot Oever aangeduid wordt, werd halverwege de achttiende eeuw bewoond door Evert Jans en zijn vrouw Lammigje Everts. Zij kregen in ieder geval vier kinderen. In 1759 werd hun zoon Jan geboren. In het doopboek van de protestantse gemeente van Avereest staat bij 29 april van dat jaar: Jan, zoon van Evert Janss op den Groten Oever en Lammigjen Everts sijne huisvrouw. Hierna kreeg dit echtpaar nog drie dochters.

Zoon Jan Everts zou zijn vader opvolgen en de boerderij overnemen. Hij trouwde in 1787 met Roelofje Jans en ruim een half jaar later werd hun eerste kindje geboren, dochter Lammigje. Er zouden nog twee dochters volgen. Ook kreeg het echtpaar achtereenvolgens drie zoontjes. Alle drie heetten deze Evert, naar hun grootvader. De eerste twee overleden al op zeer jonge leeftijd en alleen de laatste zou een volwassen leeftijd bereiken. Deze Evert werd geboren op 26 december 1797. Jan nam in 1811 voor zichzelf en zijn vier kinderen de achternaam Ten Oever aan. Hij was daarmee niet uniek: twee buurmannen deden precies hetzelfde. Uit een akte van boedelscheiding blijkt dat zijn zoon Evert, oftewel Evert Jans ten Oever, de boerderij overgenomen heeft. Die akte werd op 11 december 1821 verleden voor notaris Chevallerau in Ommen en betreft de verdeling van de goederen die eigendom waren van Jan Everts ten Oever en zijn overleden vrouw Roelofje Jans. Acht jaren later stierf ook Jan zelf.

In de akte wordt onder andere geschreven over het recht van schapen wassen op de oever van de Reest. Achter de boerderij lag vroeger, naast het in cultuur gebrachte land, een onafzienbare heidevlakte. Door de boeren in de omgeving werden grote kudden schapen gehouden die dagelijks onder de hoede van een gezamenlijke schaapherder het heideveld introkken. Het erve Groot Oever kende een schaapskooi op het erf. In de maand mei of begin juni moesten de schapen gewassen worden, voordat ze geschoren konden worden. Het wassen van schapen heeft nog plaatsgevonden tot in het begin van de twintigste eeuw.

Fragment van oorspronkelijk minuutplan, anno 1832, met de boerderij ‘Oud Oever’ op sectie A-80.

Op de kadastrale kaart van 1832 wordt het erve Groot Oever aangeduid als Oud Oever. Eigenaar en bewoner was toen Evert Jans ten Oever. Het bestond uit de boerderij waar hij woonde, een bijgebouw, een schaapskooi en uit een veel oudere boerderij ernaast, die als schuur en knechtenverblijf dienst deed. Evert bewoonde het erve niet alleen; in ieder geval woonden er ook een schaapherder en een dienstmeid bij hem en mogelijk ook nog een van zijn zussen met haar gezin. In 1834 werd de boerderij herbouwd of grondig gerenoveerd. De muurankers in de voorgevel herinneren aan deze (ver)bouw. Bij de laatste restauraties is de vier echter verkeerd herplaatst, zodat deze nu ondersteboven hangt en op een zes lijkt. Naar de reden van de ver- of herbouw kunnen we alleen maar gissen. Wellicht is het boerenerve, evenals de pastorie in Avereest, slachtoffer geworden van het zware noodweer dat deze omgeving teisterde op oudejaarsavond van het jaar 1833. Wat betreft de persoonlijke situatie van Evert veranderde er in ieder geval niets. Hoewel hij toen 36 jaar oud was, was hij nog ongehuwd en dat bleef hij ook nog wel even. Pas in oktober 1849 trad hij in het huwelijk. Hij was toen 51 jaar oud en trouwde met Niesje van Dijk, de 24-jarige dienstmeid. Deze in Ruinen geboren jonge vrouw was toen inmiddels hoogzwanger van hun kind. Dit kind, dochter Roelofje ten Oever, heeft haar vader niet bewust meegemaakt. Vlak na haar eerste verjaardag overleed Evert. Zijn vrouw Niesje bleef achter op de boerderij met de baby en een dienstmeid…

