Hoewel het pand aan de Kanaalweg-West 60-61 niet vaak meer met die naam zal worden aangeduid, stond het in Bergentheim en omgeving decennialang lang bekend als het Heerenhuis. Het riante gebouw is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de vervening in het zuiden van de gemeente Hardenberg. De ontstaansgeschiedenis van de nederzetting aan het Overijssels Kanaal is bekend en veelvuldig beschreven. Toch willen we in deze bijdrage letterlijk en figuurlijk stil staan bij het statige witte huis, zo markant gelegen aan het einde van de voormalige Van Roijenswijk.

In de eerste helft van de negentiende eeuw werden uitgestrekte heidevelden van de Bergentheimer marke opgekocht door de Zwolse notaris mr. Isaac Antonie van Roijen. In 1852 werd hij uit de gerechtigden in de marke gekozen tot markerichter, vanwege de waardelen (aandelen) die hij inmiddels bezat, maar ook omdat hij bij uitstek de man was om de vergaderingen voor te zitten. Tijdens die bijeenkomsten legde men zich hoofdzakelijk toe op de verdeling van de gezamenlijke gronden. Twintig jaar eerder al had Van Roijen het plan opgevat om het grote veengebied in exploitatie te nemen. Het werd hem echter gemakkelijker gemaakt toen de provincie besloot tot het graven van een kanaal van Almelo naar Coevorden. Het kanaal betekende echter ook dat het veengebied als het ware werd afgesneden van de oude buurtschap aan de Vecht (nu Oud-Bergentheim). Vanaf het midden van de negentiende eeuw zien we dan ook dat er zich langzaam maar zeker mensen vestigen langs het kanaal. Het merendeel van de veenarbeiders woont dan in uiterst sobere onderkomens, maar wel dicht bij het werk.

In 1856 heeft de Zwolse grootgrondbezitter haaks op het kanaal Almelo-De Haandrik – en in zuidelijke richting – een vijf kilometer lange zijtak laten graven, waaraan zijn naam zou worden verbonden: de Van Roijenswijk. In 1864 werd een grote maar eenvoudige boerenbehuizing gesticht in het zogenaamde Bergentheimerveld, op de ‘kop’ van de zijtak en op geringe afstand van het oost-west-georiënteerde kanaal. In dat gebouw werd het kantoor van de veenderij gevestigd. In 1868 stierf de oprichter en enkele jaren later werden zijn eigendommen door zijn zoons ondergebracht in een naamloze vennootschap, de Veenderij erven Mr. I.A. van Roijen. De gebroeders bekleedden hoge ambten, van arrondissementsrechter in Zwolle tot burgemeester van de stad Groningen. Hendricus Nicolaas van Roijen, woonachtig op Huize Heemse, vervulde van 1860 tot aan zijn overlijden in 1874 het burgemeestersambt van de grote plattelandsgemeente Ambt Hardenberg.

De administratie van de Veenderij Van Roijen werd niet door de vennoten zelf gevoerd. Daarvoor was een bedrijfsleider c.q. rentmeester aangesteld, namelijk de heer Johannes Gerardus Antonius van der Sanden. Hij was in Den Bosch geboren, maar woonde in die tijd in Dedemsvaart. Hij trad op voor de provincie Overijssel als aannemer van publieke werken. Hij was o.a. verantwoordelijk geweest voor het graven van de Krimvaart (Lutterhoofdwijk) en de Van Roijenswijk. Dus hij kende de omgeving van Bergentheim al.

Op 12 mei 1864 verhuisde hij met zijn echtgenote Lubina Theodora Naarding en de kinderen van de veenontginning Dedemsvaart naar de riante boerenbehuizing aan de onverharde weg langs het kanaal in Bergentheim. Vanaf dat moment hield Van der Sanden zich bezig met het reilen en zeilen van de vennootschap. Hij gaf leiding aan de veenbazen, was verantwoordelijk voor de financiële en administratieve zaken en was als het ware de spreekbuis voor de gebroeders Van Roijen in Bergentheim.

De eerste grote verbouwing van het onderkomen van de Van der Sandens vond plaats in 1877. Toen werden er twee kamers bijgebouwd die werden bestemd als kantoorruimte. Het gehele complex bestond uit een één verdieping tellend gebouw, van steen gebouwd en met dakpannen gedekt. Dat blijkt uit een bewaard gebleven verzekeringspolis anno 1887. De firma Van Roijen had het ‘heerenhuis’ verzekerd voor zevenduizend gulden bij de Onderlinge Brandschade-vergoedingsmaatschappij ‘Concordia’, onder directie van De Boer & Jordens te Zwolle. In de polis staat duidelijk vermeld dat er in het gebouw ook een weinig boerderij werd gedreven.

