– gemeentelijk monument –

(Bron: Funda, anno 2022)

Dat de nu witgepleisterde villa, met de parallel aan de Moerheimstraat gelegen langgerekte voorgevel, al een lange geschiedenis kent, zal niemand verbazen. Het pand behoort tot de oudste van Dedemsvaart en stond al in 1832, bij de invoering van het kadaster, op de kaarten ingetekend. Het lag toen in het zogenaamde Eerste Blok boven de Vaart en droeg toen nog niet de naam Arriërend. Oorspronkelijk was het een haaks op de Dedemsvaart gebouwde boerderij. Deze werd gebouwd in opdracht van Nicolaas van Berkum Bijsterbos, een grootgrondbezitter uit Kampen die al vanaf 1814 lid was van de Provinciale Staten van Overijssel. Hij droeg de woning in 1843 over aan mr. Isaac Antoni van Royen, die in Zwolle werkzaam was als advocaat en notaris. Van Royen en Van Berkum Bijsterbos kenden elkaar, want ook Isaac Antoni was lange tijd lid van de Provinciale Staten van Overijssel. Hij bracht het zelfs zover dat hij lid werd van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zijn hoogste ambt bekleedde hij van 1853 tot 1867 toen hij werkzaam was als Commissaris van de Koning in Groningen. Van Royen was een van de oprichters van de Overijsselse Vereniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart en daarnaast was hij betrokken bij de oprichting van het liberale dagblad Overijssel. Het belangrijkste werk van Van Royen in Overijssel op het gebied van de kanaalaanleg, is wel het zogenaamde Overijssels Kanaal dat nu als de hartslagader van de provincie mag worden beschouwd. In onze gemeente had hij vele bezittingen, waaronder de villa Nijenstede in Heemse. Zijn graf ligt op de algemene begraafplaats aan de Meppelerstraatweg in Zwolle.

Isaäc Antoni van Roijen (geb. 28 maart 1800 Vledder – ovl. 14 januari 1868 Zwolle).

Door middel van een boedelscheiding werd de villa, die we nu kennen als Arriërend, in 1876 eigendom van Adrianus Marius van Royen uit Zwolle. Hij verkocht haar in 1878 aan Reinier Dozy die vroeger in Dedemsvaart als kalkbrander had gewerkt. De officiële overdracht werd vastgelegd door notaris mr. Christiaan Fredrik Kaempff in Zwolle en daaruit blijkt dat de koop was gesloten voor 14.000 gulden. Ruim een derde deel ervan kon Dozy meteen in klinkende munt betalen en voor het resterende gedeelte ging hij een hypotheek aan met de verkoper. Ten tijde van de aankoop verdiende Dozy zijn geld als wijnhandelaar, jeneverstoker en commissionair. Hij was namelijk vertegenwoordiger van de Amsterdamse wijnhandel Wolff en voerde een agentschap voor verzekeringen. Slechts twee jaar later verhuisden Reinier Doy en zijn vrouw Gesina Johanna Elisabeth Meijeringh naar Dalfsen. De villa werd door hen in november 1879 bij opbod verkocht. Daarbij ging zij over op Berend Berends, de man die alom werd gezien als de grootste vervener van Dedemsvaart en omgeving. Deze liet het van Dozy aangekochte pand het jaar daarna verbouwen. Daarbij kreeg het de verschijningsvorm die het nu nog altijd heeft. Het oude voorhuis verkeerde in een slechte staat en werd afgebroken. Haaks op het resterende bestaande gedeelte werd een nieuw voorhuis gebouwd met een fors breed wit front in een eclectische stijl. De nieuw- en verbouw werd uitgevoerd om het geschikt te maken als woonhuis voor zijn zoon Bonne. Die trad in dat jaar in het huwelijk met Johanna Gesina Femma Wicherlink, een dochter van een Zwolse burgemeester. Het pand werd verfraaid met een sierlijk aangelegde tuin en werd vervolgens Arriërend genoemd, omdat het op het noordelijke einde van de vroegere marke Arriën lag, in het voormalige Schoutambt Ommen.

Bonne Berends werd pas in 1895 eigenaar van Arriërend. Dat gebeurde bij de officiële boedelscheiding die beschreven werd door notaris Stuart in Heemse. Enkele maanden daarvoor had Bonne zijn vrouw verloren. Ze was gestorven in het kraambed toen ze beviel van een levenloos dochtertje. Eerder had zij bij testament bepaald dat het vruchtgebruik van haar gehele nalatenschap bij overlijden zou worden overgedragen aan haar echtgenoot. Toen zij stierf, bleef Bonne achter met zes minderjarige kinderen: Berendina Catharina, Evert Johannes, Jenny Christina, Berend, Jan en Jacoba Willemina Hendrika. Voordat Bonne de nalatenschap wilde aanvaarden, moest de boedel uitgebreid worden beschreven en getaxeerd. Daarbij bleek dat er meer schulden dan bezittingen waren. De gemeenschappelijke boedel had een tekort van ruim 20.000 gulden. Bonne ging er vervolgens mee akkoord om alle bezittingen, inclusief de schulden, over te nemen. Daarmee werd hij voor de volle honderd procent eigenaar van de onroerende goederen, inclusief het herenhuis aan de huidige Moerheimstraat. Verder verklaarde hij dat zijn minderjarige kinderen in geen geval zouden opdraaien voor de schulden…

Prentbriefkaart (1905-1915).

