Op 29 juli 1772 werd door de schout een schuldbekentenis met hypotheekstelling geregistreerd, op verzoek van Jan Hendriksen en zijn huisvrouw Jannegien Coertsen. Zij hadden 750 carolyguldens geleend van Jan Zwiese op ‘t Odink te Den Velde en van diens huisvrouw Jannegien Lamberts. Als onderpand diende de halve katerstede, in de wandeling Stroomans genaamd, door Jan Hendriksen en zijn huisvrouw Jannegien Coertsen zelf bewoond en gebruikt, gelegen in de Marke van Holtheme en Den Velde. De halve katerstede was op dezelfde dag aan hen getransporteerd door Jan van ‘t Holt en zijn huisvrouw Fennegien Zwiese. Verder is gecompareerd Roelof Berends die, tot zekerheid van het voorgenoemde kapitaal, als een speciale hypotheek wil stellen een dagwerk hooiland, horende bij zijn eigendommelijke andere halfscheid van de voornoemde katerstede Stroomans. De kantlijn vermeldt dat het bedrag op 25 februari 1802 is afgelost.

Jan Harmsen Odink was geboren op ’t erve Zwijze in Loozen en op 6 juli 1755 te Hardenberg getrouwd met Jannegje Lambers.

Dochter Grietjen Odink trouwde op 3 juni 1784 te Hardenberg met Albert Brink uit Holtheme.

Anderhalve maand eerder, op 22 april, registreerde de schout de huwelijksvoorwaarden:
Ik Barend van Borne, van wegens hooger overigheid verwalter Scholtus van den Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere: dat voor mij en keurnoten, die waren secret. J. van Riemsdijk en Gerrit Nijman, persoonlijk in den gerichte gecompareerd zijn, de hier ondergetekende persoonen; dewelken verklaarden een wettig huwelijk gededingd en gesloten te hebben, tusschen Albert Brink, jongman, als bruidegom ter eenre -, en Grietjen Odink, jongedochter, als bruid ter andere zijde, zijne zij bruid ter dezer zaake geadsisteerd met haaren vader Jan Odink, als haaren mombaar; en zulks op conditien en voorwaarden hierna beschreven:

Eerstelijk is geconditioneerd, dat de bruidegom en bruid aanstonds na de voltrekkinge hunnes huwelijks zullen hebben en genieten den geheelen boedel en alle de goederen van der bruids vader Jan Odink, en der bruids wijlen moeder Jannegien Lamberts, in vollen eigendom. Waartegens ten anderen zij bruidegom en bruid verpligt zullen zijn aan hunnen vader de gemelde Jan Odink, gedurende deszelfs leven, tot eenen jaarlijkschen vordeling te laten genieten, de opkomsten of renten van alzoodanige vierhonderd en vijftig guldens, als Roelof Rademaker te Holtheme en deszelfs huisvrouw verschuldigd en in Stijnenkamp gerichtelijk gevestigd zijn, midsgaders van alzoodanige obligatie als ‘er in den boedel ten laste van Stroo-Jan ten Velde berustende is; en om aan hem bovendien te geven behoorlijke alimentatie en onderhoud in kost, drank en kleding, en verhandreikinge in geval van ziekten en onpaslijkheden. Gelijk zij mede zullen verpligt zijn uit te keren en te betalen, aan hunnen zwager en zuster Jan Grissen en deszelfs huisvrouwe Zwaantjen Odink, in voldoeninge van derzelver geheele erfportie van en voorzeiden geheelen boedel, goederen en nalatenschap, eene summa van drieduizend guldens, hetgeene zij reeds genoten hebben daarmede onder gerekend; ofwel boven de aan hun reeds ter hand gestelde obligatien en de daarin vermelde capitaalen met de renten van dien, ééne obligatie groot achthonderd guldens in capitaal ten laste van Asse Keurink te Holtheme en deszelfs huisvrouwe, ééne van driehonderd guldens ten laste van Berend Wilps en deszelfs huisvrouw mede te Holtheme woonächtig, en dan nog de bovenstaande van vierhonderd en vijftig guldens ten laste van Roelof Rademaker en deszelfs huisvrouwe voornoemd, benevens een enter-moer-paard en een koebeest; waarmede gemelde Jan Grissen en deszelfs huisvrouw Zwaantjen Odink, verklaren zich in dezen te houden gecontenteerd en volkomen tevreden, zonder eenige verdere hoegenaamde aanspraak op den voorzeiden boedel, of op de nalatenschap van hunnen nog levenden vader en overledene moeder, te behouden. Dan, vermits er door Berend Harmsen, woonächtig te Dalen (buiten zoodanige tweehonderd guldens als hem na rechten competeren, en die door bruidegom en bruid of de aanstaande echtgenooten uit den boedel betaald zullen moeten worden) op een gedeelte van den voornoemden bodel en goederen aanspraak gemaakt word, zoo is geconditioneerd en overeengekomen dat Jan Grissen en deszelfs huisvrouw alle verlos, kosten, schaden en interessen, door die proceduure veroorzaakt kunnende worden, de bruidegom en bruid, of de aanstaande echtgenooten, na rato ten einde zullen helpen uitdragen; en dat de voorgemelde drie obligatien, op dat zulks daaraan zoude kunnen worden verhaald, in den boedel zullen blijven berusten totdat de voorgemelde proceduure ten einde zal zijn gebragt; edoch de opkomsten of renten van de twee eerstgemelde derzelven zullen van nu af aan bij Jan Grissen en deszelfs huisvrouw genoten worden, en die van de derde voort na ’t overlijden van hunnen vader Jan Odink voorgemeld.