Een bijzondere, zij het licht beschadigde, oude foto van het Heerenhuis in Bergentheim, gedateerd 21 augustus 1891.
Het pand bestond in die tijd nog niet uit twee bouwlagen.

Johannes overleed in februari 1900, op 77-jarige leeftijd. Hij werd begraven op het oude kerkhof Nijenstede in Hardenberg. Zijn oudste zoon, Johannes Antonius (Jan) van der Sanden, werd in maart 1906 benoemd tot nieuwe administrateur van de veenderij. Zijn moeder kreeg van de vennootschap een jaarlijks pensioen en mocht de rest van haar leven – zonder huur te betalen – blijven wonen in dat deel van de grote boerderij annex administratiekantoor waarin ze al meer dan veertig jaar had gewoond. In een ander deel van ‘het Heerenhuis’, zoals het gebouw ook al aan het begin van de twintigste eeuw werd genoemd, woonde Jan met zijn vrouw Grietje Mulder en hun kinderen. Jan en Grietje waren in 1882 getrouwd. Zij was een dochter van de vervener Roelof Mulder en Hendrika Haveman uit Dedemsvaart. Grietje was eerder gehuwd geweest met koopman Egbert Jan Vinke uit Heemse, maar hij was op jonge leeftijd gestorven.

Jan van der Sanden, de nieuwe administrateur, werd minder geliefd dan zijn vader. Dat kwam met name door de schoolstrijd die zich in het eerste decennium van de twintigste eeuw afspeelde. De liberale Van der Sanden (en de Van Roijens met hem) was niet echt een voorstander van het bijzonder (christelijk) onderwijs. Het overgrote deel van de werknemers was echter voor de oprichting van een ‘school met den bijbel’. De komst van dominee Diemer versnelde het proces en in april 1907 kon de nieuwe school haar deuren openen. Voordat dat echter een feit was, probeerde Van der Sanden roet in het eten te gooien door turfmakers te verbieden hun kinderen naar de bijzondere school te sturen. Mochten ze dat toch doen, dan zouden ze worden ontslagen én de huur worden opgezegd, waardoor ze op straat kwamen te staan. Dit zorgde natuurlijk voor grote onrust in het veendorp. De arbeiders werden voor een duivels dilemma gesteld: kiezen voor hun overtuiging en daarmee werkloos worden, of kiezen voor het behoud van inkomsten. Het laatste zou betekenen dat ze hun kinderen niet christelijk konden laten onderwijzen. De patstelling zorgde voor veel commotie en verbittering. De gemoederen liepen zo hoog op dat er zelfs kogels werden afgevuurd op het Heerenhuis van Van der Sanden! Er sneuvelden ruiten, maar niemand raakte gewond… De negentienjarige Pieter B., een bekend stroper, werd in de kraag gevat en berecht. De Officier van Justitie eiste schuldigverklaring aan poging tot doodslag en een veroordeling tot 3 jaar gevangenisstraf. De Hilversumsche Courant van 12 februari 1907 berichtte erover:

Laffe wraakneming. Toen donderdag avond omstreeks 10 uur de heer Van der Sanden, administrateur in de veenderij en van de Erven Van Roijen te Bergentheim, nog werkzaam was op ’t kantoor dat met zijn woonhuis één geheel uit maakt, werd er eensklaps een geweerschot voor zijn huis gelost en werden de glasruiten van zijn kantoor verbrijzeld. Gelukkig dat er van binnen luiken voor de ramen waren en deze gesloten waren; daardoor bleef Van der Sanden ongedeerd. Nog dienzelfden nacht hebben de marechaussees, die onmiddellijk getelegrafeerd werden, eenige personen gearresteerd en naar Hardenberg gevoerd. Men meent hierbij den schuldige gevat te hebben. Als de dader wordt genoemd, een zekere B., een ontslagen arbeider, een jongmensch van ruim 19 jaar. Men meent dat wraak de aanleiding is tot deze snoode daad.

