De nog onverharde Rheezerbrink met de rijksmonumentale boerderij van het aloude erve Raatmink, hier bewoond door de fam. Timmerman. Naast de boerderij staat een karakteristieke gepotdekselde houten schuur met schilldak van riet (fotograaf: ds. E.J. Loor te Heemse).

Een van de oudere erven op de brink is het Raatmink. Het wordt al genoemd in de oudste lijst van leenmannen, gedateerd tussen 1381 en 1383: Willam van Reedse Dirixsoen hout dat goet gheheten Ratmerinch to Reedse, oec gheleghen in den kerspel Hardenberghe. Het zogenaamde schattingsregister laat heel mooi de overgang zien van de opvolgende leenmannen van het goed. Zo werd Derck van Reedse op 21 april 1457 beleend met het erve dat later verbasterde tot het Raatmink. Aan het einde van de zeventiende eeuw vinden we het Raatmink terug in een vuurstedenregister. Volgens de uit 1682 daterende lijst wordt het dan bewoond door de pachter Hendrik Raatmink. Enkele jaren later blijkt het eigendom te zijn van kapitein Johan van Heerde, want in 1688 werd panding gedaan aan (beslag gelegd op) de roerende goederen van de pachter, vanwege zijn achterstand in de betaling van verschuldigde pachtpenningen.

In het archief van de Hoge Bank en Klaring vinden we de volgende Sententien in klaringe door Ridderschap en Steden in cas d’appel gepronuncieert den 8 october 1696:

In saken strijdig en ongedecideert hangende tusschen de reëel recht praetenderende crediteuren op de kooppenningen van ’t erve Raatmerink in het karspel Hardenberg en buurschap Rese gelegen, toebehoort hebbende de kapitein Johan van Heerde, contenderende respective partijen de ene voor de andere geen beter recht hebbende, gepraefereert te moeten worden met eisch van kosten, schaden en interessen. Waarin bij de geëligeerde richter Dirk Rees, met toegetrokken advijs van rechtsgepromoveerden is verstaan dat uit de kooppenningen van het verkogte erve Raatmerink, eerst en vooraf betaalt sullen worden de kosten over de versendinge en beleringe deses ende over inwinninge executie en distractie van gemelde erve voorgevallen, mitsgaders de gerichtskosten en jura van de rigter en gerichtspersonen competerende wegens de administratie, conservatie ofte bewaringe der gemelde penningen, ofte enige andere nootsakelijkheden ten dienste van deselve aangewent, vervolgelijk dan in primo gradu alhier praefererende de erfgenamen van wijlen Albert Jakobsen Rees met een kapitaal van vierhondert en twintig carolyguldens met een binnen, buiten en lopent jaar interesse ad 5 per cent jaarlijx, ingevolge hypothecatie van den 25 september 1686, vorders Henr. Harms Telvoren, met een kapitaal van 200 carolyguldens, met een binnen, buiten en lopent jaar intresse ad 5 percent volgens hypothecatie van den 25 april 1688, wijders dr. Henrik Jaspar Nuis in qualiteit als curator van den boedel van wijlen Willem Edelink, met een somma van 225 carolyguldens en 15 stuivers, volgens verwin van den 25e april 1692, wijders David van Gesscher met een kapitaal van 600 carolyguldens met den intresse van dien ad 5 per cent volgens verwin van den 6 november 1692 wordende daarna geadmitteert de Scholtis Joan van Sugtelen met een kapitaal van 350 carolyguldens met den interesse van dien, volgens obligatie of praetense versegelinge van den 18 januari 1679, verklarende eintlijk de vrouw weduwe Holts, in haren eisch en conclusie niet ontfankelijk te sijn. Ridderschap en Steden na voorgaande communicatie met sijn Majesteit als Erfstadhouder in klaringe naukeurig hebbende geëxamineert de stukken, so wel van de eerste als twede instantie doende regt, verstaan wel gewesen en qualijk geappelleert te sijn, condemnerende den appelant in de kosten over de twede instantie gevallen, mitsgaders in de boete van 10 goltguldens na landrechte.