Al hetwelke zij bruidegom en bruid aannemen en beloven te zullen naarkomen en achtervolgen; verbindende tot dat einde niet alleen hunne persoonen en goederen in ’t generaal, maar ook in ’t bijzonder de voorzeide door hun te acquirerene goederen, zoo mobile als immobile onder dezen ed. gerichte kenlijk gelegen, ten speciaalen onderpande kracht dezes. Zullende ‘er ten derden gemeenschap van goederen tusschen de echtgenooten, de meergemelde bruidegom en bruid, plaats hebben en standgrijpen. En ten vierden, zal de langstlevende der beide echtgenooten, indien uit dit huwelijk geen kind of kinderen mogten geboren en nagelaten worden van de eerststervende, in vollen eigendom erven, profiteren ende genieten deszelfs of derzelver geheele nalatenschap, of alle de goederen, roerende en onroerende, mobile en immobile, actien en crediten, die dezelve door de dood zal komen te ontruimen, niets uitgezonderd, tot klederen, kleinodien, en het geene verder tot zijnen, of haaren lijve behoord, incluis; zonder eenige uitkeeringe daarvan te doen. Willende en begeerende alle de voorzeide comparanten of hier ondergetekende persoonen, dat al het voorschrevene, van de bruidegom en bruid, sampt derzelver respective ouders en verdere aanwezende vrienden, en met raad en bewilliginge van dien, alzoo geconditioneerde zal worden nagekomen en achtervolgd, ofschoons alle solemniteiten in rechten anders wel gebruiklijk of noodzaaklijk daarbij niet waren geobserveerd. Des t’oirkonde, hebbe ik verw. Scholtus voornoemd deze nevens de comparanten eigenhandig getekend en met mijn zegel bekrachtigd, en omdat zij comparanten geene zegels en hadden, deze ook voor hun allen op hun verzoek gezegeld. Actum Hardenbergh den 22 april 1700 vier en tachtig.

