De majestueuze Saksische boerderij, gelegen aan de Radewijkerweg 33 en bewoond door de familie Vinke, is gesitueerd op de plek van het oude erve Bosman. Het beschikt nog over typische baanderdeuren en originele pin/gat-constructies in de eikenhouten gebinten. Gelegen nabij de Radewijkerbeek, in het hart van de buurtschap, heeft deze boerderij in voorbije eeuwen een belangrijke plaats gehad in de Radewijker samenleving. In tegenstelling tot veel andere erven in de buurtschap is het erve Bosman niet meer onder die naam bekend. Tegenwoordig kent men het beter als: Ranter, Spieker of Veldsink. Dit is grotendeels ontstaan doordat de nalatenschappen – vanwege het ontbreken van zonen – werden overgedragen aan dochters. Doordat de bruidegoms ‘introuwden’ vestigden zich nieuwe families op de boerderij.

De huidige bewoners zijn in het bezit van de mooiste oudheidkundige vondst uit de rijke geschiedenis van Radewijk. Zo’n halve eeuw geleden, kort na het huwelijk van Gerrit Ranter en Johanna Hendrika Spijkers, vond de ingetrouwde echtgenoot bij het opruimen van enkele vleerbossen een merkwaardig gevormde steen. Hij vond het voorwerp zo bijzonder dat hij het aan zijn echtgenote liet zien en daarna  besloot het te bewaren. Eind vorige eeuw werd hen door enkele auteurs van ‘Het boek van Roke’ gevraagd of ze wellicht ooit iets bijzonders op het land hadden gevonden. Meteen werd door Annie actie ondernomen en ging ze op zoek. Kort daarna kwam ze terug met de steen, tot verbazing van de auteurs. Dat wat de afgelopen veertig jaar in huis bewaard was, had daarvoor waarschijnlijk honderden jaren lang in de grond van het erve Bosman gezeten, maar was van een dermate hoge kwaliteit dat in overleg werd besloten om het voorwerp voor te leggen aan deskundigen. De vermoedens werden al gauw bevestigd. Het betrof inderdaad een merkwaardige steen, maar niet zomaar een steen. Door enkele archeologen werd de benaming gegeven. Het bleek een Breitkeile te zijn, vermoedelijk afkomstig uit Silezië (Tsjechië/Polen).

De zgn. ‘Rössener Breitkeile’, gevonden op ’t erve Bosman.

De eerste schriftelijke vermelding van het erve Bosman – of Buschman – komen we tegen in het verpondingsregister van 1601. Op dat moment bestond het uit twee afzonderlijke katersteden; het ene gepacht door Busse Gerdt en het ander door Busse Johann. Opvallend genoeg blijken de katersteden niet toe te behoren aan een en dezelfde eigenaar. De katerstede van Gerdt was eigendom van heer Asewijn van Gramsbergen en dat van Johann behoorde aan de heer van Coevorden.

Een halve eeuw later, in april 1668, ontkwam het erve Bosman niet aan de inkwartiering onder leiding van de Graaf van Nassau. Bewoner Claes Busman moest gelaten toezien hoe twee compagnieën zeven dagen lang vertoefden op zijn erf. Na hun vertrek zat hij met de volgende schade: vier vijmen dack en ander stroo, turff, de voerluijden sijn hoij en weijdelandt affgeweijdet, heefft vier officiers peerden met rogge garven onderholden.

Of het erve Bosman toen ook nog uit twee katersteden bestond, is niet met zekerheid vast te stellen. Volgens de inkwartieringslijsten werd het in 1668 bewoond door Claes Bosman. Twee jaar daarna, in 1670, zien we in het ondertrouwboek van Heemse dat Geertjen, nagelaten dochter van Evert Bosman uit Radewijk haar ja-woord gaf aan Arend Egberts Hamhuis uit Collendoorn. Hieruit blijkt dat er dus ook een Evert op het Bosman moet hebben gewoond. Een decennium later, in 1680, trouwde een zuster van Geertjen Bosman, genaamd Roelofjen, met Hendrik Raetminck uit Rheeze. Wellicht waren Claes, Geertjen en Roelofjen allen kinderen van de eerder genoemde Evert Bosman. Nog gecompliceerder wordt het als in het vuurstedenregister van 1682 ene Hendrik Bosman wordt genoemd als bewoner van het erve. Het vermoeden is dat er ook in het laatst van de zeventiende eeuw nog twee aparte katersteden zijn geweest. Dit blijkt te meer als in 1710 een zoon van Hendrik, genaamd Otto, te Hardenberg in het huwelijk treedt met Fennetje Hendriks Jonkhans uit Duits Wielen. Otto en Fennetje kregen twee kinderen, Hendrik (1712) en Jennegje (1714). 

