Dinah Hesselink-Zweers
(eerder verschenen in Rondom den Herdenbergh 2000-2)

Op de derde en vierde september 1913 was het feest in Hardenberg en Heemse. De driekleur wapperde aan de huizen en alle mensen tooiden zich met oranje. De stad werd versierd met groen en bogen. De kinderen hadden vakantie en ook de volwassenen legden, voor zover dit mogelijk was, het werk neer. Want de hele bevolking, nu niet gescheiden in partijen, vierde feest en wel het eeuwfeest van onze nationale onafhankelijkheid. Naast muziek-, zang- en gymnastiekuitvoeringen was er een etalagewedstrijd en een tentoonstelling van huisvlijt. Ook een kinderfeest en een historische optocht werden gehouden.

In 1795 had men, ook in Hardenberg, de Fransen spontaan ontvangen als de brengers van de menselijke rechten Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Maar in 1813 was men blij en opgelucht toen Napoleon verslagen werd bij Leipzig. Een eeuw later zijn er nog maar weinig tastbare herinneringen aan die Franse tijd. Wel zag je in 1913 hier en daar nog op een letterdoek een uitgelaten menigte dansen om de vrijheidsboom. En enkele zeer oude mensen konden zich nog herinneren dat ze van hun vader of grootvader hadden gehoord hoe men een mes, vork, lepel of naald in het Frans noemde. En wie kende niet het verhaal van die Franse vluchteling, die aan iemand gevraagd had om goed water ‘bon de l’eau’ omdat hij verging van de dorst. De man die hem van drinken voorzag kreeg in Hardenberg de bijnaam ‘Bondeloo’.

De Franse tijd van 1795-1813 is in te delen in 3 periodes: de Bataafse Republiek (1795-1806), het Koninkrijk Holland (1806-1810) en de annexatie door Frankrijk (1811-1813). In 1795 begon men met een nieuwe jaartelling, de maanden werden aangeduid met slachtmaand, hooimaand, wijnmaand, wintermaand etc.

Tijdens de Franse overheersing hadden de mannen gedwongen meegeholpen met het verhogen van de schansen te Venebrugge en aan de Vecht. Deze schansen moesten ons beschermen tegen een inval uit Pruisen. Ook werden Hardenbergers, die vertrouwd waren met grondwerk, gesommeerd om naar Coevorden te gaan. Ze moesten meewerken om deze vervallen vesting voor de Fransen te herstellen. De vele archiefstukken bewijzen wel dat dit niet van harte ging. Tal van uitvluchten werden gezocht om eraan te ontkomen en burgemeester Van Riemsdijk had het er lang niet gemakkelijk mee.

In het bewaard gebleven kasboekje van Westerman op ’t Anerveen staat dat ook hij door de Fransen werd bestolen. Op dezelfde bladzij werd het volgende gedichtje er waarschijnlijk later bijgeschreven:

‘k Wil nimmer iemands nadeel zoeken schoon hij mijn nadeel zoekt.
Mijn vijand wil ik nooit vervloeken ofschoon hij mij vervloekt,
zachtmoedig wil ik hem bejegnen al scheld hij ‘k scheld hem niet,
al vloek hij mij ik wil hem zegnen omdat mijn Heer ’t gebiedt.

Het kwam ook voor dat berooide Franse soldaten uit Almelo, Coevorden of Zwolle de boer op gingen en wegnamen wat ze konden gebruiken. Op een kwade dag verschenen ze in Hardenberg. Bij een eenvoudige keuterboer, die slechts twee koeien bezat, werd door deze soldaten één koetje meegenomen. Toen de boer hen waarschuwend eraan herinnerde dat ze op de laatste oordeelsdag daarvan rekenschap zouden moeten geven, waren ze door dit lange uitstel zo zeer gerustgesteld, dat ze het andere koetje ook maar meenamen.

Het Franse regime heeft zich gehaat gemaakt door het invoeren van de conscriptie (de gedwongen loting voor militaire dienst) en het continentaal stelsel (verbod om handel te voeren met de Engelsen). In 1913 schreef men in de krant over die zogenaamde goede ouwe tijd:

Die goede oude tijd, toen men Dronk een kopje van drei, Knap, garst en chichorei, die tijd, laat ons hopen, komt nooit terug. Die goede oude tijd, toen men voor een feestelijke gelegenheid uit Hardenberg naar Coevorden toog om een lood koffie te halen en daarvoor een daalder betaalde, dank zij het continentaal stelsel.