Bijgebouw van de boerderij van het voormalige erve Raatmink aan de Rheezerbrink 11. Jantina Hendrika (Tiny) Timmerman en Henriëtte (Hetty) Timmerman staan in een wastobbe terwijl grootmoeder Fenna Everdina Timmerman-Ekenhorst (1883-1963) de wacht houdt (Fotograaf Nijhoff, Hardenberg).

Genoemde Hendrik Raatmink was getrouwd met Roelofjen Bosman uit Radewijk. Het echtpaar pachtte de boerderij op de brink en kreeg er zeker drie kinderen. Waarschijnlijk is het met de betaling van de pachtsommen niet helemaal goed gekomen. De familie heeft Rheeze namelijk verlaten en is gaan wonen op het Rheezerveen. In het oude, in het rijksarchief bewaarde, markeboek van Rheeze staat dat het Raatmink in 1723 een grondaandeel had van anderhalve whaare in de marke.

In het zgn. register van de 50e penning van verkopingen en collaterale successiën staat bij 1 juli 1728:
De testamentaire erfgenaemen van wijlen den heer David van Gescher aengegeven het versterf of collaterael van ’t lheenhorige erve en goet Raetmink in de buirschap Rheese gelegen etc.

En op 12 oktober 1729 staat in datzelfde register:
De verkopinge van ’t erve Raetmink te Rese door de heer Lambert, door de erfgenamen Kruls aangekoft voor f. 3311,-

Het erve werd dus gekocht door de erfgenamen van Derk Crull en Geertien van Borne, voor 3311 gulden.

En in dat register lezen we op 6 mei 1730:
Dr. Th. van Muijden bekent gemaekt dat sijn weled. van Vastenau en derselver kinders wegens een-vierde part van de kooppenningen van ’t erve Heerspink so daerop wegens eenig fidei commis hadde afbetaelt in de gepasseerde maant ad f. 500,-

Op 6 mei 1732:
Herm. Krul bekent gemaakt het versterf van desselfs suster Gesina Krul op den 26 meert laestleden, wegens haar anpart van het vierde part van ’t erve Raatmink tot Reese.

Op 7 augustus 1734:
Heeft Derk Krul aengegeven het versterf van desselfs moeje Maria Kruls op den 22 junij overleden, van nabenoemde parcelen, het vierde part van ’t erve Raatmink te Reese.

Tijdens de grote volkstelling van 1748 waren Hendrik Berends, zijn vrouw Jennegien en hun vijf kinderen de bewoners en pachters van het Raatmink. Gedurende de achttiende eeuw werd het bezit verdeeld over verschillende erfgenamen.

De versnippering van het grootgrondbezit, vroeger veelal eigendom van de adel, kreeg rond de Franse tijd schoorvoetend haar beslag. Antoni Santman, koopman in Hardenberg, deed eind 1795 het verzoek om de leenhorigheid van zijn derde gedeelte van het erve Raatmink te mogen afkopen. Tot die tijd was het altijd horig geweest aan de leenkamer van het landgoed Ilicke. Het bedrag waarmee hij de leenplicht kon afkopen, had hij volledig betaald, zodat aan het verzoek werd voldaan.

Het andere twee-derde gedeelte van het erve was een jaar eerder eigendom geworden van Jasper Zweers, Derk Odink en Jan Godefried Pruim. Zij kochten de leenhorigheid ook af, waarna het erve een volledig vrij en allodiaal goed was. Dat wil zeggen dat het niet langer een horig goed was. Voorheen was men verplicht om bij verkoop of vererving toestemming te vragen aan de leenheer. Vaak was het bijvoorbeeld verplicht dat het volledig moest vererven op de oudste mannelijke afstammeling van de gebruiker.