In 1713 is het erve Bosman overgegaan in handen van een andere eigenaar. Als gevolmachtigde van de hoogwelgeboren heer Joan Philip Christoffel van Keppel van de Stoevelaer, werd door secretaris Wilhelm Hendrick Crull op 6 maart van dat jaar het erve en goedt Bosman te Radewijck overgedaan aan de erfgenamen van Hendrik Assieszoon van den Mariënbergh. Helaas werd Otto Bosman niet oud. Hij moet voor 1723 gestorven zijn, want in dat jaar hertrouwde weduwe Fennetje Bosman-Jonkhans met Gerrit Arents uit Baalder. De kinderen uit haar eerste huwelijk verhuisden mee naar Baalder. Het erve Bosman is vervolgens betrokken door een nieuwe pachter, genaamd Gerrit Derks. We weten niet wie zijn vrouw is geweest, maar wel dat ze tenminste vijf kinderen hebben gehad: Aaltje, Derk, Maria, Hannes en Eva. In 1724 trouwde dochter Aaltje Bosman. Ze diende bij Assuërus op de Haare nabij Ommen en huwde Jan Alberts Wilpshaar uit Lutten. De volgende dochter, Maria Bosman, trouwde in 1730 met Hendrik Everts Vinke uit Heemse. Een jaar nadien huwde de oudste zoon van Gerrit Derks Bosman, genaamd – hoe kan `t ook anders – Derk Gerrits Bosman. 

Derk Gerrits Bosman ging op vier maart 1731 te Hardenberg en Heemse in ondertrouw met Egbertien Claessen Hilberink uit Diffelen. De huwelijksvoorwaarden zijn in het rechterlijk archief van het Schoutambt Hardenbergh bewaard gebleven. De getuigen waren de noabers Evert Stobbeman en Hendrik Klinge. In de Vrese des Heeren en tot voortplantinge des menschelijcken geslagts was een wettig huwelijk gededingt en gesloten. De ouders van de bruidegom droegen, met toestemming van de Landheer, hun gehele bezit over aan hun zoon en diens bruid. Ook de schulden en lasten gingen over op de jongere generatie. Toch hielden de ouders van de bruidegom het recht op een-derde van alle bijenkorven, jaarlijks tien schapen en vier spint vlas voor de moeder om te spinnen. Het bruidspaar beloofde de ouders van de bruidegom de rest van hun leven te onderhouden en te verplegen. Aan de broer van de bruidegom, Hannes Bosman, moest zodra hij ging trouwen vijfentwintig gulden worden uitgekeerd, alsook een enterpeert en een koebeest. Ook aan de al gehuwde zusters moest een geldbedrag worden gegeven. Elk van hen had het recht op tien gulden en een koebeest. De ongehuwde zuster, Eva Bosman, had het recht op een zelfde erfdeel. Zodra moeder Bosman zou komen te overlijden, zouden haar kleren worden overgedragen aan haar jongste dochter Eva. De bruid bracht als bruidsschat hondert carolyguldens, een enterpeert en een koebeest mee. Over en weer benoemden bruidegom en bruid elkaar tot erfgenaam in geval van overlijden van een van hen beiden. De akte van huwelijksvoorwaarden werd ondertekend door een groot aantal getuigen, onder wie de Landheer G.H. van den Mariënbergh.