De conscriptie bracht de meeste beroering teweeg. In januari 1812 werden alle mannelijke ingezetenen die geboren waren in 1789 en dus 23 jaar oud waren opgeroepen voor de loting van de militaire dienst. Wie daaraan geen gevolg gaf, werd als een weerspannige, als een rebel, behandeld en gestraft. In die tijd was het echter moeilijk om de persoonsgegevens van mensen te achterhalen aangezien de burgerlijke stand nog pril was (De Burgerlijke Stand werd in 1811 door Napoleon ingesteld; men werd er tevens toe verplicht een vaste familienaam aan te nemen). De doopregisters der predikanten vormden bijna het enige materiaal dat als officieel bewijs dienst kon doen. Die registers werden vrij behoorlijk bijgehouden. Er werd massaal geprobeerd onder de dienstplicht uit te komen. Onderduiken was echter niet zo makkelijk omdat men een binnenlands paspoort moest kunnen tonen. De meeste jonge mannen vluchtten dan ook de grens over naar Pruisen.

Maire Antoni van Riemsdijk (deze burgemeester van Hardenberg was tevens dokter en notaris) moest alle vluchtenden zien op te sporen. Zo werd hij door de burgemeester van Emlichheim op de hoogte gebracht dat de conscrit Berend Smoes uit Baalder, als schaapherder diende bij Hugt te Itterbeck. Egbert Hamberg, die zijn voortvluchtige buurjongen goed kende, kreeg van de burgemeester opdracht zich daarnaar toe te begeven. Hij moest nagaan of de schaapherder, die daar onder een andere naam diende, werkelijk Berend Smoes was. Hamberg rapporteerde dat hij op de heide inderdaad een schaapherder had gezien, die echter bij zijn nadering de schapen in de steek liet en het hazenpad koos. Hier schoot onze burgemeester dus niet veel mee op.

De historisch allegorische optocht was een groot succes.

De deserteur.

In de zomer van 1812 rustte Napoleon een groot leger uit dat uit meer dan 500.000 soldaten bestond. Het leger trok op naar Rusland en leverde bloedige veldslagen. Een Hardenberger die gedwongen heeft deelgenomen aan de tocht naar Rusland was Hendrik Kamphuis, bijgenaamd Veldman. De vermoeienis, de ontbering op de lange tocht, de brand van Moskou, de overhaaste terugtocht door de sneeuwvelden van snelle kozakken, de slachting die de Russische winter onder Napoleons troepen aanrichtte, de overtocht over de lijken in de rivier de Berezina, alles heeft Hendrik aan den lijve ondervonden. Zelf vertelde hij hierover:
Toen echter ging ik deserteren. In het leger blijven betekende zeker een ellendige dood. De eenzaamheid, de verlatenheid, de nacht zou me redden. Overdag verborg ik me, ’s nachts trok ik verder, steeds in westelijke richting. Mensen ontweek ik, omdat ik niet wist wie te vertrouwen waren. Hoeveel ontberingen ik ook nu nog te lijden had, hoeveel ellende ik ook thans nog te doorstaan had, de hoop het er levend af te brengen, de hoop de mijnen terug te zien, al was het ook als armzalig deserteur, die hoop gaf mij telkens nieuwe moed en nieuwe kracht. Mijn zilveren horloge had ik verkocht voor een pond brood, toen had ik niets meer. Hadden vriendelijke mensen zich niet vaak over mij ontfermd, Hardenberg had ik nooit teruggezien. Maar Goddank, toen ik op een donkere avond het waagde door de ramen te loeren of allen aanwezig waren, of er geen verraad was, en toen ik de deurklink oplichtte en toen de berooide landloper, met stukke schoenen en gescheurde kleren door allen als Veldman werd herkend, toen vergaten allen een ogenblik alle leed en was er vreugde en blijdschap in onze woning. Maar toch één ogenblik slechts, want dadelijk moesten maatregelen genomen, moest alles worden vermeden, wat me zou kunnen verraden’.

