Op 1 juni 1906 werd het nieuwe postkantoor aan de Voorstraat officieel in gebruik genomen. Helaas heeft het gebouw net geen honderd jaar als zodanig dienst gedaan. Begin 2005 verloor het zijn functie wegens terugloop van activiteiten. In 2003 werd het voormalig postkantoor door de gemeenteraad aangewezen als gemeentelijk monument.

Het Gemeentearchief Hardenberg verwierf in 2005 een kleine collectie interessante stukken, afkomstig uit het oude postkantoor, van een van de oud-medewerkers. De collectie bevat onder andere een verslag van de oudste geschiedenis van het postkantoor, opgemaakt bij de officiële heropening van het postkantoor na een grootscheepse verbouwing in 1938. Begin 2006 werden bij een andere schenking archivalia van de posterijen verworven, afkomstig van een van de laatste postdirecteuren. Dit artikel is gewijd aan de oudste geschiedenis van de post en met name de aanloop tot het verkrijgen van en de bouw van het hoofdpostkantoor te Hardenberg.

Prentbriefkaart van het postkantoor, kort na de ingebruikname (let op het meisje op de bovenverdieping)…

Over post, telegrafie en telefonie
Eigenlijk is het postbedrijf, zoals wij dat thans kennen, ontstaan op 15 januari 1799, toen de posterijen naar Frans voorbeeld werden omgevormd tot een nationale onderneming. Politici uit die tijd waren van mening dat slechts de staat over alle middelen beschikte die nodig waren voor een goede inrichting van wat men noemde de openbare vervoering van brieven. In de Franse tijd (1795-1815) profiteerde het Hollandse postsysteem van de kennis en kunde van de goed ontwikkelde Franse poste­rijen.

Een mijlpaal voor de ontwikkeling van het postverkeer in Nederland was de uit 1850 stammende Wet tot vast­stelling van het briefport en tot rege­ling van de aangelegenheden van de brievenposterij. Met de invoering van deze wet verbeterde het postwezen aanmerkelijk. Op 1 januari 1852 deed de postzegel zijn intrede in ons land; tot 1877 was het gebruik ervan echter nog vrijwillig. Uit de Postwet vloeide ook een vervoerplicht voort voor de Posterijen t.a.v. het brievenvervoer. Voor een deel nam men dit in eigen beheer (met name het lokale brieven­vervoer in kleine plaatsen), voor een deel geschiedde dit postvervoer door derden, zoals het vervoer per spoor. Tot 1925 reisden er postambtenaren op de treinen mee, waarbij ze tijdens de reis de post behandelden; vanaf dat jaar aanvaardden de vervoermaatschappijen zelf aansprakelijk­heid voor door tussenkomst van hun personeel overgebrachte postzendingen. Vanaf 1925 werd er gebruik gemaakt van nachttreinen, speciaal voor postvervoer op de drukke trajec­ten. Pas in 1913 begon men regelmatig auto’s te gebruiken voor het lokale en interlokale postvervoer. Op 20 mei 1997 reed de laatste posttrein door Nederland. Sindsdien verzorgen vrachtauto’s het vervoer van post tussen de sorteercentra.

Oudtijds ingekleurde prentbriefkaart, met het nieuwe postkantoor op de locatie van het vroegere herenhuis van de familie Van Riemsdijk, ca. 1910.

Een van de motieven tot het oprichten van Rijkstelegraaf was de toename van het parti­culiere berichtenverkeer van kooplieden en fabrikanten; dezen hadden uiteraard belang bij een goed functionerend en niet te kostbaar, landelijk telegraafnet. Rond de eeuwwisseling waren verschillende telegraaftoestellen in gebruik. Men kan hierbij onderscheid maken in schrijftoestellen en typedruktoestellen. Schrijftoestellen zijn de zgn. morsetoestellen, waarbij de over te seinen letters en tekens met behulp van een seingever of seinsleutel wor­den omgezet in stroompjes van korte of lange duur; deze toestellen hebben zich vanaf 1852 tot op heden gehandhaafd. Typedruktoestellen maken het mogelijk telegrammen in druk-schrift over te seinen; deze toestellen waren in Nederland in gebruik van 1868 tot rond 1935. Nadat tegen het einde van 1877 de telefoon zijn intrede had gedaan in Nederland, kwam in 1881 te Amsterdam het eerste lokale telefoon­net tot stand. Nadat Marconi’s uitvinding van de draadloze telegrafie rond 1896 succesvol was gebleken, werden hiermee in allerlei lan­den experimenten opgezet.