Aan het einde van de achttiende eeuw werd het Raatmink gedeeltelijk gebruikt of gepacht door Jan Arends Mulder en zijn vrouw Hermina Stoeten. Het andere deel werd bewoond door broer Jannes Stoeten en Hendrikjen Welink. De grote boerderij bood dus onderdak aan twee gezinnen, totdat ze begin 1820 betrokken werd door Berend Scholten. Bij de aanvang van de kadastrale registratie, in 1832, stond het Raatmink op naam van Berend en zijn vrouw Jennigjen Timmerman. Berend was vrijgesteld voor de dienstplicht, zo blijkt uit het militieregister, omdat hij zijn rechteroog miste…

Toen hij in 1879 op 83-jarige leeftijd overleed, vererfde zijn bezit op zoon Hermen Scholten en echtgenote Hermina Timmerman. Zij waren lang daarvoor getrouwd en hielpen al die tijd al mee op de boerderij. Ze hadden er vier kinderen gekregen, maar slechts een daarvan bereikte de volwassen leeftijd en dat was Hendrikjen. Zij volgde haar ouders dan ook op als erfdochter toen ze in 1880 in het huwelijk trad met Albert Ekenhorst uit het Duitse Heesterkante. Albert verhuisde naar de boerderij van zijn bruid.

Het was op een zondagmiddag van het jaar 1883 dat de bewoners en eigenaren van het Raatmink door een grote ramp getroffen werden. Tegelijk met de naastgelegen boerderijen van Stoeten en Welink brandde de boerderij van het Raatmink tot de grond toe af. Het is bijzonder dat de muurankers nu nog altijd 1879 aangeven als het bouwjaar van de boerderij. In dat jaar was de boerderij die afbrandde, namelijk nieuw gebouwd. Mogelijk heeft de familie Ekenhorst de boerderij volgens hetzelfde plan laten herbouwen, met gebruikmaking van de muurankers van het verbrande huis.

Albert en Hendrikjen Ekenhorst kregen vier kinderen van wie de jongste, een zoontje, op jonge leeftijd overleed. De oudste en jongste dochter werden uitgeboedeld, waardoor dochter Fenna Everdina Ekenhorst en haar man Gerrit Jan Timmerman de boerderij op naam kregen. Zij lieten de boerderij net na de Tweede Wereldoorlog door aannemer Welleweerd van binnen verbouwen, zodat op een voormalig gedeelte van de deel een melkhok met spoelbak werd gerealiseerd. Om meer slaapgelegenheid te krijgen, werden op de bovenverdieping twee slaapkamers afgetimmerd. De rechter-zijmuur werd een stukje hoger, waardoor het dak ook gedeeltelijk omhoog kwam. Dit is nog altijd goed te zien in het metselwerk. Er werd een extra groot venster in aangebracht. In 1969 werd het Raatmink op de monumentenlijst geplaatst.

Zoon Albert Timmerman verkocht de boerderij in 1973 aan Thijs en Janssien Buit. Thijs had de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam gevolgd en woonde en werkte in Hattem. Bij het eerste bezoek aan de landelijk gelegen boerderij aan de Rheezerbrink waren Thijs, en de boerderij, meteen verkocht. Als liefhebber van eikenbomen kon hij hier zijn hart ophalen. Voordat de verkoop officieel geregeld was, liep het pand nog zware stormschade op. Een groot deel van de achtergevel waaide eruit. Dit is nog altijd te zien aan het nieuwe metselwerk. Zo werd dat gedeelte niet in de typische boerenvlechtingen gemetseld en is de steensoort afwijkend. Na de overdracht liet de familie Buit de boerderij onder architectuur van V.A. Vlaanderen uit Den Ham verbouwen tot een gerieflijke woning. Er werd heteluchtverwarming aangelegd en spouwmuren zorgden voor een betere bescherming tegen vocht en voor een betere isolatie. Onder de met triplex afgewerkte deuren bleken originele paneeldeuren te zitten die weer in de oude stijl zijn teruggebracht. Een gedeelte van de potstal werd verbouwd tot twee slaapkamers. De buitendeuren zijn daarbij vervangen door een groot venster. Opmerkelijk is de niet haakse aanbouw van de voormalige potstal.