Na de slag bij Leipzig, in oktober 1813, was het met de Franse overheersing gedaan. Op 9 november passeerden reeds de eerste Kozakken bij Gramsbergen de grens, een paar dagen later gevolgd door de voorposten der Pruisische huzaren.
Die Kozakken zagen er niet al te fris uit. Het waren geen redders om met open armen te ontvangen. Met hun gebruind gelaat, ongeschoren gezicht, ruige berenmutsen, lange lansen met kleine vlaggen, brachten ze eerder schrik en ontsteltenis, dan de hoop op ‘den dageraad der verlossing’.
Op de Hooge Weide te Hardenberg, in Heemse en op de Esch aan de kant naar Brucht werd bivak opgeslagen, dicht bij Hardenberg, wat al te dicht zelfs. Dat zij aan krijgstucht gewoon waren, de ruwe zonen van Ruslands steppen, de herinneringen die aan hen bewaard gebleven zijn, bewijzen dat niet. Dat de levenswijze in hun land hen gehard had om de ontberingen van het oorlogsveld te dragen, daarover zijn allen het eens. Dat zij het niet nauw namen met ‘het mijn en dijn’, behoeft niet te verwonderen. Zo miste menig burger z’n beddenlakens, zelfs damesjassen en Engelse rijzadels werden ontvreemd.

Soms kregen de Hardenbergers ongewenste inkwartiering. Als moeder de vrouw dan maar spoedig de koekenpan op het vuur had en er slag van had om in een half uur een paar dozijn pannenkoeken te bakken, dan kon het wezen, dat ze verzadigd en verwarmd goedschiks weer afdropen. In hun bivak zag men ze boven de vuren aan het braadspit het vlees van schapen of kalveren roosteren, die misschien wel gekocht, maar lang niet altijd betaald waren.>

De Achterstraat met op de achtergrond de Höftekerk. Het verhaal gaat dat men zand in de Achterstraat had gestrooid om het gekletter van de paardenhoeven te dempen. Volgens nazaat Louis Bruins werd dit gedaan uit respect voor de enkele dagen eerder gestorven Zwaantje Meijboom, de vrouw van Herman Bruins.

In de Achterstraat woonde de familie Zweers, bijgenaamd ‘de Matroos’. Op een avond, de vrouw was nog op, de jongens, een stuk of drie robuuste kerels, lagen reeds in bed, ging de deur open en een troepje Kozakken kwam binnen. Aan overmaat van beleefdheden maakten ze zich niet schuldig; ze wilden wat te bikken en te drinken hebben. En als een Kozak om drinken vroeg, dan was hij niet tevreden met water, dan moest dat jenever of brandewijn zijn. Moeder Zweers, zelf gelukkig niet erg verlegen, hield zich van den domme en dreigde, als ze niet spoedig vertrokken, haar zoons te zullen roepen. De daad bij het woord voegende, duurde het maar enkele ogenblikken of de jongens, echte reuzen, kwamen uit bed en wisten zonder veel moeite de Kozakken zoveel respect in te boezemen, dat ze niet afdropen, maar veeleer hals over kop naar buiten stormden.

De poort bij de manufacturier Paul Wamelink aan de Vechtbrug was voorzien van de rijzende zon en het opschrift 1813-1913. Op de pilaren stond: ’t Blijft Oranje Boven en God Redde Nederland.


De boog in de Voorstraat bij het stadhuis. Het voormalige stadhuis is nu Museum Oudheidkamer.


Blokkade van de Vesting Coevorden.

Het duurde nog een lange, koude winter voordat de rust in deze streken was teruggekeerd. Naast de Kozakken zaten ook Engelse en Pruisische troepen de Fransen op de hielen. Talloze malen trokken vreemde troepen door Hardenberg en maakten burger en boer het leven zuur. Zo kreeg de burgemeester in 1814 een aanschrijving dat een troep van 12.000 man Zweedse en Deense troepen in aantocht was. Van Riemsdijk verzocht vriendelijk van inkwartiering en levering van paarden verschoond te blijven, men had immers al zo veel geleden onder de blokkade van de Vesting Coevorden, maar toch had de doortocht plaats.

De Fransen hadden zich na de val van Napoleon verschanst in Coevorden. De Kozakken, die hier drie uur gaans van Coevorden gelegerd waren konden niet voorkomen dat de hongerige Fransen rovend, plunderend en brandstichtend probeerden aan voedsel te komen. De eerste grote uitval van het ingesloten Franse garnizoen richting Hardenberg was op 26 december 1813.