Het echtpaar Derk en Eghbertien Bosman kreeg drie kinderen: Gerrit, Wibbe en Maria. Eind 1735 verscheen Derk Bosman voor schout Arnold Voltelen. Hij verklaarde wegens achterstallige pacht een schuld van honderdvijftig guldens, dertien stuivers en zes penningen te hebben aan zijn landheer Gerhard van den Mariënbergh. Hij passeerde daarvoor vrij verwin van al zijn koren, vee en roerende goederen. Blijkens de volkstelling van 1748 woonden er tien mensen op het erve Bosman. Het echtpaar Derk en Egbertien Bosman, zus Eva Bosman, kinderen Maria, Gerrit en Wibbe Bosman, de knechten Berent en Gerrit en de dienstmeid Aaltien. Waarschijnlijk heeft dit gezin rond 1760 het erve Bosman als pachter verlaten. Ze werden opgevolgd door Jan Hendriks Olde Balderhaar en diens echtgenote Berentien Herms Scholtmann. Op 28 juni 1760 werd de helft van het erve Bosman aan hen overgedragen door procureur Silvester Diederik Smook en diens echtgenote. Zij hadden het erve in eigendom gekregen door middel van vererving. De moeder van de procureur was Asselina van den Mariënbergh. Overgedragen werd: de eigendommelijke geregte halfscheid van het erve en goed Bosman, met alle daar onder en bij gehorende landerijen, behuisinge en verdere getimmertens, regten en geregtigheden, raad en onraad, lusten en lasten van dien, en herenschattingen daar op staande, sijnde allodiaal goed en thiendvrij, kennelijk merendeels gelegen in de bourschap Radewijk onder dit schoutampt, alles so en in diervoegen als hetselve aan haar comparanten in eigendom heeft toebehoord.

Zes jaar later, op 20 april 1766, blijkt Berentien Scholtmann te zijn gestorven. Op die dag hertrouwde haar man te Uelsen met de uit Duits Wielen afkomstige Griete Lubberts Ymhoff. Uit zijn eerste huwelijk zijn vermoedelijk geen kinderen geboren. Nog in hetzelfde jaar, in de maand december, werd de resterende helft van het erve Bosman door juffrouw Geertruid Smook (weduwe van predikant Jan Jelle ter Poorten), overgedragen aan het echtpaar Jan Hendriks Balderhaar genaamd Bosman en Griete Ymhoff. De transportakte werd opgesteld door Jacobus van Riemsdijk.

Jan en Griete Bosman kregen vijf kinderen: Hendrik (1767), Lubbertus (1771), Lubbertus (1772), Zwaantjen (1776) en Gesina (1780). Hun tweede zoontje, Lubbertus, stierf op zeer jonge leeftijd. Dochter Zwaantjen trouwde later met Jan Hendriks Jonkhans en verhuisde naar diens ouderlijke boerderij in Duits Wielen. De andere kinderen zorgden allen voor nageslacht in de buurtschap Radewijk. Grietje Bosman (geboren Iemhoff) overleed op 53-jarige leeftijd. Zij werd op 22 maart 1794 begraven op ’t oude kerkhof Nijenstede in Hardenberg.

Schout J.G. Pruim registreerde op 23 mei 1796 een overdrachtsakte op verzoek van Hendrik Balderhaar en echtgenote Jennegien Zwijsen, wonende op de Balderhaar. Zij verklaarden de helft van ’t erve Bosman over te dragen aan Jan Bosman te Radewijk, omdat de volledige kooppenningen waren betaald. Diezelfde dag liet de nieuwe eigenaar, weduwnaar Jan Bosman, een hypotheekakte vastleggen. Hij verklaarde 4000 gulden schuldig te zijn aan Hendrik en Jennegien Balderhaar (van wie hij de helft van het erve Bosman zojuist had overgenomen) en stelde het geheele erve Bosman als onderpand.

De eerste zoon van Jan en Griete Bosman die in het huwelijk stapte was Lubbertus. Hij huwde op 17 oktober 1800 met Hendrikjen Veldsink. Hij verliet daarmee zijn geboortegrond en trok in op het erve Veldsink in Heemse. Zijn broer, Hendrik Bosman, trouwde vijf jaar later met een zus van Hendrikjen Veldsink, genaamd Jutte. Dit echtpaar bleef wonen op het oude erve Bosman in Radewijk. Ze kregen er zeven kinderen: Geessien (1806), Jennichien (1809), Jan (1811), Gerhardina (1814), Gezina (1817), Aaltjen (1820) en Aaltje (1824). Op 24 april 1821 hield notaris Antoni van Riemsdijk een openbare veiling van roerende goederen op ’t erve Bosman, op verzoek van Hendrik Bosman (aktenr. 61).