Het Posthuis aan de Postmeestersteeg
Al op de kadastrale kaart van 1832 treffen we in de stad Hardenberg het zogenaamde Posthuis aan, gelegen aan de Postmeestersteeg. Tegenwoordig kennen we het bewuste pand beter als grand-café De Troubadour. Het Posthuis was bij de aanvang van het kadaster eigendom van de weduwe van Derk Jan Santman, genaamd Berendina Rustenberg. Zij dreven er indertijd naast hun postagentschap ook een herberg. Het beroep van Derk Jan komt in de annalen voor als brievengaarder, herbergier en logementhouder, maar daarnaast was hij ook nog eens gemeen­teraadslid. Hij stierf in 1826, waarna zijn vrouw het etablissement en het postagentschap voortzette. Acht jaar later, in 1834, overleed ook Berendina, waarna het Posthuis – toen bekend als A.129 – bij boedelscheiding over­ging in handen van hun oudste zoon, Jan Santman. Zijn beroep was: distributeur der brievenposterij en brievengaarder. Dure woor­den om aan te geven dat hij het postagent­schap van zijn ouders heeft voortgezet. Rond 1845 liet hij het Posthuis vernieuwen. Waarschijnlijk is het oude voor een deel afge­broken, want hij kreeg tot 1850 ‘vrijdom van belasting’. Hij hoefde dus over die vijf jaren geen onroerendgoedbelasting te betalen voor het nieuw gebouwde deel van het pand. Op 25 december 1864 overleed Jan in het Posthuis. Hij was ongehuwd waardoor zijn broers en zusters erfgenaam werden. In 1869 verkochten zij deze gezamenlijke bezittingen aan Harm Joosten, landbouwer te Stad Hardenberg. Op zijn beurt verkocht hij het in 1871 aan manu­facturier Gerrit Jan Meijer die het posthuis afbrak en er een geheel nieuw pand weer opbouwde. Het nieuwe gebouw aan de Vecht zou dienen als manufacturenzaak, eerst voor Gerrit Jan Meijer en later voor diens schoon­zoon Paul Wamelink.

Tussen Zwolle en Hardenberg reed van ouds­her een postwagen- of diligencedienst. Het personenvervoer stond voorop, maar de post werd er ook mee vervoerd. Reizen in een door paarden getrokken wagen betekende dat je flink door elkaar werd geschud en – zeker bij een lange reis – geradbraakt aankwam. In 1843 was door de Minister van Financiën concessie verleend aan Albert Heetderks van Munster en Derk Zweers Berendszoon jr. om drie keer per week (op maandag, woensdag en vrijdag) deze dienst uit te voeren. Enkele jaren later ont­stonden er problemen toen er naast de dili­gencedienst ook nog een postdienst tussen Hardenberg en Zwolle werd opgezet. Deze dienst werd gereden met een postkoets waarin naast de koetsier ook passagiers konden meereizen. Op de Kunstweg tussen Hardenberg en Ommen werd tol geheven om de kosten van de aanleg terug te verdienen. Ook de onderne­mers van de postrit moesten tolgeld betalen, zodra de postkar met meer dan een passagier beladen was. Regelmatig namen de postkarondernemers ook passagiers mee van Zwolle naar Hardenberg of vice versa, dit ten nadele van de diligencediensten. Zij ondervonden er zoveel hinder van dat het voortbestaan van de dili­gences in gevaar kwam. Uiteindelijk liep het zo hoog op dat de Commissaris van de Koning het wenselijk achtte dat de postwagendienst en het brievenvervoer tussen Hardenberg en Zwolle werden samen­gevoegd. Albert Heetderks van Munster, hoofdondernemer van de diligencedienst, was daartoe graag bereid en wilde wel een overeen­komst sluiten met de administratie der posterijen omtrent het dagelijks vervoer van brieven met zijn diligences (goed geveerde postkoet­sen).