Van links naar rechts de generaals Jo Bosch en J. van der Sanden (?) en Napoleon. De grote optocht werd vooraf gegaan door twee historische spelen. Eerst in de stad een militair tafereel, waarin Napoleon achtervolgd werd door Duitsers en Kozakken. Na dit met veel geweerschoten gepaard gaande spektakel trok men naar de brug om daar de landing van Prins Willem te Scheveningen te aanschouwen.

Er werden dadelijk drie compagnieën geformeerd die elk uit ongeveer honderd vrijwilligers bestonden. Burgemeester Antoni van Riemsdijk regelde het hele gebeuren en diverse raadsleden en oud-militairen fungeerden als aanvoerders.
De kapiteins waren Jan Adam Scherft (een gepensioneerde sergeant), Gerrit Jan Pruim (koster en schoolonderwijzer) en jonkheer Jacob van Foreest (Heer van Heemse).
Als 1e luitenanten Lucas Hoenderken (de latere burgemeester van Stad Hardenberg), Jan Derksz Odink (postmeester der paardentransport en herbergier) en Jan Hermen Zweers Jasperszoon (koopman).
De 2e luitenanten Jan van Munster, Jan Hurink en Evert Bruins.
Als sergeanten majoors Jan Santman Rutgerszoon, Roelof Frijling en Mense Lambert Odink.
Verder nog 12 sergeanten, 3 foeriers, 18 korporaals en de tamboer Gerrit Romberg.

De bewapening bestond uit 309 geweren, meest van Engelse makelij, maar er waren ook enkele bij die men op de Fransen had buit gemaakt. Buiten de geweren lezen we dat er 326 patroontassen en 305 bajonetten of sabels waren, terwijl de gemeente 5 koperen trommels gaf. Alle ‘militairen’ hadden 20 scherpe patronen en 2 vuurstenen tot hun beschikking.

Al op 29 december betrokken de Hardenbergers hun posten. Soms met alle drie compagnieën tegelijk, maar meestal afwisselend. Tot de ontruiming van de Vesting in mei 1814 zijn onze mannen actief geweest. Herhaalde malen hebben zij oog in oog gestaan met de vijand. Sommigen hebben hieraan verwondingen over gehouden en Jan Willem Amsink is op 29 april voor Vaderland en Vorst roemrijk op het veld van Eer gesneuveld. Bij een van de heftigste uitvallen der Fransen werd Amsink door een schot in de borst getroffen en stierf dichtbij het huis van Albert Klumper op de Scheere onder Holthone. Jan Willem was vrijwillig fuselier in de tweede pagnie van de gewapende burgerwacht en zou in mei 39 jaar geworden zijn. Hij was ongehuwd en leefde samen met zijn twee zusters Margrieta en Anna Aleida, de eerste was dagloonster en de ander naaister. Deze zusters bleven in hulpbehoevende omstandigheden achter en de burgemeester vroeg later een pensioen voor hen aan.

Enkele dagen nadat Amsink sneuvelde, kreeg Van Loo, ook een Hardenberger, maar dienende bij de afdeling Gramsbergen, een schot in de hals, wat wel niet dodelijk was, maar als gevolg had dat zijn rechterarm verlamde en hij als smidsknecht voor zijn werk ongeschikt werd. Zijn ouders Hermannus van Loo, die blik- en koperslager was, en diens vrouw Sophia Venebrugge kwamen ook voor bijstand in aanmerking.

Op 2 maart inspecteerde Zijne Koninklijke Hoogheid de Blokkade van Coevorden. ‘Dat Z.K.H. zich zeer voldaan betuigde over de houding der manschappen, derzelver manoeuvres, waarin den geheelen winter, ondanks het barre en guure van deszelfs saisoen, dag aan dag en des ’s avonds compagnies wijze in de daartoe opgeruimde kerk geoeffend waren, en de propriteit der wapenen’.


Na de landing van de Prins toog men naar het stadhuis voor een versnapering, op de stoep staan o.a. J.B. Weitkamp, L. Stoeten, S. de Bruin, H. Kip, de veldwachters Schuldink en Vosjan, R. Nijzink, R. Koeslag in generaalsuniform, jonker Van Ittersum te paard als Prins van Oranje, terwijl Jan Westhoff het paard bij de teugel houdt.