Broer Lubbertus woonde zoals gezegd op het erve Veldsink in Heemse en in die tijd was het gebruikelijk dat men dan de erfnaam aannam. Bij de verplichte naamsaanneming van eind 1811 verklaarde hij dan ook tegenover de burgemeester dat hij voortaan door het leven zou gaan als Lubbertus Veldsink. Dit is de reden waarom het erve Bosman in Radewijk niet meer als zodanig bekend is. In 1822 verhuisde het gezin van Lubbertus en Hendrikjen Veldsink van Heemse naar Radewijk. Voor 2125 gulden hadden ze het erve Bosman overgenomen van hun broer en zus Hendrik en Jutte Bosman. In de door notaris Antoni van Riemsdijk geschreven overdrachtsakte (aktenr. 196) staat:

Hendrik Bosman en vrouwe Jutjen Veldsink bij deze tegenswoordige acte verklaren te hebben verkogt, af te staan en mitsdien over te dragen, voor eene summa van fl. 2.125,-, welke aan hen promptelijk zijn voldaan en betaald, aan hunnen broeder en zuster Lubbertus Veldsink (voormaals Bosman) en vrouwe Hendrikjen Veldsink, hun comparanten eigendommelijk goed en erve het Bosmans, liggende te Radewijk, ten noorden de Beek over het erve Stobben en tusschen de erven Klinge en Mas aldaar, en bestaande uit deszelfs woonhuis, schuur en schaapschot no. 8, met dezelver gronden en wheeren, mitsgaders den daartoe gehoorenden gaarden en hof, voorts uit den zogenaamden Klingenkamp en Koele, verder uit een kamp zaaij- en hooijland genaamd de Bosch, voorts uit een stuk hooijland genaamd het Maatjen, uit een kamp zaaijland gezegd de Huttenkamp, uit een stuk zaaij- en hooijland genaamd de Koegaarde, uit een stuk weidegrond gezegd het Koeland, uit een stuk weidegrond genaamd het Koelaand aan de Beek en uit een stuk hooijland gezegd den Niëhoek, uit een stuk hooijland gezegd de Broekmaate liggende in het zogenaamde Radewijker-Broek ten noorden de Beek, tusschen de landen van Jonkhans en Tiebert te Wielen en eindelijk uit een stuk hooijland gezegd het Vosmaatjen liggende te Holtheeme ende zulks met deszelfs rechten en gerechtigheden, waaronder dat van whaardeel in de gemeene markte van Gramsbergen, Loozen en Radewijk, mitsgaders van begraving op het kerkhoff te Hardenberg. Aldus gedaan en gepasseerd onder de buurtschap Radewijk, ten huize van Hendrik Bosman, op heden den zeventienden der maand may des jaars 1822, des middags ten vier uren.

Om de aankoop te kunnen financieren, leenden Lubbertus en Hendrikjen Veldsink 3000 gulden van Hendrik Balderhaar, landbouwer op de Balderhaar (aktenr. 197). Vanzelfsprekend stelden ze hun juist verworven erve Bosman tot onderpand voor hun lening. Het echtpaar Veldsink had in Heemse al zeven kinderen gekregen: Geesjen (1802), Gerrit Jan (1805), Jennigjen (1807), Johanna (1811), Aaltjen (1815), Hendrik (1818) en Willemina Gesina (1821). Het grote gezin werd in 1824 diep getroffen door het overlijden van de negenjarige Aaltjen Veldsink. Ook de jongste dochter, Willemina Gesina, mocht helaas niet oud worden. Op elfjarige leeftijd stierf ze in het toenmalig huisnummer 8 in Radewijk. Op 11 juni 1829 liet geldschieter Hendrik Balderhaar de hypotheekakte royeren en vervolgens werd een nieuwe lening afgesloten door het echtpaar Veldsink. Ditmaal leenden ze 1200 gulden van Frederik Gerrit Boerrigter, koopman te Laarwold. Het Bosmans, bestaande uit deszelfs behuizinge, schuur en schapeschot, numero 8, werd andermaal tot onderpand gesteld (aktenr. 816).

Hendrik en Jutte Bosman, de verkopers van het erve Bosman, bouwden in de nabijheid daarvan een nieuw boerderijtje. Jutte heeft er zelfs een kleine kroeg gehad, op de plek waar anno 1999 de familie Reefman woont aan de Mastdijk nr. 6. Zij zal menig arbeider na een zware en harde dag werken verlicht hebben met een lekkere blaanke of een goed glas voezel. Hendrik Bosman stierf in januari 1829, op 61-jarige leeftijd. Kroeghoudersche Jutte Bosman stierf bijna twintig jaar later, ze was toen 67 jaar oud.