Plannen voor een echt postkantoor in Hardenberg
In 1883 wendde Willem baron van Ittersum, burgemeester van Stad Hardenberg, zich tot de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid om te vernemen op welke voorwaarden een telegraafkantoor in vereniging met het hulp­postkantoor in Hardenberg zou kunnen worden opgericht. Uit een op dat verzoek betrek­king hebbend rapport van de inspecteur te Zwolle blijkt dat het voor de gemeente, die over weinig geldmiddelen beschikte, bezwaar­lijk was voor de waarborgsom voor de opbrengst van een te vestigen telegraafkantoor in te staan. Op een lijst voor garantiestelling die onder de inwoners circuleerde, wegens te verzenden telegrammen, is slechts voor een bedrag van ƒ 275 ingeschreven, terwijl het garantiebedrag circa ƒ 600 per jaar zou bedra­gen.

Prentbriefkaart van het postkantoor te stad Hardenberg. Op het dak een inrichting voor de telegraaf.

Gezien de omvang van het postverkeer beston­den er volgens de inspecteur wel redenen om het hulppostkantoor te vervangen door een zelfstandig postkantoor. Voor de onderbren­ging van dit kantoor in vereniging met de tele­graafdienst had de gemeente al het oog op een gebouw. Aangezien dat gebouw, evenals alle huizen in het oude stadje – volgens de inspec­teur – van geringe waarde was, zou de inrich­ting tot kantoor weinig hoeven te kosten. Het zou, uitgaand van een huurontvangst van het Rijk van ƒ 500 per jaar – de voor die tijd in soortgelijke plaatsen als regel betaalde huur voor postlokalen en dienstwoning – de gemeente in staat moeten stellen de verplich­tingen op zich te nemen. Aan de burgemeester werd op 12 november 1883 medegedeeld dat, indien de gemeente tegen een nader overeen te komen huur een aan de eisen beantwoordend gebouw beschikbaar kan stellen en een opbrengst van het telegraafkantoor tot een bedrag van ƒ 600 per jaar waarborgt, tot ves­tiging van een Rijkstelegraafkantoor zal wor­den overgegaan en de verheffing van het hulp­postkantoor tot postkantoor aan de Koning worden voorgesteld. Burgemeester en wethou­ders deelden daarop mee, dat wegens onvol­doende steun van particulieren en neringdoen­den van de vestiging, in verband met de daar­aan verbonden kosten, helaas moest worden afgezien.

Deze prentbriefkaart anno 1912 laat zien hoe fraai de zgn. postkantorenstijl is, waarin ook het Hardenbergse post- en telegraafkantoor is gebouwd. Let bijvoorbeeld op de sierlijk vormgegeven gietijzeren muurankers bovenaan de eerste en tweede bouwlaag. 

Vestiging van een Rijkstelefoonkantoor
Op 4 februari 1898 verzocht het gemeentebe­stuur van Stad Hardenberg, ter plaatse een Rijkstelefoonkantoor op de voet en op de voorwaarden van het Koninklijk Besluit van 15 september 1886 te vestigen (bedoeld is hier de aansluiting van een Rijkstelegraafkantoor voor telegramwisseling door middel van de telefoon; de gemeenten moesten voor de vesti­ging o.a. een gemeubelde lokaliteit beschik­baar stellen en een door hun bezoldigde kan­toorhouder en diens plaatsvervanger aanwij­zen). Als reden voor het verzoek werd aange­geven dat wegens de toenemende bloei en wel­vaart van de gemeente grote behoefte bestaat aan een telefoonverbinding met de Rijkstelegraaf. De gemeenteraad was bereid één van de zalen van het gemeentehuis voor de telefoondienst af te staan. Bij ministeriële beschikking van 16 maart 1898 werd met de vestiging in beginsel akkoord gegaan. Met ingang van 15 augustus van hetzelfde jaar werd het genoemde kantoor geopend. Als kan­toor van aansluiting met telefoonverbinding werd Coevorden aangewezen.