Landstorm

Dat het hachelijke tijden waren bewijst wel het feit dat geruime tijd de scholen gesloten waren. We lezen zelfs dat het archief van de gemeente ergens verstopt werd. Om haard en altaren te beschermen werd de ‘Landstorm’ opgericht. Deze landstorm was een uitbreiding en legalisering van de drie vrijwillige compagnieën. De eerste samenkomst was op zondag 27 maart 1814, ’s middags 12 uur in het Slat. Iedereen was verplicht om met zijn wapenrusting of geweer te komen. Zij die gebrekkige geweren bezaten moesten ze direct in orde maken. Voor de mannen zonder wapenrusting werden pieken vervaardigd. Zij die ook al in de vrijwillige compagnieën deelnamen en de vrijwilligers uit de buurtschappen Lutten en Collendoorn moesten naast hun eigen wapens ook hun militaire wapenrusting meenemen. Alleen de mannen die dienst deden op de Groote Scheere en op de Wagt in Hardenberg hoefden niet te verschijnen.

De feestelijkheden werden overal gevierd, waarschijnlijk stond deze boog op de Bruchterweg.

In de publicatie, die ook van de preekstoelen in Heemse en Hardenberg werd afgekondigd staat ‘Welaan dan, Mijne Ingezetenen! dat Wij in deezen betoonen Ons Vaderland te beminnen en hetzelve een goed Hart toe te dragen; dat bij elke Zamenkomst om ons ter verdediging van Onze Haardsteeden en Altaaren in den Wapenhandel te oeffenen onze Liefde en IJver voor de goede Zaak ontvlammen en deeze onze Welgezindheid ons nimmer verlaate, maar van ons in onze Kinderen en Nageslacht overgaa!’.

Een burgerbewapening was in Hardenberg niet vreemd. In de bisschoppelijke giftbrief van Hardenberg anno 1362 werd de stadsbewaking door een burgerwacht zelfs voorgeschreven. Wij lezen daar dat de bisschop de burgers verplichtte niet alleen hem te helpen in zijn oorlogen naar hun uiterste vermogen, maar ook ‘behoudelix dat die stat ten Herdenberch wael bewaeckt en blive’. Meermalen lezen wij dan ook dat de burgerwacht van Hardenberg goed aangeschreven stond en ook menigmaal elders diensten verrichtte. Wijst ook de straatnaam De Doelen niet op een aanwezige burgerwacht? De plaats waar men zich in de wapenen oefende, waar de schutters op de doelen schoten.

Deze versierde wagen van de buurtvereniging de Brink werd waarschijnlijk gefotografeerd bij het station te Hardenberg. De beide ruiters zijn van links naar rechts: J.H. Gerrits uit Heemse en Jan Harm Welleweerd uit Rheeze en boerknecht bij bakker Makkinga op de Brink (de bakker had een boerknecht en een bakkersknecht). Kelder uit Ane houdt de paarden in toom. In het prieeltje de dames Wilhelmina Louisa en Fenna Gerritdina Makkinga, Deze dochters van de bakker stierven beiden in oktober 1918 ten gevolge van de Spaanse griep.