Nog in diezelfde maand kwam Niesjes jongere broer Jan van Dijk vanuit Ruinen bij haar op het erve wonen. Hij ging wonen in het knechtenverblijf, de naastgelegen oudere boerderij, die op dat moment bewoond werd door Hilbert Westenbrink en zijn gezin. Vanaf dat moment werd dit oude pand weer officieel aangemerkt als woonboerderij. Bovendien werd het perceel kadastraal gesplitst, zodat de twee boerderijen voortaan afzonderlijke woonpercelen zouden vormen. Biede boerderijen bleven eigendom van de erfgename van wijlen Evert ten Oever; zijn dochter Roelofje. In eerste instantie woonde Jan van Dijk bij de fam. Westenbrink in, maar in 1858 trouwde hij met Roelofje Vogelzang. De familie Westenbrink was toen inmiddels vertrokken en Roelofje kwam bij haar Jan inwonen. Ze kregen hier samen vijf kinderen.

Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1860 (sectie A-106, A-107 en A-112).

Niesje bleef niet lang weduwe. Anderhalf jaar na het overlijden van Evert trad ze in het huwelijk met de vrijwel even oude Berend Takken uit Zuidwolde. Hij trok bij haar in en ze kregen samen vier kinderen. Roelofje ten Oever bleef bij haar moeder en stiefvader wonen, totdat ze zeventien jaar oud was. Toen verliet ze het ouderlijk huis en trouwde met Johan Heinrich Daman, een dertigjarige vervener en landbouwer uit Avereest. Ze ging bij zijn ouderlijk huis inwonen en stichtte daar met haar man een gezin. De familie Daman kwam oorspronkelijk uit Duitsland. Zowel Johan Heinrich als zijn vader waren vervener, bierbrouwer, jeneverstoker, landbouwer en raadslid van de gemeente Avereest. Van deze familie zijn nog waardevolle documenten bewaard gebleven in het Hardenbergs gemeentearchief.

Ondanks dat Roelofje het erve Groot Oever verliet, bleef ze eigenaresse van de daar gelegen boerderijen. Dat zou zo blijven tot in 1880. In dat jaar stierf haar moeder op 55-jarige leeftijd en verkocht ze de beide panden aan haar stiefvader Berend Takken. Deze overleed echter het jaar erop, zodat de boerderijen weer door Roelofje en haar man Johan Heinrich werden teruggekocht. De percelen kwamen daarbij op naam van Johan Heinrich Daman te staan. De kinderen van het gezin Takken, de inmiddels volwassen halfzussen en -broer van Roelofje, bleven nog enkele jaren de boerderij bewonen en vertrokken toen naar Zuidwolde om plaats te maken voor een dochter van Roelofje en Johan Heinrich.

Deze oudste dochter van Roelofje, Alberdina Daman, trouwde in 1885 met Hendrik Jan Dekker. In eerste instantie woonden zij bij de (schoon)ouders Daman in, maar het jaar erop vertrokken ze naar Groot Oever. Ze gingen er wonen in de oude boerderij. Nadat het gezin Van Dijk rond 1870 deze boerderij had verlaten, was het pand achtereenvolgens aan diverse families verpacht. Vanaf het moment dat Alberdina en Hendrik Jan er woonden, hielden ze zich bezig met de uitbreiding van de naastgelegen boerderij waar hun moeder als kind had gewoond. De eerste steen van de aanbouw werd dan ook door haar gelegd. Hierop staat: De eerste steen gelegd door R.E. ten Oever, 1886. R.E. staat voor Roelofje Everts. De verbouw omvatte een grote uitbreiding van het voorhuis, zodat dit voortaan een dwarsgedeelte zou vormen ten opzichte van de rest van de boerderij. In het aangebouwde gedeelte kwam onder meer een keuken met een stookkamer. Nadat de verbouw klaar was en de laatste leden van het gezin Takken in mei 1888 vertrokken, betrokken Alberdina en haar man en kinderen de verbouwde boerderij. Vervolgens werd de oude boerderij weer verpacht. Hier kwam de uit Zuidwolde afkomstige Jan van den Berg met zijn gezin te wonen.

De ‘eerste steen’, gelegd door Roelofje Everts ten Oever, anno 1886.