© ‘Monumenten in de gemeente Hardenberg’, uitgegeven door de Stichting Historische Projecten, 2008.

Voorgevel van de boerderij van de familie Timmerman op het erve Raatmink.
Boerderij en bijgebouw van het voormalige erve Raatmink aan de Rheezerbrink 11 te Rheeze. Zicht op de achtergevel met geopend hooiluik. Voor de baanderdeuren staat de 5 jaar oude Hetty Timmerman, dochtertje van de eigenaar (4 juli 1960).

Bronnen
Conditien en Voorwaarden, waarop de Heeren Erfgenamen en Goeds Heeren van Rhese, ingevolge een eenparig genomen resolutie van den 15 julij 1767, voornemens sijn om op heden den 8 october 1767 den tot hier toe genomen Rhesermarsch onder malkanderen te verdelen”.

De Rheezermarsch werd verdeeld in elf delen:
– voor Raadmink dat anderhalve whaere heeft, een deel.

Het vrijwillig rechterlijk archief van ’t Schoutambt Hardenberg bevat deze akte, gedateerd 17 september 1783:
Ik Barend van Borne, van wegens hooger overigheid gesubstitueerde verwalter Scholtus van den Hardenbergh cum annexis, doe kond en certificere hiermede dat voor mij en keurnoten, die waren burgerm. Fr. van Munster en Jan Holtman, persoonlijk in den gerigte gecompareerd is juffrouw Femia Hermanna Kramer, weduwe en boedelhoudersche van wijlen den heer proc. Jan Willem Baerselman, voor zich zelfs en in voorz. qualiteit, onder assistentie van D.A. Baerselman als haaren verkorenen en geadmitteerden mombaar; verklarende zij comparante aan den heer verw. Scholtus en ontvanger J. van Riemsdijk, zoo voor haar zelfs alsmede als borge voor haaren zoon den heer proc. Ms. Baerselman, oprecht en deugdlijk schuldig te zijn wegens voor hen lieden voor ’s landsmiddelen etc. verstrekte of voorgeschotene penningen, eene capitale summa van f. 1314:1:14, zegge dertienhonderd en veertien guldens, eenen stuiver en veertien penningen, met aanneming en belofte dat zij dezelve ’s jaarlijksch en alle jaaren tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe (die na voorgaande loskondiging of opzage van de een of ander zijde van een vierendeel jaars voor den verschijndag zal kunnen, mogen en moeten geschieden) zal verrenten met drie en een  halve gulden van ijder honderd, waarvan het eerste jaar interesse zal verschenen zijn op den 1 septemb. 1700 vierentachtig. En opdat de gemelde heer rentheffer voor zijn voorz. capitaal met de daarop te verlopene renten de vereischte zekerheid moge hebben, zoo verklaarde zij comparante, onder renuntiatie van alle exceptien dezen eenigzins contrariërende, en voor zoo veel nodig in specie die van  het senatus consultum velljanum, willende dat geene vrouwen zich voor de schuld van anderen validelijk mogen verbinden, van welkers kracht en uitwerking zij comparante volkomen is ondericht, – bij dezen niet alleen tot een generaal verband te verbinden haar persoon en goederen, maar ook tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te stellen haar comparantes eigendommelijke een-derde part van de veene-plaatze met al het geene daaronder behoord, het Coerts genaamd en gelegen op het Reezer-veen in dit Schoutampt, en tegenswoordig wordende bewoond of bemeijerd bij Jan Harmzen, en zulks behalven zoodanig een-derde part van het erve en goed genaamd het Raadmink en mede in dit Schoutampt te Rheese gelegen, zijnde leenhorig aan de leenkamer des huizes Vilsteren en voor hetzelve een-derde part aan haar comparante toebehorende, als zij, voor opgemelde capitaal van dertienhonderd en veertien guldens, eenen stuiver en veertien penningen, en de daarop te verlopene renten, na ontvangen consent des leenheers, mede voornemens is ten behoeve van den heer rentheffer te verhijpothequeren; en ten einde dezelve heer rentheffer zich aan voorzeide een-derde part van de veene-plaatze het Coerts met hetgeen daaronder behoord, zoo wel als aan het opgedachte leenhorig erve en goed Raadmink, hetzij bij te kortkoming aan hetzelve erve en goed, hetzij bij praeventie ofte ook ter gelijker tijd, bij weerömeisching of onvermoedelijke wanbetaling van voorn. capitaal en de daarop alsdan verschenen renten, zoo voor capitaal als renten kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhalen. Alles ingevolge obligatie door de comparante den 14 dezer gepasseerd, met het onderschrift van derzelver kinderen. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voornoemd deze nevens de comparante en derzelver mombaer eigenhandig getekend en gezegeld. Actum Hardenbergh, den 17 septemb. 1700 drie en tachtig.