Op de oudste kadastrale kaart van 1832 staat het erve Bosman vermeld als eigendom van landbouwer Lubbertus Veldsink. De boerderij staat op legger 366 als sectie D-126. 

Een zeer belangrijke periode in de geschiedenis van het erve Bosman brak aan in het midden van de vorige eeuw. De kinderen van Lubbertus en Hendrikjen Veldsink hadden allemaal evenveel recht op de nalatenschappen van hun ouders. In 1854 overleed moeder Hendrikjen en haar man stierf twee jaar later op 83-jarige leeftijd. Hierdoor ontstond de situatie dat het erve Bosman moest worden verdeeld onder de erfgenamen. Dit waren: zoon Gerrit Jan Veldsink (echtgenoot van Geertruid Hölter), Hermannes Raben (weduwnaar van Geesje Veldsink en echtgenoot van Jennegien Veldsink), Johanna Veldsink (echtgenote van Derk Meijer) en de ongehuwde zoon Hendrik Veldsink. Ten eerste werd in maart 1857 een verdeling gemaakt van de roerende goederen van het erve Bosman. Zo werd door notaris Willem Fredrik van der Muelen uit Hardenberg een inventaris opgemaakt in het bijzijn van de getuigen Evert Beenen en Gerrit Ymhoff. De waardebepaling van de verschillende goederen werd gedaan door veearts Jan ter Wielen uit Brucht, landbouwer Egbert Broekroelofs uit Radewijk en landbouwer Warner Creemer uit Stad Hardenberg. Zo taxeerde men onder andere: een kabinet met stelsels, een klok, een glazen kastje met aardewerk, vier spinnewielen met haspel, vier bedden met toebehooren, eenig vleesch en spek, een koekenpan, hangijzer en lantaarn, een wagen met beugels en toebehooren, een ploeg, een ijzeren eg, twee houten eggen, twee snijsompen met messen, een kafmolen, twee wannen, een schepel en een oud spint, een kruiwagen, een hakselkist, twee braken, dorsvlegels en hooiharken, een partij gedorchste en ongedorchste rogge en boekweit, eenig dakstroo, een aftands paard, een guste koe, drie dragtige koeien, zeven kalveren, een varken, negentien kippen en een haan, tweeënveertig schapen en vier ganzen.

In januari 1858 werden de onroerende goederen verdeeld. Dezelfde erfgenamen eisten hun deel op en dus werd het noodzakelijk dat een gedegen inventarisatie werd opgemaakt van de landerijen en gebouwen. Zoon Gerrit Jan Veldsink, echtgenoot van Geertruida Hölter, was al overleden. Zijn weduwe en zijn vijf kinderen Berend, Zwaantje, Albert, Willemina Gesina en Hendrikje Veldsink bezaten een-vijfde deel van de nalatenschap. Een tweede deel behoorde aan Jennegien Veldsink en Hermannus Raben. Het derde deel was voor Johanna Veldsink en Derk Meijer. Het vierde voor Hendrik Veldsink en het laatste gedeelte behoorde toe aan Gerrit Snijders en Gesina Raben (dochter van Hermannus Raben en diens overleden echtgenote Geesje Veldsink). Opnieuw droegen Jan ter Wielen, Egbert Broekroelofs en Warner Creemer zorg voor de waardebepaling van de te verdelen eigendommen. De landerijen en gebouwen waren verdeeld in 21 verschillende kavels. Zo bestond het eerste artikel uit een huis en erf met grasgrond en bouwland, gewaardeerd op ƒ. 1200,- Het derde artikel betrof het bakhuis en artikel vier betrof het schaapsschot. Andere artikelen behelsden bouwland, grasland, hooiland, weiland, een perceel bos en 170 opgaande eiken en vier dennenbomen. De totale waarde van alle artikelen bedroeg ƒ. 9714,25. Iedere erfportie (een-vijfde deel) bestond zodoende uit ƒ. 1942,85. Vervolgens werd overgegaan tot de verdeling van de artikelen. Geertruid Hölter, weduwe van Gerrit Jan Veldsink, en haar kinderen kregen het huis en erf met land, het bakhuis en enkele percelen grond. Zij behielden hierdoor het hart van het erve Bosman.

Aan de erfgenamen Hermannes Raben en Jennegien Veldsink werd het meest oostelijke gedeelte van het erve toebedeeld. Zij zouden er een nieuwe boerderij stichten. Tot 1870 heeft het gestaan ten oosten van het lijkwagenhuisje, waarin tegenwoordig de buurtbus wordt gestald. De verdere geschiedenis van deze boerderij vindt u op de pagina over de katerstede Leemgraam’n.