Nieuwbouw
Het oude Heerenhuis werd in 1909 nog voorzien van elektrisch licht, maar had toen zijn langste tijd wel gehad. Het pand heeft de ons nu bekende verschijningsvorm gekregen bij een grootscheepse verbouwing c.q. nieuwbouw in 1911. Op 6 december 1910 werd het bouwplan besproken in een vennootschapsvergadering, zoals blijkt uit de bewaard gebleven notulenboeken van de firma Van Roijen. De verbouwing werd uitgevoerd om ook onderdak te kunnen bieden aan de volgende generatie: Johannes Gerhardus Antonius van der Sanden en Sophia Hendrika Ziegeler, die serieuze trouwplannen hadden. In de eerstvolgende vergadering van de firmanten werd andermaal over het Heerenhuis beraadslaagd. Aanvankelijk hadden de heren besloten om het huis van Van der Sandens jongste zoon volledig af te scheiden van het administratiekantoor. Dat was echter niet handig, mede gelet op de tijden – ’s ochtends vroeg of laat in de avond – waarop de turfschippers door hem geholpen moesten worden. Het besluit werd teruggedraaid. Johans woning werd zo gebouwd dat hij van daaruit binnendoor in het kantoor kon komen. Johan en Sophia werden op 11 april 1912 in Amsterdam in de echt verbonden.

De ingrijpende vernieuwing van het Heerenhuis was aanvankelijk begroot op 2800 gulden, maar al snel werd duidelijk dat de prijs veel hoger zou worden. De heren vennoten begonnen zich te roeren en het plan werd geopperd om een goede boekhouder aan te stellen. Van der Sanden zou zich dan enkel nog met de organisatorische werkzaamheden hoeven te bemoeien. Zijn financiële verslaglegging rammelde en volgens de firmanten liet Van der Sanden er maar wat op los graven, zonder concrete plannen en zonder weloverwogen beleid. De firmanten waren ‘not amused’ en stelden de nauwe samenwerking met Van der Sanden ter discussie. Zij vonden zijn kennis en bekwaamheid onvoldoende en ook waren ze niet te spreken over zijn onwelwillende houding om fouten in het beleid op te sporen en te verbeteren. Men besloot het eerder geopperde plan om een boekhouder te benoemen nu daadwerkelijk uit te voeren. De uit het Friese Baarderadeel afkomstige notarisklerk Nicolaas Pieter Jarigsma werd aangesteld. De jongeman huurde aanvankelijk een kamer bij postkantoorklerk Kerst de Jong aan de Gramsbergerweg in Hardenberg. In 1912 bleek dat het bedrag van de nieuwbouw van het Heerenhuis was opgelopen tot boven de 5000 gulden en dat in een jaar waarin de vennootschap grote verliezen leed. De turf was bijna onverkoopbaar geworden en de productie was als gevolg daarvan sterk beperkt. In de vergadering van 16 oktober 1913 besloten de firmanten om de samenwerking met Van der Sanden verder te beperken. Men berichtte hem dat hij aan de veenderij verbonden kon blijven, maar dan alleen in een ondergeschikte positie. Zijn zoon Johan zou de veenderij echter moeten verlaten. Boekhouder Jarigsma zou tot administrateur worden benoemd en zich in het Heerenhuis mogen vestigen en wel in dat gedeelte van het gebouw dat hem het meest aanstond. Die demotie kon Van der Sanden niet verkroppen. Hij besloot dan ook niet in te gaan op de eisen van de firmanten. Hij werd per 1 april 1914 ontslagen en daarmee kwam er een einde aan het tijdperk Van der Sanden in Bergentheim.

Nieuwe bewoners
Al snel werd een nieuwe bedrijfsleider gevonden in de persoon van Gerard Hendrik ten Kate. Deze in Lutten aan de Dedemsvaart geboren zoon van de bekende vervener Roelof ten Kate begon zijn baan op 1 juli 1914 in Bergentheim. Hij was afkomstig uit Nieuw-Amsterdam, waar hij tot die tijd als chef van de bolstervergraving werkzaam was bij de Drentsche Landontginningsmaatschappij. Kort voor zijn komst naar Bergentheim was het al een tijd droog en warm geweest. Er was weinig voor nodig om de kurkdroge heidevelden te doen ontbranden. Het Salland’s Volksblad van 22 mei 1914 meldde:

Het leek hier dinsdag net een prairiebrand. Op het veld van de erven Van Roijen brandde ongeveer 40 hectare af. Zware rookkolommen stegen op, verschrikte hazen vlogen naar alle kanten. De bewoners van de nabijgelegen huizen brachten hun goed in allerijl in veiligheid, maar er is gelukkig geen huis verbrand. De wildstand leed ernstige schade.