In de kantlijn van bovenvermelde akte staat dat het Koerts op 18 november 1790 van de hypotheek werd losgekoppeld, nadat een groot deel van de schuld was afbetaald. De hypotheek op ’t Raatmink bleef echter nog van kracht. 

De volgende akte in het vrijwillig rechterlijk archief dateert van 11 februari 1786:
Ik J.G. Pruim, van weegens hooger overheid verw. Scholtus des kerspels Hardenbergh, Heemse en Gramsbergen, doe kond en certificere dat voor mij en keurnooten, die waren Everd Goorhuis en Jan Jacobs Liesen, persoonlijk in den gerichte gecompareerd is, juffrouw Femia Hermanna Kramer, weduwe van wijlen de heer proc. J.W. Baerselman, zijnde zij comparante ter dezer zaake geadsisteerd met de oud-bmr. Harmen Aamsink als haaren verkorenen en geadmitteerden mombaar. En verklaarde zij comparante, aan de heer burgemeester B. van Borne, wegens aan haar betaalde en verstrekte penningen, alsmede van de voor haar betaalde heerenschattingen, alsook van renten etc., hem competerende, blijkens obligatoire handschrifte van dato den 10 dezer, oprecht en deugdlijk schuldig te zijn eene capitaale summa van f. 1325, zegge dertienhonderd vijfentwintig guldens, met aanneming en belofte om dezelve capitaale summa ’s jaarlijksch en alle jaaren, tot de effective aflosse en restitutie der penningen toe, te zullen verrenten met drie gelijke guldens van yder honderd; zullende het eerste jaar interesse hiervan verschenen op den 11 febr. 1700 zevenentachtig en zoo vervolgens ’s jaarlijksch continuëren. En opdat welgem. heer rentheffer voor zijn voorzeide capitaal en de daarop te verlopene renten de vereischte zekerheid moge hebben, zoo verklaarde zij comparante, onder renuntiatie van alle exceptien dezen eenigzins contrariërende, bij dezen niet alleen tot een generaal verband te verbinden haar persoon en goederen, maar ook tot een speciaal hijpotheecq en onderpand te verbinden en te stellen haar comparantes, voor eenige weeken van wijlen den heer Jacobus Kramer, in leven koopman te Amsterdam, aangeërfde een-derde part van de veene-plaatze, met al hetgeen daaronder behoord, het Coerts genaamd, gelegen op ’t Rheeserveen in dit Schoutampt, en wordende tegenswoordig bewoond of bemeijerd bij Jan Harmssen; ende zulks behalven zoodanige twee-derde parten van het geheele erve en goed Raadmink mede in dit Schoutampt te Rheese gelegen, waarvan zij het een-derde part van gemelde heer Jacobus Kramer mede heeft aangeërfd, zijnde lheenhorig aan de lheenkamere des huizes Vilsteren, als zij voor opgemelde capitaal van dertienhonderd vijfentwintig guldens en de daarop te verlopene renten, na ontvangen consent des lheenheers mede voornemens is ten behoeve van welgem. heer rentheffer te verhijpothequeren; ten einde de heer rentheffer zich aan voorzeide een-derde part van de veeneplaats het Coerts met hetgeen daaronder behoord, zoo wel als aan het opgedachte lheenhorig erve en goed Raadmink, bij weeromeisching of onvermoedelijke wanbetalinge van voorn. capitaal en de daarop als dan verschenen renten, kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhaalen. Des ten oirkonde hebbe ik verw. Scholtus voornoemd, deze benevens de comparante en derzelver mombaar getekend en gezegeld; en ze voorts ook voor des comparants mombaar, omdat dezelve geen zegel bij zich en hadde, op deszelvs verzoek met mijn kleine zegel mede gezegeld. Actum Hardenbergh den 11 februarij 1700 zesentachtig.

