Tegenwoordig is het er misschien niet meteen meer vanaf te zien, maar dit bouwwerk – dat nu vooral dienst doet als dierenspeciaalzaak – was anderhalve eeuw lang een van de belangrijkste molens van Dedemsvaart en omgeving. De eerste op deze plek moet al in 1822 zijn gebouwd, in opdracht van koopman Derk Santman uit de stad Hardenberg. Hij wilde daar aan de nieuw gegraven Dedemsvaart investeren, natuurlijk met het oog op geldelijk gewin. De pelstenen uit Bentheim, benodigd voor de molen, moesten over de Vecht en het kanaal worden aangevoerd. Dat gebeurde met enige vertraging, want door de grote droogte in de zomer en de strenge vorst in de winter van 1821-1822 konden de stenen niet tijdig op de bouwplaats worden gebracht.

Na de dood van Santman werd de molen in 1836 onderhands verkocht aan schoonzoon Meine Jelkes Kruizinga die getrouwd was met Egberdina Santman. Meine was geboren in het Groningse Windeweer en had zich al rond 1812 gevestigd in de nieuwe veenontginning aan de Dedemsvaart. In korte tijd lukte het hem om zich op te werken tot een van de bekendste en meest vooraanstaande personen van de gemeente. Hij heeft de molen slechts een jaar in eigendom gehad, want hij stierf in de zomer van 1837. Zijn weduwe plaatste een rouwadvertentie in de Zwolsche Courant: Heden trof mij de gevoeligste slag mijnes levens, daar het den Alwijzen Bestuurder van ons leven en lotgevallen behaagde op den 31sten augustus mijn hartelijk geliefden echtgenoot, na eene echtverbintenis van 24 jaren, in den ouderdom van ruim vijftig jaren door de dood van mij weg te nemen. Het jaar daarop overleed Egberdina Kruizinga-Santman zelf, op 48-jarige leeftijd.

Door vererving viel de molen in handen van Aaltjen Santman, die enkele jaren later trouwde met Marthanus Petrus Escher die apotheker in stad Hardenberg was. Zij verkochten de molen in 1847 voor 8000 gulden aan Hendrik Bleuming, een jonge korenmolenaar uit Dalen. Hendrik trouwde zes jaren later met Klara Elisabeth Daman, een dochter van jeneverstoker en vervener Johann Heinrich Daman. Hendrik en Klara Elisabeth kregen in 1874 toestemming om een houtzagerij bij de molen op te richten. Deze werd aan de oostkant van de molen gebouwd. Daarvoor werd gebruikt de te Westzaan afgebroken paltrokmolen Het Witte Schaap, die in een vaste positie werd opgesteld en werd omgevormd tot zaagschuur met zaagmechanisme. Die zagerij werd lange tijd gehuurd door August Aimé Balkema, een houthandelaar uit Harlingen.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 21 augustus 1874.
Fragment van aanvullende kadastrale minuutkaart, anno 1880, met de Vaartmolen.

Op een kadastrale kaart uit 1880 wordt de molen in de kom van Dedemsvaart aangeduid als de Vaartmolen. Toen molenaar Bleuming ernstig ziek werd, besloot hij de molen van de hand te doen. Ook de houtzaagmolen en bijbehorende landerijen en gebouwen werden geveild. Ze werden gekocht door de zwagers Johan Heinrich Daman en Johan Albert Daman. Molenaar werd Barend Beatrix ten Brink uit Meppel. Tijdens een onweer met hevige windstoten, op 26 augustus 1890, liep de krukas van de molen warm, waardoor brand ontstond. De Zwolsche Courant maakte daar melding van: Heden namiddag ten ongeveer vier uur brak een hevige brand uit in den koorn- en houtzaagmolen van den heer J.H. Daman alhier. Binnen zeer korten tijd brandde de molen lichterlaaie. De brandweer, ferm bijgestaan door de hier hedenmorgen ingekwartierde militairen, slaagde erin de naastbijgelegene percelen, welke door den fellen westenwind overwaaiende vonken groot gevaar liepen, te behouden. De molen, die tot den grond toe is afgebrand, was verzekerd. Dankzij die verzekering kon op de plaats van de afgebrande molen een nieuwe worden gebouwd.

Molenaar Ten Brink vertrok in april 1888 naar het geboorteland van zijn vrouw, naar Oosterbrug bij Oldenburg, en werd opgevolgd door molenaar Johannes Antonius Schomaker.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 22 juli 1910.

In 1910 wist zijn zoon Lambertus de koren- annex zaagmolen aan te kopen van de erfgenamen van de familie Daman. Vier jaren later werd, in opdracht van molenaar Schomaker, aan de noordzijde van de molen een motorloodsje gebouwd. In het stenen motorhok werd een dieselmotor geplaatst die een – op de stellingzolder gelegen – koppel maalstenen aandreef door middel van een stelsel van gietijzeren wielen en riemen.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 15 augustus 1930.
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 2 maart 1935.
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 17 augustus 1935.
Algemeen Handelsblad, 24 november 1942.

Tot 1947 bleef de molen eigendom van Lambertus en Johannes Antonius Schomaker. In dat jaar werd hij aangekocht door Johannes van der Graaf, een beurtschipper uit Dedemsvaart, terwijl Johannes Antonius nog enkele jaren als molenaar in dienst bleef. Korte tijd later ging zijn eigendom over in een vennootschap onder firma voor expeditie en graanhandel.

Nieuwsblad van het Noorden, 12 januari 1953.
Prentbriefkaart, anno 1947.
Prentbriefkaart van de Hoofdvaart, met op de achtergrond de Vaartmolen.
De molen in volle glorie, gezien in zuidelijke richting, ca. 1950.

Rond 1950 werd de molen gedeeltelijk onttakeld waarbij het wiekenkruis, het gaande werk boven de stellingzolder en het gaande werk van de houtzagerij werden verwijderd. Daarna is de zagerij ingericht als pakhuis. De kap, een deel van de romp en de stelling werden in 1966 onttakeld. Dat gebeurde nadat op 12 juni van dat jaar de bliksem in de molen was geslagen. Het bovenste deel van het achtkant is toen verbrand. Na Johannes van der Graaf is de molen overgegaan op zijn zoon Klaas en sinds 1999 is de molen in handen van Jan van der Graaf.

Tegenwoordig doet het restant van de Vaartmolen dienst als winkel van de familie Van der Graaf.

© ‘Monumenten in de gemeente Hardenberg’, uitgegeven door de Stichting Historische Projecten, 2008.

Kadastrale veldwerkkaart, 16 december 1949 (sectie H-3159).
Kadastrale hulpkaart, juli 1950 (sectie H-3159).