Roelof ten Kate kwam een half jaar later bij zijn zoon wonen, in het Heerenhuis aan het kanaal. De man was toen al op leeftijd, maar zal zijn zoon zeker van advies hebben gediend bij het leiding geven aan de veenderij. De twee heren, boekhouder Jarigsma en bedrijfsleider Ten Kate, zagen door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de omzet van de vennootschap stijgen. Er was in Europa groot gebrek aan fossiele brandstoffen en daardoor ontstond meer vraag naar turf. De prijzen stegen en als gevolg daarvan maakte de firma weer winst. Na het plotseling overlijden van boekhouder Jarigsma, op 31 juli 1917 in Zwolle, bleek echter dat de boekhouding niet up-to-date was. Daarom werd een heus accountantskantoor uit Nijmegen in de arm genomen om orde op zaken te stellen. Zij stuurden hun medewerker Jan Willem Adolph van der Pijl naar Bergentheim. Van der Pijl ging aan de slag en dat tot volle tevredenheid van de firma Van Roijen. Hij werd dan ook gevraagd om in dienst te treden, maar daar
had de boekhouder geen oren naar. Teleurgesteld besloten de vennoten om een nieuwe administrateur aan te stellen in de persoon van J.D. de Haas uit Amsterdam. De man had geen enkele ervaring met boekhouden. Hij was van beroep handelsreiziger in wijnen en het is dan ook niet duidelijk waarom de firma hem benoemde om de administratie in Bergentheim ter hand te nemen. De man was welbespraakt, maar absoluut geen type voor het platteland. De administratie voeren voor een bedrijf dat in die tijd tussen de 600 en 700 medewerkers had, was geen sinecure. Slechts enkele maanden na zijn benoeming kreeg hij zijn ontslag aangezegd en andermaal werd Van der Pijl gevraagd om in dienst te treden. Zeker niet overstromend van enthousiasme accepteerde Van der Pijl het aanbod en begon als administrateur met ingang van het boekjaar In die tijd bezat de vennootschap nog meer dan 1500 hectare grond en had het nog de verveningsrechten van ruim 140 hectare in de zogenaamde Supelplus. De technische leiding bleef in handen van Ten Kate en Van der Pijl was belast met de administratie, correspondentie en handelsbetrekkingen. Na afloop van de grote oorlog stagneerde de verkoop van turf. De regering was niet bij machte om een toeslag op de lonen te geven en ook was men niet bereid een subsidie te verlenen aan de verbruikers van turf. De Veenderij besloot de lonen voor het persturfwerk met dertig en voor ander veenwerk met twintig procent te verlagen. De veenarbeiders kwamen daartegen in opstand door te staken. In april 1920 werd het Heerenhuis belegerd en er volgden rellen. Het haalde zelfs de landelijke dagbladen.

Hoewel de vennootschap volgens haar statuten zou moeten worden beheerd door de aandeelhouders, kwam het er in de praktijk op neer dat de dagelijkse gang van zaken volledig werd overgelaten aan de heren Van der Pijl en Ten Kate. De directeuren, de vennoten, vervulden meer de rol van commissaris. Die situatie werd begin 1924 geformaliseerd door de statuten te wijzigen. Voortaan zou de vennootschap vertegenwoordigd worden door de heren administrateurs, onder toezicht van een Raad van Commissarissen, de vroegere directeuren.

Meer dan 130 genodigden werden op 14 mei 1924 rondgeleid door de veenderij. Zij waren alle lid van de Nederlandse bond voor detailhandelaren in brandstoffen. Hier is de groep geportretteerd aan de zijkant van het Heerenhuis. Vierde van links, met baard
en zwarte hoed: burgemeester Herman Heinrich Weitkamp.