De landerijen waarop nu de familie Zweers twee woningen bezit, werden in 1858 geërfd door Derk Meijer en Johanna Veldsink. Zij bouwden ook een nieuwe boerderij, en wel op de plek waar nu de kippenschuren van de gebroeders Zweers te vinden zijn. Het meest westelijke deel van het erve Bosman werd gegund aan Hendrik Veldsink (die later zou trouwen met Geertruida Richterink). Ook hier werd een nieuwe boerderij gebouwd. De Radewijkers spraken meestal van de boerderij van Trudemeuje. Hier woonde later de laatste schaapherder van Radewijk, Berend Jan Veldsink, alias Trudemeujes-Beerndjaan. In de jaren zestig van deze eeuw werd het afgebroken. In de nabijheid ervan werd later de hervormde kerk gebouwd. Het vijfde en laatste gedeelte ging naar Gerrit Snijders en Gesina Raben. Het betrof enkele landerijen, een groot aantal bomen en een-vijfde deel van de schaapskudde. Hun erfenis werd bij dat van vader Hermannus Raben en stiefmoeder Jennigjen Veldsink gevoegd.

De erfgenamen van de oude boerderij waren zoals gezegd Geertruid Hölter (weduwe van Gerrit Jan Veldsink) en haar kinderen. Gerrit Jan en Geertruid waren in 1834 te Heemse getrouwd en hadden vijf kinderen gekregen: Berend (1835), Zwaantjen (1836), Albert (1838), Willemina Geziena (1842) en Hendrikjen (1844). Zeven jaar na de boedelscheiding trouwde zoon Berend, als boedelhouder, met Janna Richterink uit Brucht. Zij was een dochter van Hendrik Richterink en Geesjen Olde Waterink. Ze bleven wonen op de ouderlijke boerderij en kregen er twee kinderen. Hun eerstgeborene (1866) was een dochter en werd vernoemd naar oma Geertruida Hölter. Drie jaar later werd een zoontje geboren. Op 2 november 1869 beviel Janna Veldsink-Richterink van zoontje Hendrik, vernoemd naar opa Richterink. Slechts een maand later stierf de jonge moeder, haar echtgenoot met twee kleine kinderen achterlatend.

Berend was slechts 34 jaar oud toen hij weduwnaar werd. Hij hertrouwde in 1871. Zijn tweede echtgenote was Zwaantjen Roelofs uit Duits Wielen, dochter van Hindrik Jan Roelofs en Hille Scholtman. Uit dit huwelijk zijn nog vijf kinderen geboren: Janna (1871), Hilligje (1874), Hendrikje (1877), Gerrit Jan (1880) en Hermannus (1883). In 1891 werd Berend Veldsink gekozen tot gemeenteraadslid van Ambt Hardenberg. Dit bleef hij tot 1898 waarna hij in 1903 opnieuw verkozen werd. Bij het aftreden in 1907 werd hij bedankt voor zijn grote inzet voor de medemens. Opnieuw zou het de oudste zoon zijn die de boerderij zou opvolgen. Hendrik Veldsink trouwde in 1897 met Dederika Gerrits uit Gramsbergen, dochter van Hendrik Gerrits en Geertjen van Faassen. Uit dit huwelijk zijn slechts twee kinderen geboren. Eerst in 1898 kwam Zwaantje ter wereld, drie jaar later gevolgd door haar broertje Berend. Een maand na de geboorte van haar zoontje stierf Dederika Veldsink-Gerrits in het kraambed. Ze werd begraven op het oude kerkhof Nijenstede aan de Stationsstraat in Hardenberg in graf 73. Hierna hertrouwde Hendrik Veldsink in 1903 met Janna Gerrits, een zuster van zijn overleden vrouw. Ook dit huwelijk heeft twee kindertjes voortgebracht. In 1904 werd Dederika geboren en in 1909 haar zuster Hendrikje. Twee jaar daarvoor, op 11 mei 1907, overleed opa Berend Veldsink. Hij werd 72 jaar oud.