Behalve uit Hardenberg waren mannen uit Gramsbergen, Dalfsen, Den Ham en Ommen betrokken bij de Blokkade. De organisatie van de Landstorm in Hardenberg was in handen van kapitein Buschman. Op 7 maart werden de manschappen door hem gekeurd. Bij deze inspectie werden onderstaande personen afgekeurd en bleven er 318 gezonde mannen over voor de dienst.
Stad:
Willem Dijk, fistuleuse verweeringen aan zijne rechterhand
Jurrien Richter, waterzuchtig gestel bij eenen ouderdom van nagenoeg 50 Jaaren
Arend Jan Nijman, groote aamborstigheid bij eenen ouderdom van ongeveer 49 Jaaren
Hannes Kampferbeek, gebrek aan verstandelijke vermogens
Jan Hzoon Zweers, vallende ziekte.
Brucht:
Gerrit Jan Uelderink, zwakke constitutie
Jan Stegeman, een breuk, gepaard met een gebrekkig been
Albert Scheepers, vallende ziekte.
Bergentheim:
Gerrit Jan Bouwhuis, fituleus been
Hendrik Koppelman, zwakke constitutie. Diffelen: Merten Schutte, groote aamborstigheid
Hendrik Stappenbeld, een verminkte rechterhand
Jan Hendrik Braakman, mismaaktheid van ligchaams gestalte.
Rheeze:
Egbert Veldman, ondergaane ene schavot-straf
Jan Warnink, gebrekkige gang, gepaard met eenen 48 jaarigen ouderdom
Lephert Weelink, bezwaarlijke gang uit hoofde van zwakte in zijn regterbeen.
Heemse:
Gerrit Jan Schrotenboer, onverstaanbaarheid uit hoofde dat stameld
Jan Bennink, idem
Jan Veltsink, misvormde rechterhand
Hendrik Herssevoort, doofheid
Jannes Hulsebosch, mismaakt van gestalte.
Collendoorn:
Roelof Brill, onverstaanbaarheid uit hoofde dat stameld
Gerrit van ’t Rot, gebrekkige gang en mismaaktheid van ligchaams gestalte
Gerrit van Faassen, onverstaanbaarheid uit hoofde dat stameld.
Lutten:
Lubbert Vasse, mismaaktheid van ligchaams gestalte
Hendrik Meijer, stijven arm
Jan Jzoon Timmer, van de geboorte af misvormden linkerhand.
Baalder:
Seine Hutten, gebrek aan verstandelijke vermogens
Engbert Reints, groote aamborstigheid.

Eeuwfeest_Commissie
Comité Onafhankelijkheidsfeest 1913: Staand van links naar rechts G. Bruins, A.J. Ziegeler, H. W. Weitkamp, R.E. de Bruin. Zittend van links naar rechts J. Grooters (2e voorzitter), M. Verwoest (1e secretaris), J.C. ScholI (1e voorzitter), F. Folkerts (penningmeester), K. Jongsma (2? secretaris).

Kozakkenwinter 1813-1814

Het verjagen der Fransen kostte behalve mensenlevens ook veel geld. Alleen al de transportkosten in die strenge ‘kozakkenwinter’ bedroegen f 3476,-. Iedereen die een schuit of paard en wagen bezat werd ingeschakeld om de geallieerden te verplaatsen. Zo vervoerde Jan Schottink Kozakken naar Ommen, Mannes Eshuis bracht Pruisische jagers naar Emmelenkamp, Jan Lennips bracht deserteurs naar De Haar, de weduwe Broekgeerts bracht gevangenen naar Ulzen, Derk Zweers J.H.zn ging met Russische Dragonders naar Emmelenkamp, Marten Schutte met een kanon naar Itterbeek en Hermannus Heuver met spionnen naar Ommen.
Kozakken en Pruissen vervoerde men de hele winter door. In januari zien we ook Engelse officieren en huzaren en in februari Hannoveranen, Spanjaarden en Baskiers voorbij trekken. Behalve onze bevrijders vervoerde men bagage, foerage, wapens, brieven enzovoort naar o.a. Zwolle, Kampen, De Wolf, Hellendoorn, Nienhuis (Neuenhaus), ’t Rode Hart, Zwarte Paard en het Laar.

Op 5 mei 1814 werd de Blokkade op de Groote Scheere door kolonel Queijsen opgeheven. De Fransen waren verdreven en langzamerhand kon men in Hardenberg weer van de vrijheid genieten. In 1913 haalde men vele herinneringen op. Ook in 1963 werd nog weer aandacht besteed aan de bevrijding. Ons erelid de heer Lina schreef een boeiend openluchtspel dat werd opgevoerd tijdens het Oranjefeest in Heemse.
Nu doen nog maar weinig dingen ons aan de bevrijding denken, misschien de straatnamen in Bergentheim? Na de val van Napoleon nam het ‘driemanschap’ Gijsbert Karel van Hogendorp (1762-1834), Adam Frans J.A. Graaf van der Duyn van Maasdam (1771-1848) en Leopold Graaf van Limburg Stirum (1758-1840) het voorlopig bestuur van ons land op zich. De Prins van Oranje, Willem Frederik (1772-1843) kwam op ‘de Warrior’ terug uit Engeland en zette op 30 november 1813 voet aan wal in Scheveningen. Hij werd in de Nieuwe Kerk te Amsterdam uitgeroepen tot soeverein vorst Koning Willem I.
Ons land werd een koninkrijk en het Oranjegevoel is, ook in Hardenberg, nog lang niet verdwenen.