Een belangrijke dag voor de Veenderij was woensdag 14 mei 1924. Op die dag waren circa 130 leden van de Nederlandsche bond van detailhandelaren in brandstoffen te gast in Bergentheim. Van der Pijl en Ten Kate hadden de excursie voorbereid. Met de trein arriveerde een groot deel van de bezoekers om het bedrijf van Van Roijen te bezichtigen. Vlaggen wapperden die dag van de huizen en schepen. Bovenop het Heerenhuis wapperden de vlaggen van de bond en de vaderlandse driekleur. Onder de aanwezigen was de heer Weitkamp, burgemeester van de gemeente Ambt Hardenberg. Een van de sprekers wees op het opmerkelijk feit dat het blijkbaar zeer gezond was om voor de maatschappij te werken. Dat toonde de 83-jarige schipper Toon Smit wel aan, die al vanaf 1868 turf transporteerde uit de veenderij Van Roijen. Jaarlijks werden er zo’n zeventig miljoen turven gestoken; het ‘zwarte goud’ verschafte aan honderden arbeiders werk. Ter afsluiting werden de genodigden teruggebracht naar het administratiegebouw. In de met vlaggen versierde schuur stonden de tafels gedekt voor een goed diner…

Enkele maanden later vond er een dijkdoorbraak plaats, waardoor een groot deel van de Supelplus onder water kwam te staan. De oorzaak lag waarschijnlijk bij een van de sluiswachters die nalatig was geweest door niet tijdig het hoge water af te voeren. Administrateur en bedrijfsleider Ten Kate werd echter verantwoordelijk gehouden voor de ontstane schade. De Veenderij begon rond die tijd grote delen van haar grondbezit te verkopen. De afgegraven gronden leenden zich namelijk bij uitstek om in cultuur te brengen voor de akkerbouw. Dit zorgde voor de komst van families als Salomons, Feddes en Te Rietstap naar Bergentheim en omgeving.

Begin 1925 vestigde zich de eerste huisarts in Bergentheim. Tot die tijd waren de inwoners aangewezen op de artsen uit Stad Hardenberg of Vriezenveen. Administrateur Van der Pijl had hiertoe het initiatief genomen. De uit Utrecht afkomstige dokter J. van der Lee verliet Bergentheim echter nog vóór het jaar om was, omdat hij er helemaal niet kon aarden. Dokter W.G. Weggeman jr. uit Hengelo volgde hem op.

Heerenhuis en doktershuis
Bedrijfsleider Ten Kate lag regelmatig in de clinch met de heren vennoten. In veel van zijn plannen konden de commissarissen niet toestemmen en over zijn leidinggevende kwaliteiten waren ze ook al niet erg te spreken. Het akkefietje met de dijkdoorbraak (en de kosten die daarmee gemoeid waren), foute beslissingen die op het conto van Ten Kate werden bijgeschreven en de overtuiging dat hij er niet in zou slagen om de veenderij winstgevend te maken, maakten dat de Veenderij van hem af wilde. De aandeelhouders besloten hem met ingang van 1927 te ontslaan. Er werd geen nieuwe bedrijfsleider benoemd. De woning waar Ten Kate twaalf jaar lang had gewoond, het zuidwestelijk gedeelte van het Heerenhuis, werd vervolgens verhuurd aan dokter Weggeman en zijn echtgenote Ada van Loon. In een van de lokale kranten stond op 7 januari:

Bericht. Met ingang van dinsdag a.s. verhuisd naar het Heerenhuis der firma Van Royen.
Spreekuur alleen ’s morgens van 8 uur tot 9.30. W.G. Weggeman, med. docts. arts, Bergentheim.

Dokter Weggeman was gedurende zeven jaren de plaatselijke huisarts en had zich in die betrekkelijk korte tijd zeer geliefd gemaakt bij de bevolking. Toch koos hij er in de zomer van 1932 voor om Bergentheim te verlaten. Alvorens daadwerkelijk de biezen te pakken werd er een grote boedelveiling gehouden bij het Heerenhuis. Een grote hoeveelheid mobilia werd door de notaris bij opbod verkocht. De volgende huisarts van Bergentheim werd Hendrik Jan Post. Deze vestigde zich ook in het rechter gedeelte van het woonhuis. Post breidde de praktijk van zijn voorganger uit, onder meer door in 1935 een consultatiebureau voor zuigelingen te openen, onder leiding van dr. Uni.