Dochter Dederika, de oudste dochter uit het tweede huwelijk van Hendrik, nam later de boerderij van haar ouders over omdat haar stiefzuster Zwaantje Veldsink weggetrouwd was. Zwaantje is wel in Radewijk blijven wonen vanwege haar huwelijk met Jan Hendrik Hermsen (alias Schotkaamp). Dederika trouwde in 1932 te Heemse met Jan Hendrik Spijkers. Zij vestigden zich op het erve Bosman in Radewijk en kregen er een dochter genaamd Johanna Hendrika. 

Jan Hendrik Spijkers en Dederika Veldsink, eigenaren en bewoners van ’t erve Bosman in Radewijk.

In 1960 trouwde Johanna Hendrika Spijkers met Gerrit Ranter uit Baalderveld. Ze kregen drie kinderen: Jan Hendrik (1967), Ria en Jennie. Door een noodlottig ongeval, waarbij zoon Jan het leven liet, werd een erfopvolging bemoeilijkt. Schoonzoon Herman Vinke, in 1981 getrouwd met Ria Ranter, werd de volgende ‘boer’ op Bosman. 

De boerderij van ’t erve Bosman, met zicht op het deels verwilderde landweggetje richting een houten brug over de Radewijkerbeek. Ten tijde van het maken van deze dia, door ds. E.J. Loor, werd ’t Bosman bewoond door het gezin van Jan Hendrik Spijkers en Dederika Veldsink.

Kadastrale geschiedenis
Legger 366/8: Sectie D-126. Huis en erf. In 1858 boedelscheiding. Over op:
Legger 1596/3: Eigendom van Geertruid Hölter, weduwe van Gerrit Jan Veldsink (zie hulpregister no. 4 hypotheken, deel 15, nr. 2457). In 1867 verkoop. Over op:
Legger 2526/5: Eigendom van Berend Veldsink en kinderen (zie hulpregister no. 4 hypotheken, deel 206, nr. 121). In 1869 afbraak schuur en vereniging van percelen. Over op:

Kadastrale hulpkaart, anno 1869.

Legger 2526/14: Nieuwe sectie D-888. Huis, erf en schuur. Huisnr. I-13.

Notaris J.G. Troost hield op woensdag 20 oktober 1875 een boedelinventarisatie op verzoek van weduwnaar Berend Veldsink, als vader en voogd over zijn twee minderjarige kinderen Hendrik en Geertruida Veldsink. De notaris beschreef minutieus alle roerende en onroerende goederen. Tot de boedel behoorde o.a. de volgende levende have: veertien schapen, twee stieren, drie pinken, drie koeien, een kalf, een paard en twee varkens. Aan goud, zilver en verdere preciosa bezat men een kerkboek met zilveren klampen, een schaar met zilveren ketting, een beurs met zilveren beugel, een collier met gouden slot, drie gouden ringen en een zilveren horloge met dito ketting. Tot de vaste goederen behoorde de boerderij op het kadastrale perceel sectie D-888. De familie had een hypotheek ad 1200 gulden afgesloten bij Berend Jan Boerrigter in ’t Laar. Verder had men nog een rekening open staan bij dokter Gerrit Willem van Riemsdijk in Hardenberg à raison de 184 gulden en 70 cent (aktenr. 421).

In 1887 boedelscheiding. Over op:
Legger 4699/13: Eigendom van Berend Veldsink (zie register van overschrijving hypotheken, deel 352, nr. 120). In 1899 terreinsverandering. Over op:

Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1899, bij normalisatie van de Radewijkerbeek.
Kadastrale veldwerkkaart, anno 1899.

Legger 4699/26: Nieuwe sectie D-1231. Huis, schuur en erf. In 1908 boedelscheiding. Over op:
Legger 6763/12: Eigendom van Hendrik Veldsink (zie register van overschrijving hypotheken, deel 526, nr. 138). In 1926 bijbouw. Over op:
Legger 6763/14: In 1931 stichting. Over op:
Legger 6763/17: Huis, schuren en erf. In 1934 redres. Over op:

Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1934.

Legger 6763/18: Nieuwe sectie D-1518. Huis, schuren, bouw- en weiland. In 1939 verbouw. Over op:
Legger 6763/19: In 1941 boedelscheiding. Over op:
Legger 11078/10: Eigendom van Jan Hendrik Spijkers en echtgenote Dederika Veldsink. Huis, schuren, bouw- en weiland aan de weg van Loozen naar Radewijk. In 1942 splitsing en vereniging van percelen. Over op:

Kadastrale hulpkaart, anno 1942.