Het hulppostkantoor bevond zich in de Voorstraat, tegenover hotel Van Munster. Het kantoor werd sinds juni 1874 bemand door brievengaarder Joachim Jacobus Fockens. Hij was indertijd met zijn gezin uit het Friese Makkum gekomen. Hij was op 12 november 1868 in Wonseradeel in het huwe­lijk getreden met Hielkje de Vries en het echt­paar had al drie kinderen gekregen: Jacobus Regnerus (1869), Ids (1871) en Willem Hendrik (1874). Wonend in Stad Hardenberg kregen ze hun vierde kind, genaamd Trijntje Ima (1878). De brievengaarder overleed op 80-jarige leeftijd in 1917 en zijn weduwe in 1931. Beiden zijn begraven op het oude kerk­hof Nijenstede aan de Stationsstraat in Hardenberg. Dochter Trijntje Ima ligt er ook begraven, naast haar echtgenoot Lucas Lubbers.

Als bijzonderheid kan gemeld worden dat in 1901 door het gemeentebestuur toestemming werd gegeven om het hulppostkantoor ook op zondagen open te stellen, maar dan wel ’s och­tends tussen 8 en 9 uur (vóór het ter kerke gaan).

Pogingen tot stichting Hoofdpostkantoor
Naar aanleiding van een rondschrijven van 5 april 1902 aan de inspecteurs, waarbij verzocht werd om pogingen in het werk te stellen tot het in huur verkrijgen (hetzij van gemeen­tewege, hetzij van particulieren), van lokalen voor vestiging van postkantoren ter vervan­ging van die hulpkantoren waar in het afgelo­pen jaar 40.000 of meer brieven en briefkaar­ten werden ontvangen, berichtte de inspecteur te Zwolle, dat de gemeente niet genegen was om een gebouw voor genoemd doel beschik­baar te stellen. Van particuliere zijde waren wel enkele aanbiedingen ontvangen, maar geen van de aanbieders was bereid tot de ver­eiste verbouwing over te gaan en het pand daarna aan het Rijk te verhuren. In verband hiermee werd op 6 maart 1903 aan de inspec­teur bericht dat van de vestiging van een post­kantoor moest worden afgezien. Op een nader­hand ontvangen brief van ingezetenen van Stad Hardenberg om nogmaals te proberen door particulieren een gebouw te doen stichten en indien deze pogingen niet zouden slagen op kosten van het Rijk te bouwen, werd op grond van het eerder ervaren resultaat afwijzend beschikt.

Op 14 augustus van datzelfde jaar rap­porteerde de inspecteur te Zwolle dat de dienst voor de brievengaarder te zwaar werd en maatregelen tot verbetering van de toestand dringend nodig waren. Met het doel hierin te voorzien door het hulpkantoor in een hoofdkantoor om te zetten, werd nagegaan of de vroeger aangeboden percelen nog te koop waren. Ter beschikking bleken nog te zijn het pand ‘Hotel van Munster’ en het perceel waarin het hulppostkantoor gevestigd was, in eigendom van S. Bromet. De vraagprijs van eerstge­noemd pand, gelegen in de hoofdstraat tegenover het raadhuis, bedroeg ƒ 25.000. Dit bedrag vond men zoveel te hoog dat men niet op het aanbod inging. Voordat men op de aanbieding van het hulppostkantoor, de voormalige marechausseekazerne (liggende aan de Doelen) in kon gaan, werd onderzocht of het gebouw zich leende voor een verbouwing door middel van het aanbrengen van een extra verdieping. Uit het onderzoek bleek dat het pand onsolide en zeer vochtig was. Men zag af van aankoop. Een inmiddels voor ƒ 3900 door A. van der Sanden aangeboden terrein met opstal, groot 20 x 29 meter, liggend aan de zuidzijde van de hoofd­straat, werd wegens de ongunstige ligging ongeschikt geacht.