Schout J.G. Pruim registreerde op 19 augustus 1797 in het vrijwillig rechterlijk archief dat hij op 24 juli 1795 van mr. M. Helmigh de leenkamer van ’t erve Ilicke te Holtheme had aangekocht, met zijne onderhoorige vasallagien. Het was een achterleen van de provincie Overijssel. Hij had de leenplichtigheid afgekocht. Tegelijkertijd registreerde hij de afkoopbrief van de leenplightigheid van twee-derde gedeelte van ’t erve Raadmink te Rheeze. Hermina Baerselman (onder hulderschap van haar man) had die twee-derde gedeelten overgedragen aan Jasper Zweers, Derk Odink en J.G. Pruim, ieder voor een-derde deel. Per die datum waren genoemde twee-derde delen van ’t Raatmink vrij en allodiaal goed.

Op 22 augustus 1797 verleed schout J.G. Pruim een overdrachtsakte waarbij de gezamenlijke eigenaren Jasper Zweers en Lutgertjen Moleman, Derk Odink en Berendina Rustenberg, en J.G. Pruim en J.H. Bruins het 1ste, 6de, 11de, 18de, 25ste en 27ste perceel van het op 18 november 1795 publiek geveilde erve Raadmink overdroegen aan de koper Hannes Heersmink en diens huisvrouw. Tot deze percelen behoorde het woonhuis van ’t erve Raatmink en een vierde van een vol waardeel in de marke van Rheeze.

J.G. Pruim stemde op 28 december 1795, als leenheer van de leenkamer Ilicke tot Olthein of Holthoen, in met het verzoek van Antoni Santman inzake de afkoop van de leenhorigheid van een-derde gedeelte van het erve en goed Ratmerink te Rheeze (deze akte werd als retroacta ingeschreven op 3 maart 1798). Op diezelfde dag verscheen Antoni Santman voor plaatsvervangend schout Klaas ter Steeg om de overdracht te regelen van het 9de perceel uit het erve Raadmink, zijnde een vierde van een volle whaare in de markte van Rheeze.

Op diezelfde dag, 3 maart 1798, werd door schout J.G. Pruim ook de transportakte verleden waarbij Antoni Santman het eerste perceel uit het erve Raadmink, zijnde het woonhuis met de halfscheid van den grooten kamp, ongeveer vijf mudden land, een daarbij gelegen plaggenslag, groot ongeveer twee dagwerken, en een vierendeel van een volle whaare in de Reezer markte overdroeg aan Herm Scholten en echtgenote te Rheeze. Zij hadden dit op 30 december 1795 gekocht bij de publieke veiling.

Notaris Antoni van Riemsdijk begon op 14 juni 1820 met de openbare veiling van de katerstede Raatmink, op verzoek van Jannes Stoeten, landbouwer te Rheeze. Het woonhuis was genummerd 26 te Rheeze. Een week later was de tweede en definitieve veiling. Het Raatmink werd gemijnd door Berend Scholten, landbouwer te Rheeze, met twee andere kavels voor totaal 1450 gulden (aktenr. 184 en 186, scan 264 en 266).

Bij de aanvang van het kadaster, anno 1832, werd het erve Raatmink, gelegen aan de Rheezer Brink, geregistreerd als sectie K-589 op legger 312 ten name van landbouwer Berend Scholten.