Hendrik Jan Dekker was jarenlang de beheerder van de verbouwde boerderij, maar zijn schoonouders bleven er de eigenaren van. Toen hij in 1901 op 42-jarige leeftijd overleed, was Alberdina zwanger en waren hun andere kinderen nog te klein om de boerderij te gaan beheren. Enkele maanden nadat er een kleine Hendrik Jan Dekker geboren was, maakten Alberdina en haar gezin daarom plaats voor een nieuwe beheerder. Voortaan pachtte Albert ter Haar deze boerderij. Hij was een landbouwer uit Avereest en ging het pand bewonen met zijn vrouw en twee zoons. De oude boerderij ernaast kende toen de familie Fieten als pachters.

Salland’s Volksblad, anno 1909.
Kadastrale hulpkaart, maart 1916 (sectie F-1850: Groot Oever 12).

Door de dood van haar man Johan Heinrich in 1907, kwamen de boerderijen weer op naam van Roelofje ten Oever te staan. Dit duurde echter maar drie jaren; in januari 1910 overleed zijzelf. Hun kinderen, de erfgenamen, probeerden daarna in eerste instantie de beide boerderijen op Groot Oever als een grote boerenplaats te verkopen. In het Salland’s Volksblad werd aangekondigd dat op 20 oktober een publieke verkoop plaats zou vinden van de vaste goederen van de familie Daman op Groot Oever. Het oude erve werd echter toch opgedeeld. De boerderij Groot Oever 10 werd verkocht aan landbouwer Koop Oosting in De Wijk en de andere, oudere boerderij, werd het eigendom van Roelofjes oudste dochter Alberdina (Groot Oever 12). De schaapskooi, die tussen deze boerderijen in lag, midden op de perceelsgrens, werd bij de verkoop aan het perceel Groot Oever 10 toegevoegd.

Kadastrale hulpkaart, 16 maart 1982 (sectie F-3151: Groot Oever 10 en sectie F-3154: Groot Oever 12).
(Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort / doc.nr. 264.481)
De voorgevel van de boerderij Groot Oever 10, anno 2008.

Groot Oever 10
Koop Oostingh, landeigenaar en wethouder in De Wijk, ging de boerderij niet zelf bewonen, maar verpachtte deze. Wellicht kon hij het niet eens worden met de bestaande pachter Albert ter Haar, want nog in het aankoopjaar kwam er een ander gezin op de boerderij. In de twaalf jaren daarna waarin het pand zijn eigendom was, werd het achtereenvolgens door enkele gezinnen bewoond. In 1922 deed hij de boerderij van de hand door middel van een openbare veiling. Het pand werd aangekocht door Gerrit Tabak. Hij en zijn vrouw Geertje Vogelzang en hun drie jonge kinderen kwamen vervolgens vanuit Ruinerwold op Groot Oever wonen. Gerrit heeft niet lang van zijn nieuwe woning kunnen genieten. Hij overleed drie jaren later. Geertje trouwde vervolgens in april 1927 met Albert van der Veen. Deze ongehuwde landbouwer was een buurman van Geertje. Hij was een paar jaren daarvoor in een nieuwe boerderijtje in het Groot Oeverveld komen wonen. Albert trok bij Geertje in en werd de nieuwe beheer van Groot Oever 10. Uit hun huwelijk werd het jaar erop dochter Roelofje Jantina geboren. Haar halfbroers en -zus vertrokken in de jaren dertig naar elders en Roelofje trouwde in 1948 met Pieter Zantinge. Tegenwoordig wordt het pand bewoond door hun zoon Albert Zantinge, zijn vrouw Jentje Muis en hun kinderen. Zij houden er nog altijd een rundveebedrijf. Naast de boerderij stond de oude schaapskooi. Dit was een stenen gebouw onder een afgewolfd rietgedekt schilddak met onderschoer. Het pand werd al lang niet meer gebruikt als schaapskooi en was in 1987 zodanig in verval geraakt dat instortingsgevaar driegde. Door een gebrek aan middelen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg moest tot afbraak besloten worden. Ook de boerderij heeft een onderschoer gekend. De oorspronkelijke baander zat onder het eerste gebint vanaf de huidige achtermuur. Dit is te zien aan de pengaten in het gebint. De laatste grote restauratie van de boerderij dateert uit 2005/2006 en werd uitgevoerd door bouwbedrijf Poortman uit Veeningen.

Portret van Alberdina Dekker-Daman, de in 1867 geboren oudste dochter van Roelofje ten Oever. Zij stond bekend als ‘kruidenvrouwtje’.