Bonne trouwde daarna met Catharina Gijsberta Ruys en enkele jaren later ging hij een vennootschap aan met zijn zwager Gerrit Johan Aleid Ruys in Utrecht. Hun bedrijf werd de Eerste Nederlandsche Fabriek van gebreide Fantasiegoederen. Hoewel flitsend gestart, ging het al snel bergafwaarts met de vennootschap. Er dienden zich vrij snel grote financiële problemen aan, waardoor Bonne niet langer in staat bleek om de rente te betalen over het door hem van de Nederlandsche Hypotheekbank in Veendam geleende geldbedrag. De bank liet Bonnes bezittingen bij opbod verkopen. De vennootschap werd officieel failliet verklaard en de schuldeisers legden beslag op de bezittingen van de familie Berends. Notaris Berendsen in Avereest kreeg de opdracht om de onroerende goederen bij opbod te verkopen. Zowel in het Salland’s Volksblad als in de Dedemsvaartsche Courant en zelfs in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) van 27 juni 1914 werd die openbare veiling aangekondigd. In de advertenties werd opgenomen dat het huis was voorzien van een prachtig aangelegde tuin en park, beuken- en eikenboomen, vruchtboomen enz. Bij de villa behoorden ook het koetshuis, een paardenstal voor drie paarden, een houten bergplaats, een tuinmanswoning en een zomerhuisje. De benedenverdieping van het herenhuis bevatte zes kamers, een dienstbodekamer, een keuken, een bijkeuken en twee kelders. Boven waren nog vier kamers en twee zolders. De overige bezittingen van Bonne, waaronder een turfstrooiselfabriek, gingen die dag ook onder de veilinghamer.

Bonne Ruys te paard, voor zijn villa Arriërend.

Bonnes zwager Louis Maes en zijn zus Berendina Johanna Gezina Berends, destijds woonachtig in het monumentale pand Landzicht aan de Langewijk, werden voor ruim 22.000 gulden de nieuwe eigenaren van de villa en zo bleef het toch in de familie. In de zomer van 1915 verhuisden zij van de Langewijk naar de Moerheimstraat. Zij hadden eerst het pand intern laten verbouwen door aannemersbedrijf Van Goor uit Dedemsvaart. Het echtpaar Maes-Berends bleef er ruim tien jaren wonen. In 1927 werd het markante gebouw door hen verkocht aan de Koninklijke Kweekerij ‘Moerheim’ v/h B. Ruys N.V. Het diende vervolgens geruime tijd als woonhuis van de directeur, Bonne Ruys, die daarvoor met zijn vrouw engelina Gijsberta Fledderus in de villa Nieuw-Moerheim had gewoond. Na het overlijden van het echtpaar Ruys is Arriërend korte tijd eigendom geweest van de Nederlandse Jeugdherberg Centrale in Amsterdam. Het streven van de centrale was om in Dedemsvaart een goedlopende jeugdherberg te exploiteren, maar dat bleek geen succes. Daarom werd Arriërend in 1952 overgedragen aan het Administratiekantoor Kamphof en Zomer.

Ca. 1950.

Het gebouw werd gedeeltelijk ingericht als kantoor en gedeeltelijk als wooneenheden voor de beide directeuren en hun gezinnen. In augustus 1982 kocht de familie Hoogvliet, oorspronkelijk afkomstig uit de Hoeksewaard, het pand van een consortium van vijf heren. De familie heeft de villa daarna verbouwd tot vier zelfstandige wooneenheden. Het westelijke gedeelte werd in 1983 doorverkocht aan de familie Lamberink en het oostelijke gedeelte werd het jaar erop overgedragen aan de familie Fleurke.

© ‘Monumenten in de gemeente Hardenberg’, uitgegeven door de Stichting Historische Projecten, 2008.

Kadastrale geschiedenis

Kadastrale hulpkaart, september 1881 (sectie L-587).
Kadastrale hulpkaart, anno 1909 (sectie L-2556).
Kadastrale hulpkaart, anno 1950 (sectie L-3530).
Kadastrale hulpkaart, anno 1983 (sectie L-5103 en L-5104).
Kadastrale hulpkaart, anno 1985 (sectie L-5149 c.s.)