De beslissing om Ten Kate te ontslaan betekende dat de bedrijfsvoering van de Veenderij in Bergentheim volledig in handen kwam van Van der Pijl. Hij gaf met vaste hand leiding. Hij zou het bedrijf de daarop volgende decennia leiden, door de crisisjaren ’30 en door de moeilijke oorlogsjaren. Stakingen kwamen af en toe voor, zoals in de zomer van ’33. Toen op een zekere ochtend een twintigtal arbeiders zich naar het werk in de veenderij begaven, probeerden driehonderd stakers dat met geweld te beletten. Ze hadden bij Kloosterhaar een ketting over de brug gespannen om de arbeiders te kunnen tegenhouden. Terwijl twee veldwachters de overgang vrij maakten en de arbeiders midden op de brug stonden, probeerde van de andere kant ook een honderdtal arbeiders zich op te dringen. Toen Van der Pijl zag dat zijn werknemers op die manier in de knel zouden komen, hield hij de opdringende massa met een revolver in bedwang. Ongevallen kwamen niet voor, maar wel werden door de stakers rake klappen en schoppen uitgedeeld.

Van der Pijl trad min of meer in de voetsporen van zijn voorganger, administrateur Van der Sanden. Hij werd ook politiek actief. Eind 1935 werd de vereniging Gemeentebelangen opgericht en bij de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen stelde Van der Pijl zich kandidaat. De nieuwe partij won en zo werd de administrateur verkozen tot raadslid in de gemeente Ambt Hardenberg. Ook lokaal zette Van der Pijl zich in voor het sociaal-maatschappelijk werk. Door zijn (vooral financiële) inzet, en dat van het plaatselijk belang, gelukte het om een goede brug (ter vervanging van een vlotbrug die niet langer volstond) te realiseren over het kanaal, schuin tegenover het Heerenhuis. In de zomer van 1935, bij het honderdjarig bestaan van de Veenderij, kon De Vechtstreek melden dat de bovenbouw van de brug was opgedragen aan de plaatselijke smid K.H. Dekker. De onderbouw werd gerealiseerd door de firma Muis & Lotterman. Een paar maanden later kon de nieuwe brug, in het verlengde van de Stationsweg, officieel in gebruik worden genomen. Verder maakte Van der Pijl deel uit van de bouwcommissie van de nieuwe hervormde kerk aan het kanaal (nu gemeentelijk monument) en later maakte hij zich er sterk voor dat er een monument ter herdenking van de gevallenen in Bergentheim kwam. Het werd opgericht in de tuin van het Heerenhuis en eert de 13 slachtoffers. Een van die slachtoffers is Hendrik Jan Post. Bergentheim had, zoals bekend, in de oorlog een zeer actieve verzetsgroep. Ook huisarts Post was een moedig verzetsman. Hij bood hulp aan piloten en zette zich in voor het vinden van onderduikadressen voor landgenoten. Hij werd – nadat een groot deel van de verzetsgroep was gearresteerd – verraden door een S.S.’er uit zijn eigen woonplaats. De huisarts was een goede verbindingsman geweest voor het Inlichtingencentrum Oost. Hendrik Jan Post stierf op 8 maart 1945 voor een vuurpeloton bij de ‘Woeste Hoeve’. Zijn weduwe Buberta Kruijt liet op 11 mei deze rouwadvertentie in het Salland’s Volksblad afdrukken:

Met diepe droefheid geven wij kennis van het overlijden van onzen geliefden man en vader Hendrik Jan Post, in den ouderdom van 42 jaar. Hij werd op 8 maart te Apeldoorn door den vijand gefusilleerd. Bergentheim.

Als vierde dokter sinds 1924 kwam Tjeerd Roelof Greijdanus naar Bergentheim. Hij nam zowel de praktijk van dokter Post als de huur van het pand over. Hij vestigde zich op 25 juni 1945 in het oostelijk deel van het Heerenhuis, vanuit zijn vorige woonplaats Heino. In de oorlog had Greijdanus veel waargenomen en in ziekenhuizen gewerkt. In september van het laatste oorlogsjaar trouwde hij, toen hij waarnam in De Krim. Daar had hij kennis gekregen aan een dochter van de heer Groeneveld, de directeur van de aardappelmeelfabriek Onder Ons.