Groot Oever 12
De oude boerderij werd in de tijd dat Roelofje ten Oever overleed, verpacht aan de familie Poepe. Haar dochter, weduwe Alberdina Dekker-Daman, wilde, nadat ze hiervan eigenaresse geworden was, graag terugkeren naar Groot Oever. De familie Poepe maakte in het voorjaar van 1911 plaats voor Alberdina en haar gezin. Net als 35 jaren daarvoor was het echter niet haar bedoeling om in de oude boerderij te blijven wonen. Weer begon ze direct te bouwen aan een andere woning. In dit geval een nieuwe. Aan de weg, een meter of vijftig voor de oude boerderij, liet ze een nieuwe boerderij bouwen. Alberdina en haar gezin betrokken dit pand in 1912. De oude boerderij erachter kreeg toen vrijwel direct weer nieuwe bewoners. Vijf jaren later werd het nieuwe huis vooraan de weg echter door een brand grotendeels verwoest. Dit huis werd weer opgebouwd en tussentijds woonde Alberdina met haar gezin weer in de oude boerderij achterop het perceel. Nadat de herbouwde boerderij in gebruik genomen was, werd de oude boerderij verhuurd aan de knechten. Dat duurde tot in de jaren twintig en daarna kwam ’t Olde Huus leeg te staan. De staat van onderhoud liet veel te wensen over, maar er bestond geen noodzaak tot restauratie. In het achttiende-eeuwse pand treft men in het achterhuis massieve gebinten aan, gemaakt van het bijna onvergankelijke eikenhout, waarop het dak rust. In een van de dwarsbalken van een gebint is in het midden boven de vroegere dorsdeel een vierkant nisje uitgehakt. Deze nis kon worden afgesloten met een ijzeren deurtje. Wanneer het koren of het stro, rustend op deze gebinten naar beneden hing, was van die bergplaats in de balk niets te zien. Blijkbaar is het vroeger gebruikt als geheime bergplaats.

De nieuwe boerderij en het Olde Huus op Groot Oever 12 vererfden via Alberdina’s zoon Johan Heinrich Dekker en kleinzoon Sikko op achterkleindochter Jennie Elisabeth. Zij werd in 1989, na het overlijden van haar vader, eigenaresse van het complex. Haar vader was al gestopt met de boerderij en verhuurde nog land aan boeren uit de omgeving. De oude boerdeij werd in die tijd gebruikt voor de berging van landbouwwerktuigen, stro- en hooiopslag en tuinbenodigdheden. Door de jaren heen was het pand echter bouwvallig geworden en de muren waren nodig aan restauratie toe. Het dak was in 1973 nog voorzien van een nieuwe rieten kap en dat heeft het pand waarschijnlijk voor groter verval behoed. Alle oude stijlelementen van het pand waren bewaard gebleven, zoals de grote schouw, de opkamer, de luiken aan de binnenzijde en het houtsnijwerk in de voordeurkozijnen. Het bedrijfsgedeelte van het pand is het resultaat van de ontwikkeling die het als boerderij heeft doorgemaakt. Een belangrijk element in die ontwikkeling is de relatie van de zijbaander met de ontsluitingsweg en die van de achterbaander met het bouwland.

De zijgevel met baanderdeuren van de oude boerderij op het perceel Groot Oever 12, anno 2008.

Jennie en haar partner Lucas Hoogeveen begonnen met het herstel van het oude pand. De kosten werden voor een deel gefinancierd uit gemeentelijke en provinciale subsidies. Het stel had de bedoeling om het Olde Huus te gaan bewonen. Dit zou echter de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van het naastgelegen bedrijf op Groot Oever 10 (kunnen) gaan belemmeren. Uiteindelijk besloot de gemeente daarom niet mee te werken aan de plannen tot (her)ingebruikname van het pand als woning en werd er een vergunning afgegeven tot restauratie van het pand als schuur. Terwijl het pand gerestaureerd werd, volgde een jarenlang juridisch getouwtrek, zelfs tot aan de Raad van State toe. De situatie veranderde er echter niet door en zo kon het gebeuren dat dit monumentale pand, dat voorzien is van vloerverwarming en een moderne badkamer, niet bewoond wordt en gebruikt wordt als ‘schuur’…

De voorgevel van de oude boerderij op het perceel Groot Oever 12, anno 2008.