Aankoop perceel Van Riemsdijk
Er werd daarnaast een aanbieding ontvangen van notaris Stuart betreffende een perceel bestaand uit een herenhuis, schuur en erf, groot 680 centiare, met een gevelbreedte van circa 28 meter, gelegen aan de Voorstraat. De eigenaar, Gerrit Willem van Riemsdijk te Hilversum, vroeg er ƒ 8000 voor. Uit onder­zoek bleek dat het huis, daterend uit 1781, niet voor inrichting als postgebouw geschikt was; de ligging van het terrein bleek echter zeer gunstig. De ontvanger der registratie schatte de waarde van het perceel op 6000 gulden, twee plaatselijke deskundigen op 8500 gulden. Na onderhandelingen werd het perceel voor 7000 gulden aangekocht, waarna op 29 juli 1904 de akte notarieel werd gepasseerd.

Aan de Rijksbouwmeester werd op 27 september 1904 verzocht een plan voor een nieuw postgebouw met ambtswoning te ontwerpen, waarbij met enige wijzigingen, ondermeer wat de afmetingen van de bestellerskamer en van de wachtkamer aanging, het al goedgekeurde plan van het kantoor te Burgum (F.) kon worden gevolgd. Het op 17 oktober daaraanvolgende door de Rijksbouwmeester ingezonden plan werd aan deze teruggezonden met de opmerking dat de bestellers-en wachtkamer te klein waren. Ook het daarop ontvangen plan B voldeed in verschillende opzichten niet aan de bedoeling; wat de woning betrof, was onder andere de bovengang te breed. Aan de Rijksbouwmeester werd ver­zocht een nieuw plan met een prakti­sche en minder kostbare indeling te maken. Van twee door meergenoemde ambtenaar ingezonden gewijzigde plannen C en D, werd aan plan C, ongeacht de brede bovengang die versmald kon worden, de voor­keur gegeven. Op dit plan werd 12 december 1904 de goedkeuring van de minister gevraagd.

Interieur van het postkantoor, anno 1938.
Interieur postkantoor, anno 1938.

Het plan was niet tot volle tevredenheid van de minister. De vestibule van het kantoor was bijvoorbeeld belangrijk kleiner dan die van de directeurswoning. Met opgaaf van de afmetin­gen welke in de regel voor gangen, trappen en kamers dienden te worden aangehouden, ver­zocht de minister een gewijzigd ontwerp ter beoordeling in te zenden, waarbij een meer economisch gebruik van de ruimten was gemaakt.

Op 7 maart 1905 werd het door de Rijksbouwmeester gewijzigd plan, plan E, waarin met de gestelde eisen zoveel mogelijk rekening was gehouden, aan de minister ter goedkeuring gezonden. De minister verleende op 5 juli 1905 goedkeuring aan de bestedings­stukken.

Aanbesteding en opening
De aanbesteding had plaats op 2 augustus daaraanvolgende. De bouw, met inbegrip van het afbreken van het huis en de stal, werd gegund aan de laagste inschrijver: H. Aberson en Zn. te Steenwijk, voor de som van ƒ 21.630. Op 1 juni 1906 werd het nieuwe hoofdpostkantoor geopend. Naar aanleiding van een verzoek van de gemeen­te werd met ingang van 1 september daaraan­volgende het hulptelegraafkantoor vervangen door een Rijkstelegraafkantoor. Ook werd op die datum een Rijkstelefoonkantoor geves­tigd; de openstelling voor laatstgenoemde dienst vond plaats op 27 december van het­zelfde jaar. De eerste directeur van het nieuwe postkantoor was Rudolf Hendrik Schuringa (geboren in het Groningse Wildervank). Hij kwam met zijn vrouw en tweejarig dochtertje vanuit Terneuzen naar Hardenberg. Schuringa gaf de eerste acht jaar leiding aan het nieuwe kantoor.

(auteur: E. Wolbink; verschenen in Rondom den Herdenbergh)

Het postkantoor anno 2006 (fotograaf: E. Wolbink, Hardenberg).