De daaropvolgende decennia werden de activiteiten van de Veenderij langzaam maar zeker afgebouwd. Turf werd er niet of nauwelijks meer gestoken en het beheer over de bezittingen was niet langer een dagtaak doordat veel gronden en opstallen van de hand werden gedaan. De administrateur Van der Pijl kon het werk tot ver gevorderde leeftijd voortzetten. Hij nam per 1 januari 1966 afscheid en droeg zijn taken over aan zijn zoon J.A. van der Pijl. Wel bleef Van der Pijl senior zijn invloed uitoefenen op de ontwikkeling van Bergentheim en omgeving, in zijn functie als commissaris van de vennootschap. Het behaagde de koningin om hem voor zijn verdienstelijke werkzaamheden koninklijk te onderscheiden. Zijn functieaanduiding als ‘administrateur’ mocht dan misschien wat simpel klinken, maar in werkelijkheid was hij de man die decennialang leiding had gegeven aan de riante dorpsontwikkeling van Bergentheim. Vele decennia later zou er op voorstel van het plaatselijk belang een straat naar hem worden genoemd, de Van der Pijlweg.

Het Noord-Oosten van 7 januari 1966 stond vanzelfsprekend uitvoerig stil bij het afscheid van de oude administrateur. Ze schreven onder meer: Het doet prettig aan dat in het dorpsbeeld een fraaie plaats is toegekend aan ‘t enorme landhuis, dat nu reeds sedert vele jaren wordt bewoond door de administrateur de heer J.A.W. van der Pijl en dr. Greydanus. Bij het vertrek van Van der Pijl wilde de Veenderij het administratiekantoor wel van de hand doen, mits het maar als Heerenhuis voor de toekomst bewaard zou blijven. De krant kon daarom met genoegen melden dat men daarin geslaagd was, tot vreugde van de gehele bevolking … en wanneer men straks die riante weg over de Van Roijensweg af komt rijden, dan mag men zich er van overtuigd houden dat het prachtige, indrukwekkend gezicht op het mooie landhuis, voorlopig behouden zal blijven. Daar zijn we allen blij om… Dokter Greijdanus kocht voor 80.000 gulden de noordoostelijke helft van het landhuis en de kerkenraad van de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) werd voor 60.000 gulden eigenaar van het zuidwestelijke gedeelte. De kerk bestemde dat deel van het Heerenhuis tot toekomstige pastorie voor een eventueel te benoemen tweede predikant. De oude administrateur liet aan de Stationsweg een nieuwe bungalow bouwen en verliet op 3 november 1966 het Heerenhuis aan de Kanaalweg-West. Zijn zoon had bij het in dienst treden als administrateur (parttime) het kantoor van de vennootschap verplaatst naar zijn boerderij Zon-Rondom aan de Van Roijensweg. Daarmee was na ruim een eeuw een einde gekomen aan de oudste functie van het Heerenhuis.

De pastorie van de gereformeerde kerk in het linker gedeelte van het Heerenhuis werd slechts anderhalf jaar lang bewoond door dominee Bastiaan van Zuijlekom. Eind 1969 werd het alweer van de hand gedaan door de kerk en verkocht aan Ronald J.L. Tulp, chirurg in het Röpcke-Zweersziekenhuis te Hardenberg. Het rechter gedeelte van het pand, waar huisarts Greijdanus zijn praktijk had gehad, werd eind 1975 door hem overgedragen aan zijn opvolger, dokter Johannes Rogier Wouters. Greijdanus had kort daarvoor de voormalige grote schuur ten oosten van het Heerenhuis naar eigen ontwerp laten verbouwen tot een comfortabele woning. Daar verhuisde hij met zijn vrouw naar toe. Eind januari 1976 nam dokter Greijdanus afscheid van zijn patiënten die hij ruim dertig jaar medisch had verzorgd.

Aangezien het Heerenhuis in de volksmond te Bergentheim altijd het witte huis van Van der Pijl werd genoemd nam dokter Wouters het initiatief om er voortaan de naam De Witte Turf aan te geven. Toch zou die naam nooit echt in zwang raken. Het is niet precies bekend wanneer het pand voor het eerst wit gestuukt is. Op de oudste prentbriefkaarten van voor de oorlog is duidelijk de baksteenstructuur van het Heerenhuis zonder een witte stuuklaag te zien. Huisarts Wouters ging in 2009 met pensioen en werd opgevolgd door dokter De Muinck Keizer. Het monumentale Heerenhuis speelt zodoende nog altijd een belangrijke rol in het wel en wee van de bewoners van Bergentheim en omgeving. Daarom is het van
groot belang dat het pand tot in lengte van jaren bewaard blijft. Het staat er al bijna anderhalve eeuw…

Met dank aan:
– mw. Kampman-Herbert, Bergentheim
– mw. Olland-van der Sanden, Zwolle
– dhr. J. Woertel en mevr. J. Woertel-van der Veen, Radewijk