Fragment van oorspronkelijke minuutkaart, anno 1832

Legger 312/9: Sectie K-589. Huis en erf, met twee schuren en stookhut. Eigendom van landbouwer Berend Scholten en echtgenote Jennigjen Timmerman. Zij zijn op 5 mei 1821 getrouwd te Heemse. Huisnr. G-18. In 1878 stichting. Over op:
Legger 3822/1: Nieuwe sectie K-1570. Huis, schuren en erf. Eigendom van landbouwer Berend Scholten. Hij overleed op 12 januari 1879.

Notaris De Meyier verleed op 24 april 1879 een akte waarbij Berends erfgenamen, zoon Hermen en dochter Diena, het testament van wijlen hun vader bekrachtigden (aktenr. 101). In het testament van 17 februari 1859 hadden Berend en Jennigjen Scholten zoon Harm (Hermen) benoemd tot universeel erfgenaam. Daarmee gingen de boerderij op de brink, sectie K-1570, en vele andere percelen grond, over in handen van de volgende generatie (aktenr. 101).

Legger 2809/50: Eigendom van landbouwer Hermen Scholten en echtgenote Hermina Timmerman. Zij zijn op 30 juni 1854 getrouwd te Heemse. Huisnr. G-18. In 1879 bijbouw en vereniging van percelen. Over op:

Kadastrale hulpkaart, oktober 1879 (sectie K-1590).

Legger 2809/58: Nieuwe sectie K-1590. Huis, schuur en erf. Huisnr. G-29. In 1880 bijbouw. Over op:
Legger 2809/59: Op 26 augustus 1883 is de boerderij volledig afgebrand, zoals overduidelijk blijkt uit onderstaande krantenberichten. Met name het verslag in de Drentsche Courant spreekt boekdelen…

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 29 augustus 1883.
Provinciale Drentsche en Asser courant, 30 augustus 1883.

Legger 2809/71: Sectie K-1590. Erf en bakhuis. In 1884 herbouw. Over op:

Kadastrale hulpkaart, augustus 1884 (sectie K-1621).

Legger 2809/72: Nieuwe sectie K-1621. Huis, schuren en erf. In 1885 herbouw. Over op:
Legger 2809/77: Sectie K-1621. Huis, schuren, erf en kookhuis. In 1911 sloop en stichting. Over op:
Legger 2809/95: Sectie K-1621. Huis, schuur en erf. Huisnr. G-23. In 1912 herbouw. Over op:

augustus 1912 (sectie K-1820).

Legger 2809/96: Nieuwe sectie K-1820. Huis, schuur en erf. In 1917 redreskaart. Over op:

Kadastrale hulpkaart, november 1917 (sectie K-1945).

Legger 2809/102: Nieuwe sectie K-1945. Huis, schuren en bouwland. In 1930 boedelscheiding. Over op:
Legger 9670/53: Eigendom van landbouwer Gerrit Jan Timmerman en echtgenote Fenna Everdina Ekenhorst (dochter van Albert Ekenhorst en Hendrikjen Scholten). In 1947 boedelscheiding. Over op:
Legger 11643/61: Eigendom van landbouwer Albert Timmerman en echtgenote Hermina Judina Reints. Zij zijn op 20 juni 1941 getrouwd te Hardenberg. In 1948 gedeeltelijk vernieuwd. Over op:
Legger 11643/64: In 1966 stichting. Over op:
Legger 11643/90: In 1967 verkoop deel van perceel. Over op:

De voorgevel van de boerderij, met de muurankers 1879 (terwijl het pand in 1883 volledig is afgebrand…)
Fragment van kadastrale hulpkaart, anno 1967 (sectie K-2541).

Legger 11643/96: Nieuwe sectie K-2541. Huis, schuren, erf en bouwland. In 1974 opgenomen in de ruilverkaveling. Over op:
Legger 22764/1: Nieuwe sectie AE-129. Huis en erf aan de Rheezerbrink 11. Eigendom van kunstschilder J.T. Buit.