De volgende akte in het vrijwillig rechterlijk archief dateert van 29 april 1785. De plaatsvervangend schout registreerde op die dag de volgende hypotheekakte:
Ik J.G. Pruim, van wegens hooger overheid verw. Scholtus des kerspels Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere, dat voor mij en keurnooten, die waren H. Pruim en D.J. Kremer, persoonlijk in den gerichte gecompareerd zijn Albert Brink, woonachtig op het Odinks ten Velde, en deszelfs huisvrouw Grietjen Odink, tutore marito, dewelken verklaarden wegens opgenomene en ter leen ontvangen penningen oprecht en deugdelijk schuldig te zijn aan juffrouw Maria Westhof, weduwe van wijlen den heer G. van den Marjenberg te brucht, eene capitaale summa van eenduizend carolij guldens, met aanneming en belofte om dezelve capitaale summa ’s jaarlijksch en alle jaaren tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe, die na voorgaande opzage of loskondiging van de een of andere zijde van drie maanden voor den verschijndag zal kunnen, mogen en moeten geschieden, te zullen verrenten met vier gelijke guldens van yder honderd, doch de interesse binnen zes weeken na den verschijndag betalende, dan maar met drie guldens en twaalf stuivers pro cento; zullende het eerste jaar interesse hiervan verschenen zijn op den 1 meij 1700 zesentachtig, en zoo vervolgens ’s jaarlijksch continueren. En opdat de rentheffersche voor haar uitgedaane capitaal en de daarop te verloopene renten de vereischte zekerheid moge hebben, zoo verklaarden zij comparanten onder renuntiatie van alle tegenstrijdige exceptien en in specie die van onaangetelden gelde, bij dezen daarvoor niet alleen te verbinden hunne persoonen en goederen in het generaal, maar ook tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te verbinden en te stellen, hun comparanten eigendommelijke en, zoo zij verklaarden, met geen ander hijpotheecq bezwaarde, nabenoemde goederen: te weten, het huis door hun comparanten wordende bewoond, benevens drie stukken zaaijland, groot ongeveer twee mudden lands, leggende t’endens het gemelde huis, voorts vier mudden zaaijland en de daaraangelegene vier dagwerken hooijland, gelegen aan de zuid-zijde de Stege van den Stienen-kamp in de boerschap Holtheme, – en dan nog drie mudden zaaijland en de daaraan gelegene twee dagwerken hooijland gelegen in de Holarst, voorts nog drie dagwerken  hooijland, gelegen in de Veldinger-Maaten, al tezaamen kenlijk gelegen onder dezen weled. gerichte, en zijnde, zoo zij comparanten verklaarden vrij en allodiaal goed; ten einde de rentheffersche zich daar dan bij weeropeischinge van voornoemde capitaal, zoo voor capitaal als renten ten allen tijde kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhalen. Des ten oirconde hebbe ik verw. Scholtus voorn. deze benevens de comparanten getekend, met mijn zegel bekrachtigd, en ze voorts ook voor de comparanten, omdat dezelve geene zegels en hadden, op hun verzoek gezegeld. Actum Hardenbergh den 29 april 1700 vijfentachtig.

Een paar maanden later werd hun eerste kind geboren, genaamd Jan. Hij werd op 7 augustus 1785 gedoopt in de kerk te Hardenberg. Jan Odink trouwde vervolgens op 6 augustus 1814 te Gramsbergen met Hermina Hendriks uit Den Velde.

Op 18 november 1824 verleed notaris Willem Swam te Gramsbergen een hypotheekakte (aktenr. 96, scan 11) op verzoek van Grietjen Odink, laatstelijk weduwe van Berend Jonkeren en eerder weduwe van Albert Brink, en haar meerderjarige zoon Jan Odink, landbouwers op ’t erve Odinks ten Velde. Zij waren 200 guldens schuldig aan Frederik Gerrit Boerrigter, koopman in ’t Laar.

In 1832 was het huis en erf eigendom van landbouwer Jan en Hermina Odink. We vinden het erf dan gesitueerd in de zgn. ‘Lennep en Lamberts Landen’ in sectie D-303 op legger nr. 327. Het erf is nu geadresseerd aan de Lambertsdijk 2 in Den Velde. Bijna anderhalve eeuw lang – tussen 1832 en 1980 – wijzigde er niets aan het perceel en het kadastraal sectienummer, wat zeer opmerkelijk te noemen is.

327/6: Sectie D-303. Huis en erf. Eigendom van Jan Odink (geboren Brink) en na diens overlijden van weduwe Hermina Odink-Hendriks en hun zoons Albartus en Hendrik Jan Odink. In 1860 boedelscheiding. Over op:
1276/5: Eigendom van de ongehuwde Hendrik Jan Odink en diens zusje Aaltjen Odink (zie hulpregister no. 4 hypotheken, deel 16, nr. 1949). Zij zou op 17 maart 1863 te Gramsbergen trouwen met Hermannus Vinke. Huisnr. F-14. Aaltjen Odink overleed op 69-jarige leeftijd, op 7 maart 1903. Vervolgens werd haar man Hermannus Vinke, samen met hun vijf kinderen, eigenaar van het Odink. In 1909 werden huis, schuur en erf verkocht. Over op:
3608/5: Eigendom van jongste zoon Albertus Vinke. Hij trouwde op 2 april 1909 te Heemse met Geertje Kosters uit Brucht. In 1929 verbouw. Over op:
3608/43: Huisnr. F-14. In 1934 sloop en herbouw. Over op:
3608/46: In 1952 verkoop. Over op:
5393/5: Eigendom van Hermannus Vinke (geb. 19-02-1911). Hij was op 2 april 1937 te Gramsbergen getrouwd met Fenna Ekelhoff. In 1965 stichting. Over op:
5393/18: Huis, schuren en erf. In 1976 verkoop. Over op:
6953/11: Eigendom van Albertus Vinke (geb. 04-11-1942). In 1980 opgegaan in de ruilverkaveling. Nieuwe sectie L-215.